Gerechtshof Amsterdam, 06-02-2004, ECLI:NL:GHAMS:2004:BW2114 AO3646, 02/06620
Gerechtshof Amsterdam, 06-02-2004, ECLI:NL:GHAMS:2004:BW2114 AO3646, 02/06620
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 6 februari 2004
- Datum publicatie
- 18 februari 2004
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2004:AO3646
- Zaaknummer
- 02/06620
- Relevante informatie
- Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024] art. 222
Inhoudsindicatie
Beleid van verweerder om in afwijking van Verordening niet per onroerende zaak, maar per kadastraal perceel één aanslag in de baatbelasting op te leggen leidt niet tot vernietiging van de aanslag.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Vierde Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z (gemeente De Ronde Venen), belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de stafdienst Financiële en Economische Zaken van de gemeente De Ronde Venen, verweerder.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie van het Hof een beroepschrift ontvangen op 18 november 2002, aangevuld bij brief van belanghebbende, gedagtekend 16 december 2002. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 8 oktober 2002, betreffende de aan belanghebbende met dagtekening 30 juni 2002 opgelegde aanslag in de baatbelasting, aanslagnummer (...).
De aanslag beloopt € 2.230. De aanslag is ambtshalve verlaagd tot € 2.269. Het bezwaar tegen de aanslag is bij de bestreden uitspraak ongegrond verklaard.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en van de aanslag.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak.
Ter zitting van de Twaalfde Enkelvoudige Belastingkamer van 2 oktober 2003 zijn verschenen belanghebbende en namens verweerder A.
Na de zitting heeft verweerder bij brief van 6 oktober 203 nadere stukken ingezonden. Van deze stukken is bij brief van 8 oktober 2003 een afschrift aan belanghebbende gezonden.
Het lid van de Twaalfde Enkelvoudige Belastingkamer heeft de behandeling van het beroep verwezen naar de Vierde Meervoudige Belastingkamer, alwaar het beroep is behandeld ter zitting van 9 januari 2004. Ter zitting is A namens verweerder verschenen. Zij heeft tijdens de zitting nog enkele stukken overgelegd.
Belanghebbende heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid bij de zitting aanwezig te zijn, welke gelegenheid hem was geboden bij aangetekend verzonden brief van 1 december 2003, gericht aan het bij het Hof bekende adres van belanghebbende (...).
2. Besluit en verordening
2.1. Op 28 mei 1998 is door de raad van de gemeente De Ronde Venen een bekostigingsbesluit genomen voor de aanleg van de riolering, exclusief huisaansluitingen, aan de Gagelweg, de Korenmolenweg, de Veldhuisweg, de Ter Aase Zuwe en de dijksterreinen aan de Vinkenkade (hierna: het Bekostigingsbesluit). Voor zover hier van belang luidt het Bekostigingsbesluit en de aanhef ervan als volgt:
"De raad van de gemeente De Ronde Venen;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders (raadsvoorstel nr. 0113 van 1998);
gelet op artikel 222 van de Gemeentewet;
b e s l u i t:
1.via de heffing van een baatbelasting de voor rekening van de gemeente komende lasten welke gepaard gaan met de aanleg van de riolering, exclusief huisaansluitingen, aan de Gagelweg, de Korenmolenweg, de Veldhuisweg, de Ter Aase Zuwe en de dijksterreinen aan de Vinkenkade voor maximaal 100% te verhalen op de genothebbenden krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de door de aanleg gebate onroerende zaken;
2.het, op de bij dit bekostigingsbesluit behorende en als zodanig gewaarmerkte tekening omlijnde gebied aan te duiden als het gebied waarbinnen de in de heffing te betrekken onroerende zaken zijn gelegen."
2.2. In evengenoemd raadsvoorstel nr. 0113 wordt onder punt 2.a verwezen naar een raadsbesluit van 18 december 1997. In dit raadsbesluit zijn de bijdragen vastgesteld van de - voor bedrijven in beginsel door middel van een overeenkomst dan wel - voor bedrijven en particulieren door middel van een baatbelasting te verhalen kosten voor de aanleg van de riolering aan de Gagelweg, Korenmolenweg, Veldhuisweg, Ter Aase Zuwe en dijksterreinen aan de Vinkenkade. De desbetreffende bijdragen, welke jaarlijks dienen te worden geïndexeerd belopen voor bedrijven ƒ 5.000 en voor particulieren ƒ 4.000.
2.3. Op 31 januari 2002 heeft de raad van de gemeente De Ronde Venen vastgesteld de "Verordening op de heffing en de invordering van de baatbelasting Gagelweg, Korenmolenweg, Veldhuisweg, Ter Aase Zuwe en dijksterreinen aan de Vinkenkade " (hierna: de Verordening), welke verordening bekend is gemaakt in de Nieuwe Meerbode van 1 mei 2002.
