Gerechtshof Amsterdam, 21-04-2004, AO8472, 03/04534
Gerechtshof Amsterdam, 21-04-2004, AO8472, 03/04534
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 21 april 2004
- Datum publicatie
- 28 april 2004
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2004:AO8472
- Zaaknummer
- 03/04534
- Relevante informatie
- Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 67e, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 16, Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 [Tekst geldig vanaf 01-01-2009] [Regeling ingetrokken per 2009-01-01] art. § 25
Inhoudsindicatie
Belanghebbende geniet een Zweeds pensioen dat aldaar is belast. Hij verzuimt het pensioen in Nederland aan te geven. De inspecteur vordert na en legt een vergrijpboete van 25% op. Hof: wel verwijtbaar gedrag, maar geen grove schuld; boete terug naar nihil.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Zeventiende Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
drie uitspraken van de inspecteur van de Belastingdienst Holland-Midden/kantoor Haarlem, hierna de inspecteur, gedagtekend 27 oktober 2003, betreffende de ten aanzien van belanghebbende bij de aan hem opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 1998, 1999 en 2000 genomen boetebeschikkingen.
Het beroep is behandeld ter zitting van 7 april 2004.
Beslissing
Het Hof:
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de uitspraken van de inspecteur,
- vernietigd de boetebeschikkingen,
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 11 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen, en
- gelast de Staat het gestorte griffierecht ad € 31 aan belanghebbende te vergoeden.
Gronden
1.1. Belanghebbende heeft in de jaren 1998, 1999 en 2000 uit Zweden in verband met aldaar verrichtte werkzaamheden in totaal ƒ 14.464 aan inkomsten uit vroegere dienstbetrekking genoten. Hij heeft in zijn aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 1998, 1999 en 2000 ten onrechte deze inkomsten niet aangegeven. De inspecteur heeft de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 1998, 1999 en 2000 conform de ingediende aangiften vastgesteld.
1.2. In de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001 heeft belanghebbende aangegeven hetgeen hij in dat jaar als Zweedse pensioeninkomen heeft genoten. De inspecteur heeft vervolgens navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1998, 1999 en 2000 opgelegd ter zake van het Zweedse pensioeninkomen. Daarbij heeft hij boetes van 25 procent opgelegd. De boete voor 1998 bedraagt ƒ 281, de boete voor 1999 bedraagt ƒ 387 en de boete voor 2000 bedraagt ƒ 409.
2. In geschil is of de boeten terecht en naar de juiste hoogte zijn opgelegd.
3.1. Belanghebbende heeft, voor zover in deze van belang, ter zitting het volgende verklaard: Mijn rechtsgevoel is gekwetst en ik voel me gecriminaliseerd. Ik ben een beetje slordig geweest. Er is geen sprake van ernstige nalatigheid. Ik heb alleen de toelichting niet gelezen. Ik ken het bestaan van het Verdrag ter voorkoming van dubbele belasting met Zweden. Ik heb vraag 1b van het biljet voor 2000 over het hoofd gezien. Ik heb 40 jaar inkomstenbelasting betaald en ik heb nooit te maken gehad met navordering. Ik ben vanaf mijn VUT zelf de aangiften gaan verzorgen, daarvoor deed een belastingadviseur dat. Ik heb daarbij de oude aangiften als voorbeeld gehanteerd. Ik heb enige kennis op het gebied van internationaal belastingrecht maar dat heeft mij niet geholpen.
Op het moment dat ik erachter kwam dat ik in de aangifte voor 2001 iets moest aangeven, dacht ik dat het beleid was veranderd. Ik dacht niet dat de oude jaren verkeerd waren gegaan.
Ik heb van 1962 tot en met 1966 in Zweden gewerkt. De uitkering bestaat uit een deel van een met de AOW vergelijkbare uitkering en een deel extra pensioen. In Zweden bestaat geen recht op aftrek van de betaalde pensioenpremies. De volledige uitkering komt van de overheid.
Ik bestrijd de navorderingsaanslagen niet.
3.2. Verweerder heeft ter zitting een pleitnota overgelegd met daarbij een nieuwe berekening van de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting en de boeten. De navorderingsaanslagen zijn te hoog berekend omdat verzuimd is rekening te houden met het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen te Luxemburg van 12 december 2002, nr. C-385/00, BNB 2003/182 c*. Daarnaast heeft hij, voor zover in deze van belang, ter zitting het volgende verklaard: De boeten moeten worden verminderd naar in totaal ƒ 976. Voor zover ik weet is het aangiftegedrag van belanghebbende onbesproken. De uitkering die belanghebbende uit Zweden ontvangt is een met de AOW vergelijkbare uitkering. AOW is hier belast dus belanghebbende had moeten weten dat hij de Zweedse uitkering had moeten aangeven. De Zweedse heffing is niet van belang voor Nederland. Ik zal de navorderingsaanslagen conform de nieuwe berekening ambtshalve verminderen.
