Home

Gerechtshof Amsterdam, 04-04-2003, BC1008, 98/04146

Gerechtshof Amsterdam, 04-04-2003, BC1008, 98/04146

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
4 april 2003
Datum publicatie
9 januari 2008
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2003:BC1008
Zaaknummer
98/04146
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 6:18, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 6:19

Inhoudsindicatie

Baatbelasting Hilversum. Tweede bezwaarschrift niet-ontvankelijk.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Veertiende Enkelvoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op het beroep van X B.V. te Z, belanghebbende,

tegen

een uitspraak van het hoofd van de afdeling belastingen van de gemeente Hilversum, verweerder.

1. Loop van het geding

Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 15 september 1998, ingediend door mr. A (kantoor B) te P als gemachtigde en aangevuld bij brief van 10 november 1998.

Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 6 augustus 1998, betreffende de vermindering tot één jaarbedrag ter grootte van ? 3.231,86 van de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de Baat¬belasting Groest/Kerkstraat e.o. met betrekking tot de onroerende zaak aangeduid als c-straat bij 7.

Aan belanghebbende is met dagtekening 31 mei 1997 een aanslag opgelegd tot een bedrag van ƒ 30.368. Naar aanleiding van een verzoek van belanghebbende van 7 juli 1997 om toepassing van de regeling inzake heffing in de vorm van een jaarlijkse belasting is deze aanslag bij beschikking van 8 juli 1997 verminderd tot één jaarbe-drag ter grootte van ? 3.231,86. Bij brief van 9 juli 1997 is namens belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de oorspronkelijke aanslag ad ƒ 30.368. Tegen de beschik-king van 8 juli 1997 is namens belanghebbende met dagtekening 25 juli 1997 even-eens een bezwaarschrift ingediend. Bij zijn bestreden uitspraak van 6 augustus 1998 heeft verweerder het bezwaar tegen de beschikking van 8 juli 1997 ongegrond ver-klaard.

Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van verweerder en de aanslag. Verweerder heeft een vertoogschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

Het beroep is tezamen met het door belanghebbende ingestelde beroep tegen de uit-spraak van verweerder op het tegen de oorspronkelijke aanslag van ? 30.368 inge-diende bezwaar, bij het Hof bekend onder kenmerk 98/04147, behandeld ter zitting van 12 april 2002. Op deze zitting is, hoewel de gemachtigde van belanghebbende correct is opgeroepen, niemand van de zijde van belanghebbende verschenen. Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier een proces verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Verweerder heeft bij brief van 15 april 2002 een kopie van de verminderingsbeschikking naar het Hof gezonden. Een kopie hiervan was reeds als bijlage IX bij het beroepschrift van belanghebbende gevoegd.

2. De Verordening.

2.1. De gemeenteraad van Hilversum heeft in de openbare vergadering van 9 oktober 1996 de Verordening Baatbelasting Groest/Kerkstraat e.o. (hierna: de Verordening) vastgesteld. In De Gooi en Eemlander van 7 november 1996 is bekendgemaakt dat de Verordening voor een ieder in het raadhuis ter inzage ligt.

De Verordening luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

“ Artikel 1 – Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

a. een onroerende zaak:

1. een gebouwd eigendom, waaronder in ieder geval wordt verstaan een gebouw met eventuele toebehoren en of grond ten aanzien waarvan een splitsing in ap-partementsrechten heeft plaatsgevonden;

2. een ongebouwd eigendom;

3. een samenstel van:

twee of meer aaneengebouwde of aangrenzende gebouwde eigendommen, of:

twee of meer aangrenzende ongebouwde eigendommen; of:

aangrenzende gebouwde en ongebouwde eigendommen; voorzover voor die eigendommen eenzelfde genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, een gerechtigde tot een appartementsrecht hiervan uitgezonderd, wordt aangemerkt als belastingplichtige.

4. een samenstel van:

twee of meer aaneengebouwde of aangrenzende gebouwde eigendommen; of:

aangrenzende gebouwde en ongebouwde eigendommen; voorzover die ei-gendommen deel uitmaken van een onroerende zaak ten aanzien waarvan een splitsing in appartementsrechten, al dan niet in combinatie met een onder-splitsing van een zodanig appartementsrecht, heeft plaatsgevonden.

b. heringerichte openbare ruimte: het gebied zoals is aangeduid op de bij deze verorde-ning behorende kaart.

c. frontbreedte: alle zijden van een onroerende zaak voor zover gelegen aan de herin-gerichte openbare ruimte.

Artikel 2 – Belastbaar feit.