2.4. De Verordening luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"(…)
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Deze verordening verstaat onder:
1. een onroerende zaak:
a. een gebouwd eigendom;
b. een ongebouwd eigendom;
c. een gedeelte van een onder a of b bedoeld eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt;
d. een samenstel van twee of meer van de onder a of b bedoelde eigendommen of onder c bedoelde gedeelten daarvan die naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar horen.
2. bedrijven:
onroerende zaken die in het voorontwerp bestemmingsplan buitengebied als zodanig worden aangemerkt.
Artikel 2 Belastbaar feit
1. Onder de naam "baatbelasting Gagelweg, Korenmolenweg, Veldhuisweg, Ter Aase Zuwe en dijksterreinen aan de Vinkenkade" wordt in de vorm van een heffing ineens een directe belasting geheven ter zake van de onroerende zaken gelegen in de gemeente binnen de rode lijnen op de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaarten, die op 1 januari 2001 zijn gebaat door de in het tweede lid genoemde voorzieningen die tot stand zijn of worden gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur.
2. De in het eerste lid bedoelde voorzieningen omvatten riolering, met inbegrip van bijbehorende werken.
Artikel 3 Belastingplicht
1. De belasting wordt geheven van degene die van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.
(...)
Artikel 4 Maatstaf van heffing
De maatstaf van heffing is een bedrag per onroerende zaak.
Artikel 5 Belastingtarief
De belasting bedraagt per onroerende zaak:
Voor bedrijven € 2.330
Voor particulieren € 1.864
(…)".
2.5. De in de Verordening opgenomen tarieven komen overeen met de geïndexeerde in het raadsbesluit van 18 december 1997 genoemde bijdragen. In de voorlichting omtrent de onderhavige baatbelasting zijn deze bijdragen genoemd zonder te vermelden dat nog indexering moet plaatsvinden. Naar aanleiding van bezwaren van belastingplichtigen die zich op deze voorlichting beriepen, zijn alle aanslagen ambtshalve verminderd tot de in de voorlichting genoemde bedragen.
3. Tussen partijen vaststaande feiten
3.1. De aan belanghebbende opgelegde aanslag heeft betrekking op de a-weg nr. 1. Op dat adres bevindt zich zowel het woonhuis als het agrarisch bedrijf van belanghebbende. Ter zake van het adres is één aanslag opgelegd, berekend naar het voor bedrijven geldende tarief.
3.2. Noch het woonhuis noch het bedrijf van belanghebbende is aangesloten op de aangelegde riolering. Het afvalwater van a-weg 1 wordt met instemming van het waterschap op milieuvriendelijke wijze opgevangen.
3.3. Op een nabijgelegen adres, a-weg 2, bevinden zich twee woonhuizen en een agrarisch bedrijf. Ter zake van dat adres is één aanslag opgelegd, berekend naar het voor bedrijven geldende tarief.
3.4. Blijkens het door verweerder overgelegde kostenoverzicht bedroegen de na aftrek van subsidie voor rekening van de gemeente komende kosten voor de aanleg van de riolering ƒ 325.167. Dat is ƒ 152.521 minder dan de geraamde voor rekening van de gemeente komende kosten.
4. Geschil
Tussen partijen is in geschil of
-de onroerende zaken van belanghebbende zijn gebaat bij de aanleg van de riolering,
-de aanslag leidt tot een ongelijke behandeling van belanghebbende ten opzichte van bewoners van de b-weg,
-de ter zake van a-weg 2 opgelegde aanslag tot vernietiging van de onderhavige aanslag moet leiden.
5. Standpunten van partijen
5.1. Het Hof verwijst daarvoor naar de gedingstukken.
5.2.1. Ter zitting van 2 oktober 2003 heeft belanghebbende nog het volgende aan zijn standpunt toegevoegd.
Ik wil geen aansluiting op de riolering, dus het is maar de vraag of sprake is van een waardestijging van mijn huis. De milieuvriendelijke opvang kent steeds meer mogelijkheden. De stad Utrecht heeft daarbij een wereldprimeur met een 6 ha groot rietveld. De volgende koper kan wel blij zijn met een fietspad, maar waarom moet ik daarvoor betalen. Het zijn algemene voorzieningen. Het zou aan de koper moeten worden overgelaten of hij een aansluiting wil. Als je geen gasaansluiting wilt, krijg je die ook niet. Bij de buren is één put gegraven. Ik vind het een krom systeem. Het zijn 2 aparte huizen. Aan de andere kant zijn 3 huizen, met 3 verschillende eigenaren, daar zijn wel 3 aanslagen opgelegd. Ik heb al jaren een put voor mijzelf. Op de b-weg poepen de koeien in de sloot.
Als ik gelijk krijg doe ik een beroep op vergoeding van reis- en verletkosten. Mijn uurtarief beloopt gemiddeld € 30.
5.2.2. Ter zitting van 2 oktober 2003 heeft verweerder nog het volgende aan zijn standpunt toegevoegd.
Er is een wettelijke verplichting alle woningen op de riolering aan te sluiten. De Veenkade behoort niet bij het gebate gebied. Daar wordt in een latere fase een riolering aangelegd. Wij voeren het beleid per kadastraal perceel één aanslag op te leggen.
