Gerechtshof Amsterdam, 30-03-2004, AO6973, 02/06105
Gerechtshof Amsterdam, 30-03-2004, AO6973, 02/06105
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 30 maart 2004
- Datum publicatie
- 7 april 2004
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2004:AO6973
- Zaaknummer
- 02/06105
Inhoudsindicatie
Het Hof merkt de reden die belanghebbende aanvoert voor het overschrijden van de parkeertijd waarvoor zij had betaald aan als een geval van overmacht, gelet op het feit dat verweerder in de loop van het geding om onverklaarde redenen bij herhaling verzuimd heeft te doen wat in het belang van een ordelijke procesgang van hem mocht worden verlangd.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Veertiende Enkelvoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Amstelveen, verweerder.
1. Loop van het geding
1.1. Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift binnengekomen op 14 oktober 2002. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder van 2 oktober 2002 betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelastingen met nummer 040302150070634.
1.2. De naheffingsaanslag ten bedrage van € 42,40 (€ 1,40 parkeerbelasting en € 41 kosten) is bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
1.3. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van verweerder en van de naheffingsaanslag.
1.4. Verweerder heeft als reactie op het beroepschrift in eerste instantie bij brief van 24 januari 2003 "de opgevraagde stukken" aan het Hof toegezonden, zonder inhoudelijk op het beroepschrift in te gaan. De toegezonden stukken zijn kopieën van een brief van het Hof, van de aan belanghebbende gezonden herinnering met acceptgiro inzake de naheffingsaanslag, van een brief van belanghebbende gedagtekend 12 oktober 2002, van de uitspraak op het bezwaarschrift en van een brief van verweerder aan belanghebbende gedagtekend 1 november 2002.
1.5. Met begeleidend schrijven, gedagtekend 30 juli 2003, heeft verweerder aan het Hof toegezonden, kort aangeduid, de parkeerverordening, de parkeerbelastingverordening, stukken met betrekking tot aanpassing van de verordeningen per 1 oktober 2002 en later, de bekendmaking van de parkeerverordening in het Amstelveens weekblad van 23 september 1998, van een wijziging van de tarieven bij verordening van 18 december 2002 in het Amstelveens weekblad van 24 december 2002, en van aanwijzingsbesluiten van ambtenaren.
1.6. Voorafgaand aan de zitting heeft verweerder met dagtekening 7 augustus 2003 alsnog een stuk met als titel "vertoogschrift" aan het Hof gezonden. Daarin concludeert verweerder tot ongegrondverklaring van het beroep.
1.7. Op 14 augustus 2003 heeft de griffier verweerder telefonisch verzocht ter zitting over te leggen enkele nog niet door hem geproduceerde stukken, te weten de ten tijde van het parkeren door belanghebbende geldende tarieventabel, een bewijs van publicatie daarvan, een bewijs van publicatie van de geldende verordening en een kaart waaruit blijkt in welk tariefgedeelte van de betrokken straat belanghebbende heeft geparkeerd.
1.8. Ter zitting van 15 augustus 2003 zijn verschenen belanghebbende en, nadat de mondelinge behandeling reeds circa 10 minuten aan de gang was, A, die namens verweerder verscheen en tot zijn bijstand werd bijgestaan door B, althans nadat deze B weer een aantal minuten later dan A ter zitting verscheen. Ter zitting is van de zijde van verweerder overgelegd een kopie van de parkeerverordening met de tarieventabel die gold ten tijde van het parkeren door belanghebbende.
1.9. Op ter zitting gedaan verzoek van het Hof heeft verweerder bij brief van 21 augustus 2003 kopieën van de volgende stukken toegezonden: het bezwaarschrift (met bijlage), de verordening houdende de in casu relevante wijziging van de tarieventabel met de bekendmaking daarvan en de bekendmaking van het raadsbesluit van 19 december 2001 waarbij eveneens sprake was van wijziging van de tarieventabel. Voorts werden stukken meegezonden waarom niet was verzocht. Kopieën van deze stukken zijn door de griffier aan belanghebbende gezonden. Zij heeft gereageerd bij brief van 6 september 2003. Daarvan is een kopie naar verweerder gezonden.