4.1. Op grond van artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen juncto § 25, tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (hierna: BBBB), kan de inspecteur bij het opleggen van een navorderingsaanslag, indien het aan grove schuld van de belastingplichtige te wijten is dat te weinig belasting is geheven, een vergrijpboete opleggen van 25%. Onder grove schuld wordt verstaan een in laakbaarheid aan opzet grenzende mate van verwijtbaarheid, mede omvattend grove onachtzaamheid. Het is aan de inspecteur om aan te tonen dat er sprake is van grove schuld.
4.2. De inspecteur heeft gesteld dat sprake is van grove schuld omdat belanghebbende in de aangiften 1998 tot en met 2000 zijn Zweedse pensioeninkomsten niet heeft aangegeven, terwijl in de toelichting die verstrekt wordt bij de aangiftebiljetten voor 1998 en 1999 staat vermeld dat buitenlands loon of pensioen waarop geen Nederlandse loonbelasting is ingehouden bij vraag 1c moet worden aangegeven en op het aangiftebiljet voor 2000 bij vraag 1b gevraagd wordt naar de buitenlandse pensioeninkomsten. Belanghebbende heeft niet bestreden dat in de toelichting en op het aangiftebiljet 2000 wordt vermeld dat het buitenlandse pensioeninkomsten moet worden aangegeven. Hij heeft in dat verband verklaard dat hij bij het invullen van de aangiftebiljetten de aangiften uit jaren vóór zijn VUT, die door een professionele adviseur waren opgesteld, als richtlijn heeft gehanteerd en heeft gevolgd, dat hij in de aangiftebiljetten voor de jaren 1998 en 1999 geen specifieke vragen over de buitenlandse inkomsten heeft aangetroffen, dat hij de toelichting op die aangiftebiljetten niet heeft gelezen en dat hij vraag 1b in het aangiftebiljet voor 2000 over het hoofd had gezien, alsmede dat hij wist dat de heffing over de Zweedse pensioeninkomsten aan Zweden was toegewezen. Het Hof hecht geloof aan deze verklaring van belanghebbende en maakt daaruit op dat belanghebbende de toelichting op de biljetten voor 1998 en 1999 en de vraag 1b op het biljet voor 2000 niet (aandachtig genoeg) heeft gelezen. In zoverre kan belanghebbende derhalve een verwijt worden gemaakt. Naar het oordeel van het Hof heeft inspecteur daarmee echter niet aannemelijk gemaakt dat de onzorgvuldigheid die belanghebbende kan worden verweten dusdanig groot is dat sprake is van grove schuld. Daarbij is van belang de omstandigheid dat, zoals de inspecteur niet heeft weersproken, belanghebbende ermee bekend was dat de heffing over zijn Zweedse pensioeninkomsten was toegewezen aan Zweden. Dat belanghebbende kennelijk niet wist dat de Zweedse pensioeninkomsten wel in de grondslag voor de berekening van de verschuldigde inkomstenbelasting/premie volksverzekering over het zogenoemde wereldinkomen dienen te worden begrepen waarna een vermindering van de verschuldigde belasting wordt verleend, doet daaraan niet af, nu deze voorkomingsystematiek ook niet als algemeen bekend kan worden aangemerkt en van een dusdanige ingewikkeldheid is dat van belanghebbende ook niet kan worden verwacht dat hij daarvan op de hoogte was.
4.3. De inspecteur heeft voorts gesteld dat belanghebbende, toen hij bij het invullen van het aangiftebiljet 2001 las dat hij ook de Zweedse pensioeninkomsten moest aangeven, de Belastingdienst had moeten melden dat hij ook in de jaren vóór 2001 die inkomsten had genoten. In dit verband heeft belanghebbende verklaard dat hij in het aangiftebiljet voor 2001 voor het eerst een vraag over buitenlandse inkomsten heeft gelezen en die waarheidsgetrouw heeft beantwoord en dat hij daarbij er van uitging dat in het kader van de belastingherziening 2001 het beleid inzake de buitenlandse inkomsten was veranderd. Het Hof acht de verklaring van belanghebbende aannemelijk
4.4. Op grond van het voorgaande oordeelt het Hof dat geen sprake is van grove schuld. Aan dit oordeel doet niet af dat belanghebbende aan de inspecteur had kunnen vragen of hij het Zweedse inkomen moest aangeven, dat het karakter van de Zweedse uitkering vergelijkbaar is met AOW en dat (zo stelt de inspecteur) algemeen bekend is dat AOW moet worden aangegeven. De boetebeschikkingen dienen derhalve te worden vernietigd.
5. Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Aangezien gesteld noch gebleken is dat andere in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht vermelde kosten zijn gemaakt dan de reiskosten voor het bijwonen van de zitting in Amsterdam door belanghebbende, zal het Hof de veroordeling tot die kosten beperken. De reiskosten worden gesteld op de reiskosten per openbaar vervoer, niet zijnde een taxi, laagste klasse. Het Hof begroot de kosten op € 11.
De uitspraak is gedaan op 21 april 2004 door mr. Slijpen, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van Rijn als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Dit proces-verbaal is opgemaakt door de griffier en door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt u van de griffier een nota griffierecht.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.