Home

Gerechtshof Amsterdam, 04-04-2003, BC1019, 98/04147

Gerechtshof Amsterdam, 04-04-2003, BC1019, 98/04147

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
4 april 2003
Datum publicatie
9 januari 2008
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2003:BC1019
Zaaknummer
98/04147
Relevante informatie
Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024] art. 222

Inhoudsindicatie

Baatbelasting Hilversum. Heffing redelijk? Afwijking gebaat gebied t.o.v. Bekostigingsbesluit. Perceel in casu niet gebaat nu het slechts met uitgang van pad aan achterkant aan heringericht gebied grenst.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Veertiende Enkelvoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op het beroep van X B.V. te Z, belanghebbende,

tegen

een uitspraak van het hoofd van de afdeling belastingen van de gemeente Hilversum, verweerder.

1. Loop van het geding

Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 15 september 1998, ingediend door mr. A (kantoor B) te P als gemachtigde en aangevuld bij brief van 10 november 1998.

Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 6 augustus 1998, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de Baat¬belasting Groest/Kerkstraat e.o. met betrekking tot de onroerende zaak aangeduid als c-straat bij 7.

Aan belanghebbende is een aanslag opgelegd tot een bedrag van ƒ 30.368. Naar aanleiding van een verzoek van belanghebbende om toepassing van de regeling inzake heffing in de vorm van een jaarlijkse belasting is deze aanslag bij beschikking van 8 juli 1997 verminderd tot één jaarbedrag ter grootte van ? 3.231,86. Na bezwaar tegen de aanslag is deze, zoals komen te luiden na de vermindering van 8 juli 1997, bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van verweerder en de aanslag. Verweerder heeft een vertoogschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

Het beroep is tezamen met het door belanghebbende ingestelde beroep tegen de uitspraak van verweerder op het tegen de vermindering van de aanslag ingediende bezwaar, bij het Hof bekend onder kenmerk 98/04146, behandeld ter zitting van 12 april 2002. Op deze zitting is, hoewel de gemachtigde van belanghebbende correct is opgeroepen, niemand van de zijde van belanghebbende verschenen. Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier een proces verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Verweerder heeft bij brief van 15 april 2002 een kopie van de verminderingsbeschikking naar het Hof gezonden. Een kopie hiervan was reeds als bijlage IX bij het beroepschrift van belanghebbende gevoegd.

2. De Verordening.

2.1. De gemeenteraad van Hilversum heeft in de openbare vergadering van 9 oktober 1996 de Verordening Baatbelasting Groest/Kerkstraat e.o. (hierna: de Verordening) vastgesteld. In De Gooi en Eemlander van 7 november 1996 is bekendgemaakt dat de Verordening voor een ieder in het raadhuis ter inzage ligt.

De Verordening luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

“ Artikel 1 – Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

a. een onroerende zaak:

1. een gebouwd eigendom, waaronder in ieder geval wordt verstaan een gebouw met eventuele toebehoren en of grond ten aanzien waarvan een splitsing in appartementsrechten heeft plaatsgevonden;

2. een ongebouwd eigendom;

3. een samenstel van:

twee of meer aaneengebouwde of aangrenzende gebouwde eigendommen, of:

twee of meer aangrenzende ongebouwde eigendommen; of:

aangrenzende gebouwde en ongebouwde eigendommen; voorzover voor die eigendommen eenzelfde genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, een gerechtigde tot een appartementsrecht hiervan uitgezonderd, wordt aangemerkt als belastingplichtige.

4. een samenstel van:

twee of meer aaneengebouwde of aangrenzende gebouwde eigendommen; of:

aangrenzende gebouwde en ongebouwde eigendommen; voorzover die eigendommen deel uitmaken van een onroerende zaak ten aanzien waarvan een splitsing in appartementsrechten, al dan niet in combinatie met een ondersplitsing van een zodanig appartementsrecht, heeft plaatsgevonden.

b. heringerichte openbare ruimte: het gebied zoals is aangeduid op de bij deze verordening behorende kaart.

c. frontbreedte: alle zijden van een onroerende zaak voor zover gelegen aan de heringerichte openbare ruimte.

Artikel 2 – Belastbaar feit.

