Home

Gerechtshof Amsterdam, 06-02-2004, ECLI:NL:GHAMS:2004:BW2129 AO3380, 02/07210

Gerechtshof Amsterdam, 06-02-2004, ECLI:NL:GHAMS:2004:BW2129 AO3380, 02/07210

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
6 februari 2004
Datum publicatie
11 februari 2004
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2004:AO3380
Zaaknummer
02/07210
Relevante informatie
Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024] art. 220c

Inhoudsindicatie

Hotel in aanbouw per 1-1-1997 (WOZ-waarde EUR 19 miljoen) is op 1-1-1998 voor gebruik gereed (WOZ-waarde dan EUR 38 miljoen). Door administratieve fouten van de gemeente komt er pas in februari 2003 een rechtsgeldige 'mutatiebeschikking' op de voet van art. 25 Wet WOZ met ingang van 1-1-1998. Voor die tijd kan niet een navorderingsaanslag OZB 1999 naar de hogere waarde worden opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Vierde Meervoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op het beroep van X B.V. te Z, belanghebbende,

tegen

een uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Haarlemmermeer, verweerder.

1. Loop van het geding

Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 16 december 2002(..).Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 13 december 2002, waarbij de aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslag in de onroerendezaakbelastingen (ei-genarenbelasting) voor het jaar 1999 ter zake van de onroerende zaak 'A' is gehandhaafd.

Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van verweerder en van de navorderingsaan-slag.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de bestre-den uitspraak.

Ter zitting van 9 januari 2004 (..).

2. De Verordening

De Verordening op onroerende zaakbelastingen 1999 van de gemeente Haarlemmermeer (hierna: de Verordening) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

Artikel 3 Maatstaf van heffing

1. De maatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende za-ken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het tijdvak waarbinnen het in artikel 1 bedoelde kalenderjaar valt.

2. Indien met betrekking tot een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 19, eerste lid, onderdelen b en c, 20, tweede lid, en 22, derde lid, van Wet waardering onroerende zaken.

3. Tussen partijen vaststaande feiten

3.1. Belanghebbende is eigenares en - onder haar handelsnaam B - gebruikster van de onroe-rende zaak, aangeduid als 'A', hierna: het hotel. Het hotel was op 1 januari 1997 in aanbouw en is in de loop van 1997 gereedgekomen voor gebruik. Op 1 januari 1998 was het hotel ge-reed voor gebruik.

3.2. De gemeente Haarlemmermeer (hierna: de gemeente) heeft beschikkingen in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) een aanslagen in de onroeren-dezaakbelastingen (hierna: OZB) tot belanghebbende als eigenares gericht onder haar (afge-korte) statutaire naam X B.V. en tot belanghebbende als gebruikster onder één van haar (afge-korte) handelsnamen B.

Alle aanslagen en beschikkingen hebben belanghebbende bereikt - behoudens in een hierna te vermelden geval - op het adres a-straat 1, het vestigingsadres van het hotel.

3.3. Op 16 februari 1998 heeft een taxateur van KAFI B.V. namens de gemeente het hotel bezocht en de waarde ervan bepaald (zie taxatierapport, als bijlage 1 gevoegd bij de aanvul-ling op het beroepschrift met kenmerk 02/7211). In het gemeentelijke belastingsysteem is ver-volgens opgenomen dat het hotel in 1998 was gereedgekomen. Het hotel was reeds in de loop van 1997 gereedgekomen.

Het is de intentie van verweerder geweest om de waarde van het hotel naar de toestand per 1 januari 1997 vast te stellen op ƒ 42.448.000 (= € 19.262.062) en de waarde na gereedkomen voor gebruik vast te stellen op ƒ 84.906.000 (€ 38.528.663).

De juistheid van deze waarden is thans niet in geschil.

3.4. Ter zake van het hotel zijn, naar volgt uit de gezamenlijk behandelde zaken, vele be-schikkingen genomen, (navorderings-)aanslagen in de OZB opgelegd en uitspraken op be-zwaarschriften gedaan. Zij zijn hierna in chronologische volgorde van dagtekening vermeld.