Na deze uitwisseling van stukken hebben belanghebbende en verweerder de griffier telefonisch medegedeeld dat een nadere mondelinge behandeling achterwege kon blijven.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende, toen 73 jaar oud, parkeerde op maandag 4 maart 2002 haar auto aan de a-straat te Amstelveen. Uit de bijlage bij haar bezwaarschrift, waarbij het parkeerkaartje is meegekopieerd, blijkt dat zij om 14:22 uur € 0,50 in de meter heeft geworpen, zodat zij belasting betaalde voor parkeren tot en met 14:43 uur. Op het kaartje heeft belanghebbende nadien geschreven: "Terug 15.02".
2.2. De naheffingsaanslag is opgelegd in verband met het feit dat de parkeercontroleur om 15:00 uur constateerde dat de auto van belanghebbende stond geparkeerd zonder dat de daarvoor op dat tijdstip verschuldigde parkeerbelasting was voldaan. Belanghebbende heeft die naheffingsaanslag aangetroffen en heeft nog dezelfde dag een bezwaarschrift ingediend dat op 6 maart 2002 bij verweerder binnenkwam.
2.3. Belanghebbende parkeerde haar auto aan de a-straat omdat zij naar een nabijgelegen winkel moest waar zij op de zaterdag ervoor een jumper had gekocht die, zo bleek belanghebbende bij thuiskomst, een vlek had. Zij sprak telefonisch met de verkoopster af die jumper op maandag 4 maart te komen ruilen. Nadat zij die maandag haar jumper had geruild, werd zij op de weg terug naar haar auto overvallen door buikkrampen, waardoor zij zich, aangezien zij geen particuliere winkelhouders lastig wilde vallen, genoodzaakt zag snel naar V&D te lopen, waar zij gebruik kon maken van een algemeen toegankelijk toilet. In verband met een en ander was zij pas na ommekomst van de betaalde parkeertijd terug bij haar auto.
3. Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder terecht de naheffingsaanslag heeft opgelegd en gehandhaafd.
4. Standpunten van partijen
De standpunten van partijen zijn -kort en zakelijk weergegeven- de volgende. Belanghebbende beroept zich op overmacht, aangezien zij bij het parkeren voldoende belasting betaalde voor de voorzienbare parkeertijd en overschrijding van die tijd met circa een kwartier was te wijten aan een aanval van buikkramp. Verweerder stelt zich op het standpunt dat in verband met de overschrijding van de parkeertijd terecht een naheffingsaanslag is opgelegd, dat het plotseling opkomen van buikkrampen geen excuus vormt, aangezien belanghebbende, die medicijnen gebruikte ter regulering van haar stoelgang, ermee rekening had kunnen houden dat haar iets dergelijks zou kunnen overkomen.
Ter zitting is daaraan het volgende toegevoegd:
door belanghebbende:
Ik heb een spastische darm. Ik gebruik daar medicijnen voor. Ik kwam in een overmachtsituatie terecht. Dat is toch menselijk?! Als ik ergens parkeer zorg ik altijd dat ik op tijd terug ben. Als bijvoorbeeld de tijd afloopt om drie uur, zorg ik dat ik om tien voor drie terug ben bij de auto.
Na het ruilen van de jumper begonnen op het bruggetje tussen het parkeerterrein en V&D de buikkrampen. Ik maakte rechtsomkeert en ging naar V&D omdat daar toiletten voor het publiek zijn. Die bleken op de derde verdieping te zijn. Daardoor ben ik al met al toch nog een lange tijd weggeweest.
door verweerder:
Ik heb alsnog op 7 augustus 2003 een verweerschrift geschreven, omdat ik een iets langer verweerschrift wilde indienen.