5.3. Ter zitting van 9 januari 2004 heeft verweerder nog het volgende aan zijn standpunt toegevoegd.
Er zijn 17 woningen en 13 bedrijven in het desbetreffende gebied. Van de 13 bedrijven hebben er 10 gekozen om de lasten krachtens overeenkomst te voldoen, zodat in de baatbelasting uiteindelijk 3 bedrijven en 17 woningen zijn betrokken.
Als ons beleid om per kadastraal perceel één aanslag op te leggen niet door uw Hof wordt geaccepteerd, kunnen we alsnog per onroerende zaak aanslagen opleggen. Dat betekent dan dat voor a-weg 1 twee aanslagen worden opgelegd en voor a-weg 2 drie. In volgende verordeningen wordt opgenomen dat per kadastraal perceel één aanslag wordt opgelegd.
6. Beoordeling van het geschil
6.1.1. Belanghebbende stelt dat hij ten onrechte in de baatbelasting is betrokken omdat de onroerende zaken ter zake waarvan de aanslag is opgelegd door de aanleg van de riolering niet in een voordeliger positie zijn gebracht. De desbetreffende onroerende zaken zijn niet aangesloten op de riolering en het afvalwater wordt - rechtmatig - opgevangen. Het Hof overweegt dat het feit dat belanghebbende er de voorkeur aan geeft het afvalwater niet via de riolering te lozen, een subjectief gegeven is. Voor een juiste toepassing van de Verordening is niet beslissend of de voorzieningen per saldo voordeel voor belanghebbende hebben doen ontstaan, maar of de onroerende zaken, waarvan belanghebbende eigenaar is, als zodanig - onafhankelijk van het gebruik dat belanghebbende daarvan maakt - door de voorzieningen zijn gebaat.
6.1.2. Nu geoordeeld moet worden dat onroerende zaken zijn gebaat door de mogelijkheid op de riolering te worden aangesloten kan de omstandigheid dat belanghebbende van deze mogelijkheid geen gebruik maakt er derhalve niet toe leiden dat ter zake van deze onroerende zaken geen aanslag in de baatbelasting kan worden opgelegd.
6.2. Belanghebbende beklaagt zich er voorts over dat aan de b-weg gelegen onroerende zaken niet van riolering zijn voorzien en niet in de heffing zijn betrokken. Deze klacht van belanghebbende faalt. De zojuist genoemde omstandigheden doen aan de rechtsgeldigheid van de aan belanghebbende opgelegde aanslag niet af. Voorts dient voor de vraag of een onroerende zaak gebaat is door de aanleg van de riolering te worden beoordeeld of deze onroerende zaak op die riolering kan worden aangesloten. Vaststaat dat door de aanleg van de riolering ter zake waarvan de onderhavige baatbelasting wordt geheven voor de aan de b-weg gelegen onroerende zaken geen mogelijkheid is ontstaan op die riolering te worden aangesloten. Deze onroerende zaken zijn derhalve terecht niet als gebate onroerende zaken aangemerkt.
6.3.1. Belanghebbende wijst erop dat hij hetzelfde moet betalen als zijn buurman, die genothebbende is van drie onroerende zaken. Hij stelt dat dit niet eerlijk is. Deze stelling kan hem niet baten, nu verweerder heeft aangevoerd dat krachtens het ter zake gevoerde beleid in alle gevallen één aanslag per kadastraal perceel is opgelegd, ongeacht hoeveel onroerende zaken zich op dat perceel bevinden. Nu vaststaat dat ter zake van belanghebbendes kadastrale perceel één aanslag is opgelegd, kan niet geoordeeld worden dat dit beleid te zijnen aanzien onjuist is toegepast dan wel dat hij zich zonder dit beleid in een voordeliger positie had bevonden. Het Hof merkt hierbij nog op dat er gelet op de totale kosten zoals opgenomen onder 3.4 geen reden is voor twijfel aan de stelling van verweerder dat, ook al zouden aanslagen worden opgelegd per onroerende zaak, de opbrengst daarvan lager is dan de totale kosten welke krachtens het Bekostigingsbesluit geheel mogen worden verhaald.
6.3.2. De omstandigheid dat evengenoemd beleid van de gemeente voor een genothebbende van één kadastraal perceel met daarop een bedrijf plus twee woningen nog voordeliger is dan voor een genothebbende van één kadastraal perceel met daarop een bedrijf plus één woning, zoals in belanghebbendes geval, kan er niet toe leiden dat verweerder is gehouden het beleid achterwege te laten en raakt evenmin de verbindendheid van de Verordening.
6.4. Het vorenoverwogene voert tot de slotsom dat het beroep ongegrond is.
7. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
8. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is vastgesteld op 6 februari 2004 door mrs. Onnes, Schaap en Vrouwenvelder, in tegenwoordigheid van mr. Van der Laan als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.