Daarbij is de waarde € 19.262.062 kortheidshalve aangeduid als € 19 en de waarde € 38.528.663 als € 38.

Waar een beschikking of aanslag was gericht tot belanghebbende als eigenares is dat - over-eenkomstig de desbetreffende afkorting op de beschikkingen - aangeduid als: E. Waren zij gericht tot belanghebbende als gebruikster dan zijn zij dienovereenkomstig aangeduid als: G.

Bijzonderheden zijn telkens in cursief toegevoegd.

1998

28 februari E € 19 WOZ-beschikking tijdvak 1 jan. 1997 t/m 31 december 2000

Op de beschikking was tevens vermeld met code G(ebruiker) 'a-straat 11' met waarde ƒ 355.000.

28 februari E € 19 Aanslag OZB 1997 (E)

28 februari E € 19 Aanslag OZB 1998 (E)

1999

28 februari E € 19 Aanslag OZB 1999 (E)

15 november E € 38 Beschikking met gewijzigde waarde, ingangsdatum 1 januari

1999

Deze beschikking is gezonden aan een onjuist adres; tussen partijen staat vast dat deze beschikking belanghebbende niet heeft bereikt.

30 november G € 19 Aanslag OZB 1997 (G)

2000

31 mei G € 19 Aanslag OZB 1998 (G)

31 mei G € 19 Aanslag OZB 1999 (G)

Bij brief van 22 juni 2000 heeft de Director of Finance van het hotel bezwaar gemaakt tegen beide voormelde aanslagen onder verwijzing naar de met code G vermelde waarde in de tot de ei-genares gerichte WOZ-beschikking d.d. 28 februari 1998. De uitspraken zijn gedaan op 7 december 2001.

2001

30 april E € 38 Aanslag OZB 2000 (E)

Bij brief van 3 mei 2001 heeft de Director of Finance van het hotel bezwaar gemaakt tegen deze aanslag. Op 22 maart 2002 is het bezwaar nader gemotiveerd door de huidige gemachtigde. De uitspraak op dit bezwaar is gedagtekend 11 december 2002. Zie de procedure met kenmerk 02/07211, waarin heden uit-spraak wordt gedaan.

31 oktober G € 38 'Herzieningsbeschikking' met ingangsdatum 1 januari 1999

Na bezwaar is deze beschikking op 11 december 2002 door ver-weerder vernietigd; zie hierna onder 3.5.

30 november E € 38 Navorderingsaanslag OZB 1999 (E)

Bezwaar door de huidige gemachtigde bij brief van 8 januari 2002. Uitspraak 13 december 2002. Zie de procedure met ken-merk 02/07210, waarin heden uitspraak wordt gedaan.

30 november G € 38 Navorderingsaanslag OZB 1999 (G)

Bezwaar door de huidige gemachtigde bij brief van 8 januari 2002. Uitspraak 11 december 2002. Zie de procedure met ken-merk 02/07209, waarin heden uitspraak wordt gedaan.

7 december G Uitspraken op de bezwaarschriften OZB 1998 en 1999 (G)

In de uitspraak met betrekking tot de OZB 1999 staat vermeld: "Per 1 januari 1999 is de waarde van het object vastgesteld op ƒ 84.906.000. Deze waarde geldt voor zowel de eigenaar als de gebruiker van de onderhavige onroerende zaak. De stijging houdt verband met het gereedkomen van het object in 1998."

2002

21 mei Bespreking tussen huidige gemachtigde en gemeente. Daarbij neemt de huidige gemachtigde kennis van de door be-langhebbende niet ontvangen beschikking d.d. 15 november 1999.

11 december G Bezwaar tegen 'herzieningsbeschikking' d.d. 31 oktober 2001 bij uitspraak gegrond verklaard en herzieningsbeschikking door verweerder vernietigd.

11 december G Navorderingsaanslag OZB 1999 (G) gehandhaafd bij uitspraak; zie procedure met kenmerk 02/02709.