1. Onder de naam “Baatbelasting Groest/Kerkstraat e.o.” wordt in de vorm van een heffing ineens een belasting geheven ter zake van de onroerende zaken gelegen in de gemeente binnen de bolletjes omlijning op de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart, die op 1 november 1995 zijn gebaat door de in de tweede lid genoemde voorzieningen die tot stand zijn gebracht door of met mede-werking van het gemeentebestuur.

2. De in het eerste lid bedoelde voorzieningen omvatten het aanleggen/verbeteren van:

a. sierbestrating met inbegrip van profielaanpassingen op de bestaande voorzienin-gen;

b. openbare sierverlichting

c. straatmeubilair;

d. groenvoorzieningen.

Artikel 3 – Belastingplicht.

1. De belasting wordt geheven van degene, die van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

2. (…)

Artikel 4 – Maatstaf van heffing.

1. Maatstaf van heffing is de uitkomst van de volgende formule:

(M x V x T1) + (F x T2)

waarin :

M = de maatstaf van heffing zoals bedoeld in het tweede lid

F = de maatstaf van heffing zoals bedoeld in het derde lid

V = de voorzieningsfactor zoals bedoeld in het vierde lid

T1 = het tarief zoals bedoeld in artikel 5, eerste lid

T2 = het tarief zoals bedoeld in artikel 5, tweede lid

2. De oppervlakte van een onroerende zaak wordt bepaald, op het aantal volle vierkante kadastrale meters van de begane grond – van de onroerende zaak die grenst aan de her-ingericht openbare ruimte – waarbij op hele meters naar beneden wordt afgerond.

3. De frontbreedte wordt bepaald op de lengte gemeten van de kadastrale kaart, van dat deel van een onroerende zaak dat grenst/gelegen is aan de heringerichte openbare ruim-te. De werkelijke lengte wordt hierbij op halve meters naar beneden afgerond. Indien er meerdere zijden, van één onroerende zaak, zijn gelegen aan de heringerichte openbare ruimte die tot stand zijn gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur, geldt de som van alle zijden.

4. De voorzieningsfactor, voor de op in artikel 2 bedoelde kaart, voorkomende onroe-rende zaken welke deels zijn gelegen aan een reeds eerdere heringerichte openbare ruimte, en of die uit hoofde van de verordening baatbelasting Leeuwenstraat/kampstraat reeds een aanslag ontvangen hebben, is aangegeven in de rode kleur en bedraagt: 0,5.

Artikel 5 – Belastingtarief

De belasting bedraagt:

1. voor elke vierkante meter van de heffingsmaatstaf zoals bedoeld in artikel 4, twee-de lid ƒ 50,30

2. voor elke strekkende meter van de heffingsmaatstaf zoals bedoeld in artikel 4, der-de lid ƒ 1.618,67.

Artikel 6 – Regeling inzake heffing in de vorm van een jaarlijks belasting.

1. In afwijking van het bepaalde in artikel 2 wordt op verzoek van de belastingplichtige de belasting geheven in de vorm van een jaarlijkse belasting gedurende 15 jaren. (…)

(…)

Artikel 14 – Inwerkingtreding en citeertitel.

1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de be-kendmaking.

2. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 1997.

3. Zij kan worden aangehaald als “Verordening Baatbelasting Groest/Kerkstraat e.o.”.

2.2. Op 10 december 1992 had de gemeenteraad van Hilversum het “Bekosti-gingsbesluit herinrichting Groest/Kerkstraat e.o.” (hierna: het Bekostigingsbe-sluit) vastgesteld. Dit besluit is op 21 december 1992 in De Gooi en Eemlander bekendgemaakt.

3. Tussen partijen vaststaande feiten.

3.1. Belanghebbende exploiteert een schoonmaakbedrijf en is eigenares van de in het centrum van Hilversum gelegen percelen grond met de kadastrale nummers 701, 7001 en 70025888 en daarop aanwezige opstallen, door verweerder aangeduid als de onroerende zaak c-straat bij 7. De percelen liggen in het bij het Bekostigingsbesluit aangegeven plangebied en tevens in het gebied dat op de bij de Verordening beho-rende kaart is aangegeven met een bolletjesomlijning.