De bekendmaking van het besluit van 19 december 2001, bij welk besluit de kosten van de naheffingsaanslag zijn verhoogd tot € 41, heb ik nog niet kunnen vinden. Er is een reorganisatie aan de gang bij de gemeente. We kunnen dat stuk wel nazenden.
Het parkeerterrein waar belanghebbende parkeerde ligt tegenover V&D, in tariefgebied A. Het juiste tarief is toegepast.
Ik heb inderdaad het bezwaarschrift nog niet meegezonden.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Het Hof is van oordeel dat aannemelijk is dat belanghebbende voor het parkeren de belasting voldeed die paste bij hetgeen zij voornemens was te doen, namelijk het na telefonische afspraak ruilen van een jumper die zij twee dagen tevoren had gekocht. Verweerder betwist dat ook niet. Het gaat erom welke betekenis toekomt aan het feit dat belanghebbende op de terugweg naar haar auto werd overvallen door buikkrampen, waardoor zij zich genoodzaakt zag in een warenhuis een toilet te bezoeken en daarna te laat terugkwam bij haar auto.
5.2. Het Hof kent bij de afweging om te komen tot het antwoord op die vraag betekenis toe aan de gedragingen van verweerder in de procedure voor het Hof.
5.2.1. Na toezending van het beroepschrift door het Hof aan verweerder heeft deze, zonder een inhoudelijk betoog te geven, enkele op de zaak betrekking hebbende stukken aan het Hof gezonden. Het waren kopieën van de aan belanghebbende gezonden herinnering met acceptgiro inzake de naheffingsaanslag, van de uitspraak op het bezwaarschrift, en -voor het geding minder relevant- van een brief van belanghebbende gedagtekend 12 oktober 2002, en van een brief van verweerder aan belanghebbende gedagtekend 1 november 2002. Verder zond verweerder een kopie mee van de brief waarbij het Hof verweerder het beroepschrift van belanghebbende toezond. In die brief wordt verweerder er nota bene, ten overvloede, op gewezen dat bij het verweerschrift onder meer dienen te worden overgelegd het bezwaarschrift, het delegatie- of aanwijzingsbesluit en de op de onderhavige zaak betrekking hebbende belastingverordening en eventuele wijzigingsverordeningen(en) met bewijs van publicatie. Deze stukken werden niettemin niet meegezonden.
5.2.2. Vervolgens heeft verweerder, nadat partijen bij brieven van de griffier van 13 juni 2003 waren opgeroepen voor de zitting van 15 augustus 2003, bij brief van 30 juli 2003 kopieën van enkele verordeningen en besluiten aan het Hof gezonden. De griffier heeft op 1 augustus 2003 kopieën van deze stukken doorgezonden naar belanghebbende. Ook met deze zending van verweerder waren nog niet alle stukken geleverd die benodigd zijn voor beoordeling van het onderhavige geschil.
5.2.3. Vervolgens heeft verweerder bij brief van 7 augustus 2003, dus acht dagen vóór de zitting, een "vertoogschrift" ingediend. Een kopie hiervan is op 8 augustus 2003 door de griffier aan belanghebbende gezonden. Bij het "vertoogschrift" waren geen bijlagen gevoegd.
5.2.4. De mondelinge behandeling van de zaak vond plaats op 15 augustus 2003. Belanghebbende was op tijd aanwezig. Nadat de mondelinge behandeling was begonnen en vervolgens, na circa tien minuten, nagenoeg was afgerond, verscheen een van de vertegenwoordigers van verweerder. Nog enkele minuten later verscheen de tweede vertegenwoordiger van verweerder. Voor hun te late verschijning hebben zij geen redenen aangevoerd.