13 december E Navorderingsaanslag OZB 1999 (E) gehandhaafd bij uitspraak;

zie procedure met kenmerk 02/07210.

31 december G € 19 WOZ-beschikking tijdvak 1 januari 1997 t/m 31 december 2000

met code G(ebruiker) onder vermelding van ingangsdatum 01-01-1997 (bijlage 13 bij de aanvulling op het beroepschrift in de procedure met kenmerk 03/03306)

31 december E € 38 Navorderingsaanslag OZB 1998 (E); zie procedure 03/03305.

31 december G € 38 Navorderingsaanslag OZB 1998 (G); zie procedure 03/03307.

2003

28 februari E € 38 Mutatiebeschikking met ingang van 1 januari 1998; procedure

met kenmerk 03/03304 naar aanleiding van de uitspraak op het hiertegen gerichte bezwaar

28 februari G € 38 Mutatiebeschikking met ingang van 1 januari 1998; procedure

met kenmerk 03/03306 naar aanleiding van de uitspraak op het hiertegen gerichte bezwaar.

3.5. In de aankondigingsbrief van de 'herzieningsbeschikking' d.d. 31 oktober 2001 (bijlage 5 bij het verweerschrift in de procedure met kenmerk 02/07209) stelt verweerder dat de herzie-ning plaatsvindt met toepassing van de 'Regeling waardeherziening en navordering 2000'. De beschikking zelf (bijlage 6 bij de aanvulling op het beroepschrift in de procedure met kenmerk 03/03307) bevat slechts de mededeling dat de waarde van het hotel is vastgesteld onder toe-voeging: 'Ingangsdatum beschikking: 01-01-1999'.

Verweerder heeft zich ontvankelijk getoond voor het bezwaar van belanghebbendes gemach-tigde tegen de aanduiding 'herzieningsbeschikking', als hoedanig een beschikking als bedoeld in artikel 27 Wet WOZ wordt aangeduid, zulks terwijl een 'mutatiebeschikking' als bedoeld in artikel 25 Wet WOZ werd beoogd. Bij de uitspraak van 11 december 2002 heeft verweerder de 'herzieningsbeschikking' vernietigd.

Tevens was verweerder inmiddels gebleken dat het hotel reeds op 1 januari 1998 gebruiksge-reed was, zodat als ingangsdatum voor de beoogde 'mutatiebeschikking' niet 1 januari 1999, maar 1 januari 1998 diende te worden gehanteerd.

De 'mutatiebeschikking' als bedoeld in artikel 25 Wet WOZ is gedagtekend 28 februari 2003.

3.6. De oorspronkelijke aanslag in de onroerendezaakbelastingen (eigenarenbelasting) voor het jaar 1999 is opgelegd met dagtekening 28 februari 1999 naar een heffingsmaatstaf van (omgerekend) € 19.262.062.

De onderhavige navorderingsaanslag is gedagtekend 30 november 2001 en is opgelegd naar een heffingsmaatstaf van € 38.528.663.

4. Geschil

Tussen partijen is in geschil of de onderhavige navorderingsaanslag over het jaar 1999 in stand kan blijven.

5. Standpunten van partijen

Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken en het proces-verbaal van de zitting van 9 januari 2004.

6. Beoordeling van het geschil

6.1. De maatstaf van heffing is volgens artikel 3, eerste lid, van de Verordening de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet WOZ vastgestelde waarde, zulks overeenkomstig het bepaalde in artikel 220c van de Gemeentewet.

Indien geen waarde is vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet WOZ wordt de heffingsmaatstaf bepaald op de wijze als in artikel 3, tweede lid, van de Verordening is om-schreven, welke bepaling overeenkomt met de zogenaamde 'vangnetregeling' van artikel 220d, vierde (voorheen: zesde) lid, van de Gemeentewet.

6.2.1. De heffingsmaatstaf voor de onderhavige onroerende zaak is met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk IV van de Wet WOZ vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000 bij beschikking van 28 februari 1998. Die beschikking is tot belang-hebbende gericht en bevat de code E(= eigenaar). Deze beschikking staat onherroepelijk vast.

