Home

Gerechtshof Amsterdam, 17-12-2003, AO3485, 03/01195

Gerechtshof Amsterdam, 17-12-2003, AO3485, 03/01195

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
17 december 2003
Datum publicatie
18 februari 2004
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2003:AO3485
Zaaknummer
03/01195
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 3.123

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft in eerste instantie verbouwingskosten welke betrekking hebben op zijn eigen woning voldaan uit eigen middelen. Vervolgens heeft belanghebbende een lening gesloten om zijn eigen middelen weer aan te zuiveren. In geschil is of de rentekosten aan te merken zijn als rente die is verschuldigd ter zake van een schuld die is aangegaan voor de verwerving, de verbetering of het onderhoud van de eigen woning in de zin van artikel 3:123 van de Wet IB 2001.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Tiende Enkelvoudige Belastingkamer

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende

tegen

een uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst P, de inspecteur, gedagtekend 11 februari 2003, betreffende de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001.

Het beroep is behandeld ter zitting van 3 december 2003.

Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

Gronden

1.1. Belanghebbende heeft in 1999 een nieuwbouwwoning aan de A-straat in L gekocht (verder de woning). Ten behoeve van deze aankoop heeft hij met de woning als zekerheid bij de M-bank in mei 1999 een hypothecaire lening afgesloten van ƒ 370.000. De notariële akte waarbij het recht van hypotheek werd gevestigd vermeldde ƒ 400.000 als maximumbedrag dat uit hoofde van de hypotheek op de woning zou kunnen worden verhaald.

De woning is omstreeks juli 2000 casco opgeleverd.

1.2. Ten behoeve van de woning heeft belanghebbende de volgende uitgaven gedaan:

Leverancier Betreft Aanschafdatum Factuurbedrag Betaaldatum

1. B factuur X - x 1999 ƒ 4.770,-- onbekend

2. C offerte X - x 2000 ƒ 18.770,63 onbekend

3. D factuur X -x - 2000 ƒ 4.824,37 X -x - 2000

4. G factuur X - x - 2000 ƒ 293,66 X -x - 2000

5. H factuur X- x - 2000 ƒ 2.192,60 X -x - 2000

6. I factuur X - x - 2000 ƒ 2.586,70 X -x - 2000

7. J factuur X -x - 2000 ƒ 1.880,-- X -x - 2000

8. K factuur X -x - 2000 ƒ 3.718,87 Onbekend

9. L dagafschrift X -x - 2000 ƒ 4.940,-- X -x - 2000

"Betaaldatum onbekend" in bovenstaande tabel betekent dat de betaaldatum niet met bescheiden of anderszins is onderbouwd

1.3. Belanghebbende woont sinds ongeveer 30 oktober 2000 - tezamen met zijn echtgenote - in genoemd pand.

1.4. Op 27 december 2000 heeft belanghebbende ƒ 30.000 bij de M-bank geleend. Op 27 december 2000 is een bedrag van ƒ 29.500 op een spaarrekening van belanghebbende en zijn echtgenote, bijgeschreven.

1.5. Vervolgens zijn op 10 januari 2001, 6 en 9 juli 2001, 14 november 2001 en (twee keer)

op 3 december 2001 ƒ 15.182, ƒ 7.100, ƒ 1.750, ƒ 3.750, en ƒ 4.940 respectievelijk ƒ 1.250 overgeboekt van de spaarrekening naar de 'gewone' bankrekening van belanghebbende en zijn echtgenote.

2. Belanghebbende heeft voor het jaar 2001 aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van ƒ 159.175. Het bedrag aan 'rentedragende schulden eigen woning' bedroeg volgens de aangifte ƒ 400.000.

De aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2001 werd op 13 december 2002 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van ƒ 161.095, omdat de inspecteur de rentekosten over ƒ 30.000, zijnde ƒ 1.920, niet in aftrek heeft toegestaan.

3. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de rente ad ƒ 1.920 die belanghebbende verschuldigd is over de door hem op 27 december 2000 geleende ƒ 30.000 , kan worden aangemerkt als rente die is verschuldigd ter zake van een schuld die is aangegaan voor de verwerving, de verbetering of het onderhoud van de eigen woning in de zin van artikel 3:123 van de Wet IB 2001 (hierna: de Wet).