1. Onder de naam “Baatbelasting Groest/Kerkstraat e.o.” wordt in de vorm van een heffing ineens een belasting geheven ter zake van de onroerende zaken gelegen in de gemeente binnen de bolletjes omlijning op de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart, die op 1 november 1995 zijn gebaat door de in de tweede lid genoemde voorzieningen die tot stand zijn gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur.

2. De in het eerste lid bedoelde voorzieningen omvatten het aanleggen/verbeteren van:

a. sierbestrating met inbegrip van profielaanpassingen op de bestaande voorzieningen;

b. openbare sierverlichting

c. straatmeubilair;

d. groenvoorzieningen.

Artikel 3 – Belastingplicht.

1. De belasting wordt geheven van degene, die van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

2. (…)

Artikel 4 – Maatstaf van heffing.

1. Maatstaf van heffing is de uitkomst van de volgende formule:

(M x V x T1) + (F x T2)

waarin :

M = de maatstaf van heffing zoals bedoeld in het tweede lid

F = de maatstaf van heffing zoals bedoeld in het derde lid

V = de voorzieningsfactor zoals bedoeld in het vierde lid

T1 = het tarief zoals bedoeld in artikel 5, eerste lid

T2 = het tarief zoals bedoeld in artikel 5, tweede lid

2. De oppervlakte van een onroerende zaak wordt bepaald, op het aantal volle vierkante kadastrale meters van de begane grond – van de onroerende zaak die grenst aan de heringericht openbare ruimte – waarbij op hele meters naar beneden wordt afgerond.

3. De frontbreedte wordt bepaald op de lengte gemeten van de kadastrale kaart, van dat deel van een onroerende zaak dat grenst/gelegen is aan de heringerichte openbare ruimte. De werkelijke lengte wordt hierbij op halve meters naar beneden afgerond. Indien er meerdere zijden, van één onroerende zaak, zijn gelegen aan de heringerichte openbare ruimte die tot stand zijn gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur, geldt de som van alle zijden.

4. De voorzieningsfactor, voor de op in artikel 2 bedoelde kaart, voorkomende onroerende zaken welke deels zijn gelegen aan een reeds eerdere heringerichte openbare ruimte, en of die uit hoofde van de verordening baatbelasting Leeuwenstraat/kampstraat reeds een aanslag ontvangen hebben, is aangegeven in de rode kleur en bedraagt: 0,5.

Artikel 5 – Belastingtarief

De belasting bedraagt:

1. voor elke vierkante meter van de heffingsmaatstaf zoals bedoeld in artikel 4, tweede lid ƒ 50,30

2. voor elke strekkende meter van de heffingsmaatstaf zoals bedoeld in artikel 4, derde lid ƒ 1.618,67.

Artikel 6 – Regeling inzake heffing in de vorm van een jaarlijks belasting.

1. In afwijking van het bepaalde in artikel 2 wordt op verzoek van de belastingplichtige de belasting geheven in de vorm van een jaarlijkse belasting gedurende 15 jaren. (…)

(…)

Artikel 14 – Inwerkingtreding en citeertitel.

1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

2. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 1997.

3. Zij kan worden aangehaald als “Verordening Baatbelasting Groest/Kerkstraat e.o.”.

2.2. Op 10 december 1992 had de gemeenteraad van Hilversum het “Bekostigingsbesluit herinrichting Groest/Kerkstraat e.o.” (hierna: het Bekostigingsbesluit) vastgesteld. Dit besluit is op 21 december 1992 in De Gooi en Eemlander bekendgemaakt.

3. Tussen partijen vaststaande feiten.

3.1. Belanghebbende exploiteert een schoonmaakbedrijf en is eigenares van de in het centrum van Hilversum gelegen percelen grond met de kadastrale nummers 701, 7001 en 7002 en daarop aanwezige opstallen, door verweerder aangeduid als de onroerende zaak c-straat bij 7. De percelen liggen in het bij het Bekostigingsbesluit aangegeven plangebied en tevens in het gebied dat op de bij de Verordening behorende kaart is aangegeven met een bolletjesomlijning.