Nu belanghebbende tevens gebruikster is, geldt die beschikking naar 's Hofs oordeel eveneens als een voldoende bekendmaking van de vastgestelde waarde voor de gebruikersbelasting.

6.2.2. De beschikking van 15 november 1999 tot wijziging van de waarde met als ingangsda-tum 1 januari 1999 heeft belanghebbende niet bereikt als gevolg van een aan verweerder toe te rekenen onjuiste adressering. Aan de aldus niet bekendgemaakte beschikking komt naar 's Hofs oordeel geen rechtskracht toe. Aldus is die gewijzigde waarde ook niet vastgesteld bij een voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in 25, eerste lid, van de Wet WOZ.

Dat verweerder in zijn interne systeem wel een (gewijzigde) waarde heeft bepaald op de wijze als in hoofdstuk III van de Wet WOZ is voorgeschreven, betekent niet dat die waarde ook is vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV, zoals de Verordening eist.

Ook nadat in een bespreking van 21 mei 2002 was gebleken dat de beschikking van 15 no-vember 1999 niet was bekendgemaakt, heeft verweerder die beschikking niet alsnog bekend-gemaakt, kennelijk omdat hij tot het inzicht was gekomen dat de ingangsdatum op 1 januari 1998 moest worden gesteld.

6.2.3. Met dagtekening 31 oktober 2001 heeft verweerder een tot belanghebbende als gebrui-ker gerichte 'herzieningsbeschikking' vastgesteld met ingangsdatum 1 januari 1999.

Verweerder heeft zich naar aanleiding van het ingediende bezwaarschrift op het standpunt gesteld, een en ander zoals door belanghebbende in haar bezwaarschrift was betoogd, dat de beschikking van 31 oktober 2001 - hoewel deze naar 's Hofs oordeel voldoet aan de in artikel 25 Wet WOZ gestelde vereisten - blijkens de aankondigingsbrief diende te worden gekwalifi-ceerd als een beschikking in de zin van artikel 27 Wet WOZ en daarom diende te worden ver-nietigd, hetwelk is geschied bij uitspraak van 11 december 2002.

Ook die beschikking heeft daarom geen rechtskracht meer, zoals verweerder ook erkent.

6.2.4. De onderhavige navorderingsaanslag is gedagtekend 30 november 2001 en is opgelegd naar een hogere heffingsmaatstaf dan bij de beschikking van 28 februari 1998 is vastgesteld.

Rechtsgeldige beschikkingen met een hogere waarde voor het belastingjaar 1999 zijn niet eer-der vastgesteld dan bij de 'mutatiebeschikkingen' met dagtekening 28 februari 2003. Die be-schikkingen staan nog niet onherroepelijk vast.

6.3. Nu er ten tijde van het opleggen van de onderhavige navorderingsaanslag voor het belas-tingjaar 1999 een waarde was vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet WOZ, dient de heffingsmaatstaf op de voet van artikel 3, eerste lid, van de Verordening te worden bepaald op die waarde.

Een geval als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Verordening (en van artikel 220d, vierde lid, van de Gemeentewet, de 'vangnetregeling') doet zich te dezen niet voor nu, anders dan aldaar is bepaald, wél een waarde is vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet WOZ.

6.4. De omstandigheid dat verweerder voornemens was een mutatiebeschikking op de voet van artikel 25 van de Wet WOZ vast te stellen met als ingangsdatum 1 januari 1998, hetgeen hij pas heeft gedaan met dagtekening 28 februari 2003, rechtvaardigt niet om reeds met dagte-kening 30 november 2001 een navorderingsaanslag 1999 op te leggen naar een nog bij be-schikking vast te stellen waarde.

6.5. Verweerder stelt nog dat het belanghebbende bij de ontvangst van de beschikking van 28 februari 1998 dan wel bij de ontvangst van de oorspronkelijke aanslag OZB voor het jaar 1999 aanstonds duidelijk had moeten zijn dat die beschikking en die aanslag voor het jaar 1999 berustten op een met een schrijf- of tikfout gelijk te stellen administratieve vergissing en dat deswege navordering geoorloofd is.