4. Belanghebbende stelt dat de lening van ƒ 30.000 betrekking heeft op de eigen woning. In eerste instantie heeft hij weliswaar de onder 1.2 genoemde uitgaven uit eigen middelen voldaan, maar de lening van ƒ 30.000 was nodig om zijn eigen middelen (spaarsaldo) weer aan te vullen. Volgens belanghebbende betekent dit dat de lening is aangegaan ten behoeve van de woning.

Bovendien, zo stelt belanghebbende heeft hij omstreeks juli 2000 met de belastingtelefoon gebeld met de vraag 'of het mogelijk was het bedrag eerst voor te schieten (uit spaargeld) en na afloop het resterende hypotheekbedrag op te nemen'. Volgens belanghebbende vertelde de medewerker van de belastingtelefoon dat 'dit geen probleem (was) mits ik dit in het betreffende jaar maar zou regelen.

5. De inspecteur is van mening dat belanghebbende het bedrag van de lening van ƒ 30.000 niet heeft aangewend voor aanschaf, onderhoud en/of verbetering van de eigen woning. De uit de lening verkregen middelen zijn overgemaakt naar belanghebbendes spaarrekening en dus niet zijn gebruikt om de onder 1.2 bedoelde uitgaven te doen. Door deze overmaking ontbreekt het directe historische verband tussen deze uitgaven en de lening. Daarom heeft de inspecteur een bedrag van ƒ 1.920 niet als aftrekbare-kostenrente van de eigen woning aangemerkt.

6. Voor zover bij de uitgaven in de onder 1.2 weergegeven tabel geen betaaldatum is vermeld acht het Hof aannemelijk dat de betaling - mede gelet op hetgeen belanghebbende daarover ter zitting heeft verklaard - kort na de levering van de desbetreffende materialen, maar in ieder geval ruim voor 27 december 2000 plaatsvond. Dit betekent dat geen van de onder 1.2 bedoelde uitgaven uit de lening van ƒ 30.000 is voldaan.

Naar het oordeel van het Hof kan de schuld van ƒ 30.000 derhalve niet als schuld welke is aangegaan voor verbetering of onderhoud van de woning worden aangemerkt. De periode tussen het doen van bedoelde uitgaven en het aangaan van de lening op 27 december 2000 is immers zo ruim dat er van moet worden uitgegaan dat het vereiste verband tussen die uitgaven en de litigieuze lening ontbreekt. Belanghebbende heeft geen feiten of omstandigheden gesteld en aannemelijk gemaakt die tot de slotsom leiden dat desondanks van dat uitgangspunt moet worden afgeweken.

7. Met betrekking tot het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel overweegt het Hof als volgt. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de medewerker van de belastingtelefoon gezegd heeft dat de onderhavige rente onder de onder 1 geschetste omstandigheden als 'aftrekbare kosten eigen woning' aftrekbaar bleef. Reeds daarom faalt belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel. Daar komt bij dat indien voorlichting van de belastingdienst een onjuistheid bevat, welke bij een belanghebbende vertrouwen heeft gewekt, de inspecteur de wet dient te blijven toepassen. Dit is slechts anders ingeval belanghebbende de onjuistheid niet had behoeven te beseffen en hij tevens geconfronteerd wordt met het feit dat hij niet alleen de wettelijk verschuldigde belasting heeft te betalen maar daarenboven schade lijdt doordat hij, afgaande op de onjuiste voorlichting, enige handeling heeft verricht of nagelaten. De inspecteur heeft onvoldoende weersproken gesteld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze laatste voorwaarde is vervuld. Ook om deze reden doet belanghebbende tevergeefs een beroep op het vertrouwensbeginsel.

8. Gelet op het hiervoor overwogene is het gelijk aan de inspecteur.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig een partij te veroordelen in de proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

De uitspraak is gedaan op 17 december 2003 door mr. Goes, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Thijssen als griffier.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is griffierecht verschuldigd. Na verzoek tot vervanging ontvangt u van de griffier en nota griffierecht.

De vervanging van en mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan heroverweging onderwerpen.

Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.