3.2. De onroerende zaak heeft zijn frontgevel aan de c-straat. Deze straat behoort niet tot de heringerichte openbare ruimte. Het grootste van de drie genoemde percelen is het perceel 701; de twee andere percelen vormen slechts een gering gedeelte van het geheel. Het perceel 701 heeft aan de achterzijde zijwaarts een lange smalle uitloper die uitkomt op het d-plein, dat wél tot de heringerichte openbare ruimte behoort. Het perceel heeft, waar het grenst aan het plein, een breedte van circa 4 meter. Dit smalle gedeelte van het perceel doet dienst als oprit naar een garage die dient voor opslag voor het bedrijf en wordt mede gebruikt als achteruitgang voor een aantal aangrenzende percelen ten behoeve waarvan een recht van overpad is gevestigd.

3.3. Ter zake van de percelen is met dagtekening 31 mei 1997 een aanslag Baatbelasting Groest/Kerkstraat e.o. 1997 opgelegd ten bedrage van ƒ 30.368, berekend naar de volgende maatstaf: oppervlakte van 475 m², frontbreedte van 4,0 m en voorzieningsfactor 1. Belanghebbende heeft een verzoek ingediend als bedoeld in artikel 6 van de Verordening. In verband hiermee heeft verweerder bij beschikking van 8 juli 1997 de aanslag verminderd tot een jaarbedrag van ƒ 3.231,86.

3.4. Het Bekostigingsbesluit is genomen in samenhang met het op 23 december 1992 door de gemeenteraad vastgestelde ontwikkelingsplan “Binnenstad beter in beeld”. Dit plan voorzag in de verbetering c.q. herinrichting van het winkel- en verblijfsgebied van de binnenstad van Hilversum. De kosten werden in het Bekostigingsbesluit geraamd op ƒ 9.000.000, waarvan 85% zou worden verhaald op de genothebbenden krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de gebate percelen.

4. Geschil

In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

1. Is sprake van voorzieningen ter zake waarvan ingevolge artikel 222 van de Gemeentewet een baatbelasting mag worden geheven ?

2. Is er, gelet op de heffingsmaatstaf en op het feit dat onroerende zaken die liggen in het gebied dat door het Bekostigingsbesluit werd bestreken niet bij de Verordening in de baatbelasting zijn betrokken, sprake van een willekeurige en onredelijke belastingheffing ?

3. Is de onderhavige onroerende zaak gebaat door de aangebrachte voorzieningen ?

5. Standpunten van partijen

Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken en het proces verbaal van de zitting.

6. Beoordeling van het geschil

6.1.1. In het kader van de herinrichting van de winkelstraten in de binnenstad van Hilversum is de Groest tussen de Stationsstraat en de Herenstraat, voorheen een doorgaande weg, veranderd in een voetgangersgebied in de vorm van een brede promenade, voorzien van sierbestrating, sierverlichting, straatmeubilair en bomenrijen. De middenstrook is beschikbaar voor (brom)fietsers en (tot 10 uur) voor bevoorradings- en bestemmingsverkeer.

De Kerkstraat en omringende straten waren reeds voetgangersgebied. Mede op aandrang van het bedrijfsleven zijn ook deze straten in de plannen opgenomen. De werkzaamheden in deze straten betreffen in hoofdzaak de vervanging van de bestaande gewassen betontegels door dezelfde sierbestrating (‘Penterklinkers’) die ook in de Groest en omgeving is gebruikt. Tevens zijn ook hier sierverlichting, straatmeubilair en (bescheiden) groenvoorzieningen aangebracht.

Met deze herinrichting heeft de gemeente Hilversum een aaneengesloten, aantrekkelijk winkelgebied totstandgebracht. Verweerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat daaraan grenzende onroerende zaken daardoor in beginsel, objectief bezien, in een voordeliger positie zijn gebracht.

Zulks geldt in sterkere mate voor de onroerende zaken die zijn gelegen aan de Groest, waar de doorgaande weg in een volledig heringericht voetgangersgebied is veranderd, dan voor de onroerende zaken gelegen aan de Kerkstraat en omringende straten, welke straten al voetgangersgebied waren en waar de herinrichting voornamelijk heeft bestaan in de aanleg van sierbestrating. Zulks staat echter niet in de weg aan een heffing van één baatbelasting voor het gehele aaneengesloten heringerichte winkelgebied.