Ten tijde van de ontvangst van de oorspronkelijke aanslag was de huidige gemachtigde nog niet in beeld; van een andere kundige gemachtigde is niet gebleken. De kennis van een ge-machtigde kan belanghebbende dan ook ten tijde van de ontvangst van de oorspronkelijke beschikking en aanslag niet worden aangerekend.

Dat belanghebbende zelf aanstonds duidelijk is geweest dat het gereedkomen van het hotel in de loop van 1997 met toepassing van artikel 19 juncto artikel 25 van de Wet WOZ tot een tussentijdse wijziging van de beschikking d.d. 28 februari 1998 zou moeten leiden, acht het Hof niet aannemelijk, mede in het licht van de inhoud van de bezwaarschriften die belangheb-bendes Director of Finance op 22 juni 2000 en 3 mei 2001 heeft ingediend.

Dat een eenmaal voor een tijdvak van vier jaren vastgestelde waarde, naar een twee jaren eer-der liggende waardepeildatum, gedurende dat tijdvak wordt gewijzigd in verband met het ge-reedkomen van de bouw in de loop van het eerste jaar van dat tijdvak, ligt ook niet zo voor de hand dat de Director of Finance, die blijkens de inhoud van zijn bezwaarschriften meer leek dan deskundig was op dit gebied, zulks aanstonds heeft moeten begrijpen.

6.6. In de pleitnota neemt verweerder nog de stelling in dat de termijn voor navordering van OZB over het jaar 1999 nog niet is aangevangen en dat verweerder op de voet van artikel 18a, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan navorderen binnen acht weken na het onherroepelijk worden van de beschikkingen van 28 februari 2003, welke tijd-stip thans nog niet is aangebroken.

Verweerder ziet er daarbij aan voorbij dat in geval van 'mutatiebeschikkingen' op grond van artikel 25 van de Wet WOZ de vervaltermijnen van artikel 11 en 16 AWR van toepassing zijn (aldus ook Hoge Raad 8 augustus 2003, nr. 37.718, BNB 2003/335). Artikel 18a, derde lid, AWR ziet op 'herzieningsbeschikkingen' op grond van artikel 27 van de Wet WOZ, welk artikel ter wille van de rechtszekerheid een eigen termijn kent (van vijf jaren na het vaststellen van de eerdere beschikking).

Wat daarvan zij, zulks rechtvaardigt niet een navorderingsaanslag die, zoals hiervoor is over-wogen, niet met inachtneming van de Verordening is opgelegd.

6.7. Uit het vorenoverwogene volgt dat de bestreden navorderingsaanslag moet worden ver-nietigd.

De overige stellingen van belanghebbende behoeven geen behandeling.

7. Proceskosten

Nu belanghebbende in het gelijk is gesteld, acht het Hof termen aanwezig verweerder te ver-oordelen in de proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

De gelijktijdig ingediende beroepschriften zijn niet (nagenoeg) identiek, zodat van samenhan-gende zaken in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht niet kan worden gesproken. Met inachtneming van dat Besluit wordt het bedrag van de proceskosten gesteld op € 966 (A.1 en 8. = 2 punten; C. factor 1,5 ; € 322 per punt).

8. Beslissing

Het Hof

n verklaart het beroep gegrond;

n vernietigt de uitspraak van verweerder en de daarbij gehandhaafde navorderingsaanslag;

n veroordeelt verweerder tot vergoeding aan belanghebbende van € 966 aan proceskosten en wijst de gemeente Haarlemmermeer aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen;

n gelast de gemeente Haarlemmermeer het betaalde griffierecht ad € 218 aan belangheb-bende te vergoeden.

De uitspraak is vastgesteld op 6 februari 2004 door mrs. Onnes, Schaap en Vrouwenvelder, in tegenwoordigheid van mr. Brands als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen een beroepschrift bij dit gerechts-hof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proces-kosten.