5.2.5. Voorafgaande aan de mondelinge behandeling had de griffier op 14 augustus 2003 verweerder telefonisch verzocht een aantal nog ontbrekende stukken mee te nemen naar de zitting en aldaar te overleggen. De vertegenwoordigers van verweerder hebben ter zitting enkele stukken overgelegd, maar nog steeds niet alles wat nodig was voor beoordeling van het geschil.
5.2.6. Pas nadat verweerder ter zitting in de gelegenheid is gesteld nog stukken in het geding in te brengen zijn bij brief van verweerder van 21 augustus 2003 de ontbrekende stukken aan het dossier toegevoegd.
5.3. Verweerder heeft het Hof en, wat in dit verband nog belangrijker is, ook belanghebbende geconfronteerd met een chaotisch dossier dat fragmentarisch en op allerlei tijdstippen, maar doorgaans niet op de tijdstippen die bij en krachtens de wettelijke bepalingen zijn voorzien, bijeen werd gebracht. Uiteindelijk is pas in vijfde instantie het dossier compleet geworden. Van verweerder mag evenwel worden verwacht dat hij, als professionele procespartij, zonder gebreken en op de geëigende tijdstippen de processuele handelingen verricht die in een eenvoudig belastinggeschil als het onderhavige van hem mogen worden verwacht. Hij wordt daarover bovendien nog voorgelicht door de brief waarbij de griffier verweerder het beroepschrift toezendt en waarbij verweerder wordt uitgenodigd tot het inzenden van een verweerschrift.
Daar komt nog bij dat beide vertegenwoordigers van verweerder, en ook nog los van elkaar, te laat ter zitting verschenen. Afgezien van een enkel excuus ter zitting over het ontbreken van een publicatie van een wijzigingsverordening heeft verweerder geen redenen aangevoerd, laat staan verontschuldigingen ingebracht voor zijn handelwijze bij de verschillende beschreven gelegenheden. Het Hof kan dus slechts constateren dat verweerder in de loop van dit geding om onverklaarde redenen bij herhaling verzuimd heeft te doen wat in het belang van een ordelijke procesgang van hem mocht worden verlangd.
5.4. Gelet op de omstandigheid dat verweerder zich in de loop van deze procedure verschillende verzuimen heeft gepermitteerd die naar zijn kennelijke oordeel zonder gevolgen moeten blijven, had het hem gepast het verzuim van belanghebbende als een geval van overmacht aan te merken en dat verzuim alsnog zonder gevolgen te laten. Belanghebbende heeft bij de aanvang van het parkeren de belasting voldaan die zij, naar redelijkerwijs viel te verwachten, verschuldigd zou zijn. Dat zij buiten haar wil langer parkeerde dan zij verwachtte, kan haar, in het licht van de omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd en die door haar gemotiveerd naar voren zijn gebracht en gemeten naar de maatstaf die verweerder voor zijn eigen handelen heeft aangelegd, niet worden aangerekend. Hetgeen verweerder heeft aangevoerd over de voorzienbaarheid van lichamelijke ongemakken bij belanghebbende doet hieraan niet af. Het Hof oordeelt op grond van het vorenstaande dat sprake was van een geval van overmacht, waardoor vernietiging van de naheffingsaanslag geboden is.
5.5. Het vorenstaande betekent dat het gelijk aan belanghebbende is.
6. Proceskosten
Nu het beroep van belanghebbende slaagt, acht het Hof in beginsel termen aanwezig verweerder te veroordelen tot vergoeding van proceskosten. Gesteld noch gebleken is evenwel dat sprake is van te vergoeden proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, zodat een veroordeling achterwege blijft.
7. Beslissing
Het Hof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van verweerder;
- vernietigt de naheffingsaanslag;
- gelast de gemeente Amstelveen het betaalde griffierecht van € 29 aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld op 30 maart 2004 door mr. Van Loon, in tegenwoordigheid van mr. Van der Voort Maarschalk-Vencken als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Cassatie
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.