6.1.2. Belanghebbende stelt dat geen baatbelasting mag worden geheven voor het aanbrengen van volgens haar niet-noodzakelijke of aantoonbaar nuttige voorzieningen. Het Hof verwerpt die stelling. De vervanging van de bestaande bestrating door een meer eigentijdse sierbestrating en het aanbrengen van sierverlichting, straatmeubilair en (bescheiden) groenvoorzieningen, zulks in het kader van een herinrichting van de binnenstad teneinde een aaneengesloten, aantrekkelijk winkelgebied te creëren, kunnen naar ’s Hofs oordeel als voorzieningen in de zin van artikel 222 van de Gemeentewet worden aangemerkt. Indien ook overigens aan de vereisten voor de heffing van een baatbelasting is voldaan, is verhaal van de met die voorzieningen gemoeide kosten door middel van een baatbelasting krachtens voormeld artikel 222 geoorloofd.

6.2.1. Belanghebbende heeft verder aangevoerd dat de maatstaf van heffing onredelijk, willekeurig en onzorgvuldig is gekozen, in het bijzonder omdat de gemeente de relatie tussen de oppervlakte en frontbreedte enerzijds en de mate van gebaatheid anderzijds niet heeft aangetoond. Het Hof is van oordeel dat de gemeente door uit te gaan van de aan de heringerichte ruimte grenzende frontbreedte en de kadastrale oppervlakte van de percelen terecht de begane grond tot richtsnoer heeft genomen voor de heffingsmaatstaf omdat in het algemeen de begane grond van een onroerende zaak ook de meeste baat zal hebben bij het creëren van een aantrekkelijk winkelgebied. Het Hof is ook van oordeel dat de gekozen maatstaf een objectieve is. Van zodanig onredelijke of willekeurige uitkomsten dat de Verordening onverbindend moet worden verklaard, is naar het oordeel van het Hof dan ook geen sprake. Voor het overige staat het tarief niet aan de belastingrechter ter beoordeling.

6.2.2. De onderhavige baatbelasting is volgens belanghebbende tevens willekeurig en onredelijk omdat de aangrenzende percelen met de kadastrale nummers 702, 9050, 9051, 9052 en het aan de overzijde van de c-straat liggende perceel 9549 niet onder de baatbelasting vallen terwijl zij volgens de bij het Bekostigingsbesluit behorende kaart in eerste instantie wel binnen het gebate gebied gelegen waren. Het Hof is van oordeel dat het gelegen zijn van onroerende zaken in het in het Bekostigingsbesluit aangegeven gebied op zichzelf nog niet meebrengt dat die zaken door de later tot stand gebrachte voorzieningen zijn gebaat en dat belanghebbende overigens onvoldoende bewijs van het tegendeel heeft bijgebracht. Voor zover ten aanzien van (sommige van) die zaken toch zou kunnen worden gesproken van enige baat, heeft het volgende te gelden. De gemeentelijke regelgever heeft in de Verordening ervoor gekozen, kennelijk om uitvoeringstechnische redenen, om als gebate onroerende zaken slechts aan te merken die onroerende zaken die direct grenzen aan de heringerichte openbare ruimte. Naar het oordeel van het Hof heeft die regelgever hiervoor in redelijkheid kunnen en mogen kiezen. Het Hof stelt daarbij voorop dat de beantwoording van de vraag of een onroerende zaak door aangebrachte voorzieningen wordt gebaat tot op zekere hoogte arbitrair is. Zo zal de herinrichting van een winkelgebied een zekere uitstraling hebben, waarvan de invloed op de mate van gebaat zijn niet objectief is vast te stellen. De regelgever mocht er redelijkerwijs vanuit gaan dat onroerende zaken die niet grenzen aan de heringerichte openbare ruimte in het algemeen niet of slechts in verwaarloosbaar geringe mate door die voorzieningen zullen zijn gebaat. Die zaken zijn dan terecht als niet-gebaat in de zin van de Verordening aangemerkt.