3.2. De onroerende zaak heeft zijn frontgevel aan de c-straat. Deze straat behoort niet tot de heringerichte openbare ruimte. Het grootste van de drie genoemde percelen is het perceel 701; de twee andere percelen vormen slechts een gering gedeelte van het geheel. Het perceel 701 heeft aan de achterzijde zijwaarts een lange smalle uitloper die uitkomt op het d-plein, dat wél tot de heringerichte openbare ruimte behoort. Het perceel heeft, waar het grenst aan het plein, een breedte van circa 4 meter. Dit smalle gedeelte van het perceel doet dienst als oprit naar een garage die dient voor opslag voor het bedrijf en wordt mede gebruikt als achteruitgang voor een aantal aangren-zende percelen ten behoeve waarvan een recht van overpad is gevestigd.

3.3. Ter zake van de percelen is met dagtekening 31 mei 1997 een aanslag Baatbelas-ting Groest/Kerkstraat e.o. 1997 opgelegd ten bedrage van ƒ 30.368, berekend naar de volgende maatstaf: oppervlakte van 475 m², frontbreedte van 4,0 m en voorzie-ningsfactor 1. Belanghebbende heeft een verzoek ingediend als bedoeld in artikel 6 van de Verordening. In verband hiermee heeft verweerder bij beschikking van 8 juli 1997 de aanslag verminderd tot een jaarbedrag van ƒ 3.231,86.

3.4. Het Bekostigingsbesluit is genomen in samenhang met het op 23 december 1992 door de gemeenteraad vastgestelde ontwikkelingsplan “Binnenstad beter in beeld”. Dit plan voorzag in de verbetering c.q. herinrichting van het winkel- en verblijfsge-bied van de binnenstad van Hilversum. De kosten werden in het Bekostigingsbesluit geraamd op ƒ 9.000.000, waarvan 85% zou worden verhaald op de genothebbenden krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de gebate percelen.

4. Geschil

In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

1. Is sprake van voorzieningen ter zake waarvan ingevolge artikel 222 van de Gemeentewet een baatbelasting mag worden geheven ?

2. Is er, gelet op de heffingsmaatstaf en op het feit dat onroerende zaken die liggen in het gebied dat door het Bekostigingsbesluit werd bestreken niet bij de Verordening in de baatbelasting zijn betrokken, sprake van een willekeuri-ge en onredelijke belastingheffing ?

3. Is het onderhavige pand gebaat door de aangebrachte voorzieningen ?

5. Standpunten van partijen

Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken en het pro-ces verbaal van de zitting.

6. Beoordeling van het geschil

6.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 31 mei 1997 een aanslag opgelegd tot een bedrag van ƒ 30.368. Naar aanleiding van een verzoek van belanghebbende van 7 juli 1997 om toepassing van de regeling inzake heffing in de vorm van een jaarlijk-se belasting is deze aanslag bij beschikking van 8 juli 1997 verminderd tot één jaar-bedrag ter grootte van ? 3.231,86. Bij brief van 9 juli 1997 is namens belanghebben-de bezwaar gemaakt tegen de oorspronkelijke aanslag ad ƒ 30.368. Tegen de be-schikking van 8 juli 1997 is namens belanghebbende met dagtekening 25 juli 1997 eveneens een bezwaarschrift ingediend. Bij zijn bestreden uitspraak van 6 augustus 1998 heeft verweerder het bezwaar tegen de beschikking van 8 juli 1997 ongegrond verklaard.

6.2. Ingevolge het bepaalde in de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet be-stuursrecht wordt het tegen de oorspronkelijke aanslag ingediende bezwaar aange-merkt als tevens te zijn gericht tegen de beschikking van 8 juli 1997. Het bezwaar-schrift van 25 juli 1997 is derhalve aan te merken als een tweede bezwaarschrift. Een tweede bezwaarschrift is evenwel niet mogelijk, zodat verweerder belanghebbende in haar bezwaar niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Nu verweerder dat niet heeft gedaan, zal het Hof het alsnog doen.

7. Proceskosten

Nu de uitspraak van verweerder wordt vernietigd, zijn er in beginsel termen aanwe-zig verweerder te veroordelen in de proceskosten op de voet van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Nu in de samenhangende zaak on-der nummer 98/04147 reeds een proceskostenveroordeling heeft plaatsgevonden die mede betrekking heeft op de onderhavige zaak, blijft een veroordeling in de proces-kosten hier achterwege.

8. Beslissing

Het Hof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de bestreden uitspraak;

- verklaart het bezwaar niet ontvankelijk;

- gelast verweerder het betaalde griffierecht ad € 36,30 (= ƒ 80) aan belangheb-bende te vergoeden.

De uitspraak is vastgesteld op 4 april 2003 door mr. Van Loon, lid van de belasting-kamer, in tegenwoordigheid van mr. Couperus als griffier. De beslissing is op de-zelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geano-nimiseerde vorm.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden ge-nomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit ge-rechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.