6.3.1. Belanghebbende heeft gesteld dat het gedeelte van haar percelen dat grenst aan het d-plein, dienst doet als oprit naar een garage die gebruikt wordt als opslagruimte voor het schoonmaakbedrijf van belanghebbende en dat deze oprit mede wordt gebruikt als achteruitgang voor een aantal aangrenzende percelen ten behoeve waarvan een recht van overpad is gevestigd. Belanghebbende is van oordeel dat zij niet is gebaat bij de door de gemeente aangebrachte voorzieningen omdat op dit gedeelte geen winkel is gevestigd en omdat het belanghebbende eveneens niet vrij staat de functie daarvan te wijzigen in die van detailhandel of horecagelegenheid. Belanghebbende heeft tot steun van dit betoog verwezen naar de kaart genaamd “Leefmilieuverordening binnenstad” en het daarbij behorende besluit van de gemeente Hilversum van 24 januari 1989. Hieruit valt volgens belanghebbende op te maken dat het voor percelen die zijn gelegen in een daarvoor aangewezen gebied, is toegestaan deze in gebruik te nemen voor detailhandelsdoeleinden, en, dat het belanghebbende, nu haar perceel is gelegen in een niet als zodanig aangewezen gebied, niet vrij staat om het terrein dat grenst aan het d-plein aan te wenden voor detailhandel of horeca. Tevens stelt belanghebbende dat het bouwtechnisch niet mogelijk is om op dit terrein een winkel dan wel horecagelegenheid te vestigen omdat daarop voor aangrenzende percelen een recht van overpad rust.

Verweerder heeft hiertegen ingebracht dat de baat moet worden beoordeeld met inachtneming van de objectieve gebruiksmogelijkheden van de onroerende zaak. De leefmilieuverordening houdt volgens verweerder niet in dat er voor de onroerende zaak geen gebruiksmogelijkheden zijn. Volgens verweerder geldt voor de percelen geen bestemmingsplan en kan belanghebbende de onroerende zaak overeenkomstig de bestemming aanwenden. Verweerder is van mening dat het niet gebaat zijn van de onroerende zaak omdat op het perceel 701 een recht van overpad rust, een subjectief oordeel is en dat het perceel, omdat het grenst aan het heringerichte gebied, in een voordeliger positie is komen te verkeren.

6.3.2. Het Hof stel voorop dat op verweerder de last rust aannemelijk te maken dat de onderhavige percelen zijn gebaat. Er is sprake van baat indien een onroerende zaak gelet op de objectieve gebruiksmogelijkheden daarvan door het aanbrengen van de voorzieningen in een voordeliger positie is komen te verkeren. De onroerende zaak van belanghebbende is uitsluitend in de heffing van baatbelasting betrokken omdat deze met een frontbreedte van circa 4 meter grenst aan het d-plein. Het gaat daarbij om een oprit naar de achterzijde van belanghebbendes pand, welke oprit tevens wordt gebruikt als achteruitgang voor de belendende panden, zulks op grond van een recht van overpad. Tegenover de gemotiveerde stellingen van belanghebbende heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat de onroerende zaak van belanghebbende, nu deze oprit voortaan grenst aan een heringericht gebied, in een voordeliger positie is komen te verkeren. Van een zodanige positie zou sprake zijn als het grenzen aan het heringerichte gebied op enigerlei wijze profijtelijk zou kunnen worden benut, maar niet valt in te zien hoe zulks mogelijk is zonder zowel de onroerende zaak van belanghebbende als de belendende percelen (die het recht van overpad hebben) de toegang “achterom” te ontnemen. De onroerende zaak van belanghebbende is dus niet gebaat. Hieruit volgt dat het beroep van belanghebbende gegrond is.

6.4. De slotsom luidt dat de aanslag op grond van hetgeen onder 6.3.2 is overwogen moet worden vernietigd.

7. Proceskosten

Nu belanghebbende in het gelijk is gesteld, acht het Hof termen aanwezig verweerder te veroordelen in de proceskosten op de voet van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Met inachtneming van het Besluit proceskosten fiscale procedures wordt het bedrag van de proceskosten gesteld op (A.1 = 1 punt; wegingsfactor C.1 =1,5; factor C.2 voor twee samenhangende zaken = 1; ƒ 710 per punt) 1,5 x ƒ 710 = ƒ 1.065 (= € 483,28).

8. Beslissing

Het Hof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de bestreden uitspraak;

- vernietigt de beschikking van 8 juli 1997;

- vernietigt de aanslag;

- veroordeelt verweerder tot vergoeding aan belanghebbende van € 40,27 aan proceskosten en wijst de gemeente Hilversum aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen;

- gelast verweerder het betaalde griffierecht ad € 36,30 (= ƒ 80) aan belanghebbende te vergoeden.

De uitspraak is vastgesteld op 4 april 2003 door mr. Van Loon, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Couperus als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.