Home

Gerechtshof Amsterdam, 06-05-2004, ECLI:NL:GHAMS:2004:BW3168 AP0905, 03/03841

Gerechtshof Amsterdam, 06-05-2004, ECLI:NL:GHAMS:2004:BW3168 AP0905, 03/03841

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
6 mei 2004
Datum publicatie
9 juni 2004
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2004:AP0905
Zaaknummer
03/03841
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 20, Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024] art. 234, Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024] art. 225

Inhoudsindicatie

Indien bh zijn eigen parkeervergunning vanwege een reparatie aan zijn auto omruilt tegen een tijdelijke vergunning, rust op bh de verplichting om, nadat hij weer de beschikking over zijn eigen auto heeft gekregen, de tijdelijke vergunning om te ruilen voor de oorspronkelijke vergunning. Indien hij dit vergeet, is hij in geval van parkeren parkeerbelasting verschuldigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Tiende Enkelvoudige Belastingkamer

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,

tegen

de uitspraak met dagtekening 3 oktober 2003 van de dienst Stadstoezicht van de gemeente Amsterdam, verweerder, betreffende de naheffingsaanslag in de parkeerbelasting en een beschikking kosten wielklem met nummer 6342074.

Het beroep is behandeld ter zitting van 22 april 2004.

Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

Gronden

1.1. De Verordening Parkeerbelastingen 2003 (verder: de Belastingverordening) bevat onder meer de volgende artikelen:

Art. 1.

Onder de naam van parkeerbelastingen worden de volgende belastingen geheven:

a. een belasting terzake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het College van Burgemeester en Wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze (Hof: verder de A-belasting);

b. een belasting terzake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze (Hof: verder de B-belasting).

Art. 2

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a. parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen, voor het openbaar verkeer openstaande, terreinen of weggedeelten waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden (…)

Art. 3

1. De belasting, bedoeld in art. 1, onderdeel a, wordt geheven van degene die het voertuig heeft geparkeerd. (…)

Art. 4

1. De belasting, bedoeld in art. 1, onderdeel a, is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren. (…)

Art. 6

1. De belasting, bedoeld in art. 1. onderdeel a, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte, en wel door middel van het werpen van geld in parkeerapparatuur of door middel van het elektronisch betalen bij parkeerapparatuur en moet worden betaald bij de aanvang van het parkeren. (…)

Art. 8.

1. In de tariefgebieden A, B en C, zoals omschreven in hoofdstuk 1 van de bij deze verordening behorende tarieventabel, wordt met uitzondering van de gebieden, zoals omschre ven in hoofdstuk 3 van de bij deze verordening behorende tarieventabel, aan het voertuig een wielklem aangebracht tot zekerheid van de betaling van de naheffingsaanslag ter zake van de belasting, bedoeld in art. 1, onderdeel a. (…)

Art. 9.

1. Voor een naheffingsaanslag voor de belasting als bedoeld in art. 1, onderdeel a, voor het aanbrengen respectievelijk het verwijderen van de wielklem en voor het overbrengen en bewaren, worden kosten in rekening gebracht. De hoogte van het daarvoor in rekening te brengen bedrag is opgenomen in hoofdstuk 4 van de bij deze verordening behorende tarieventabel.

2. Het bedrag van de voor de wielklem en voor het overbrengen en bewaren in rekening te brengen kosten wordt in een voor bezwaar vatbare beschikking vastgesteld.

1.2. De Parkeerverordening 2002 van de gemeente Amsterdam (verder de Parkeerverordening) bevat onder meer de volgende artikelen:

Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen

Begripsomschrijvingen

Art. 1

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

(…)

f bewoner: inwoner van de gemeente Amsterdam die de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en staat ingeschreven als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Amsterdam op het adres dat hij bewoont als zelfstandige woning;

(…)

s parkeren: gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een motorrijtuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden en lossen van zaken, op de binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;

t parkeerkaart: kaart waarmee parkeerbelasting wordt geheven, krachtens welke het is toegestaan een motorrijtuig te parkeren op een parkeerapparatuurplaats;

u parkeerplaats: plaats op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten waarop parkeren niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;

v parkeerapparatuurplaats: parkeerplaats, behorende bij de parkeerapparatuur, waarvoor parkeerbelasting wordt geheven;

w parkeerapparatuur: apparaat waarmee bij aanvang van het parkeren terzake van het parkeren van een voertuig de parkeerbelasting kan worden voldaan;

x parkeervergunning: vergunning als bedoeld in art. 5, lid 2, waarvoor parkeerbelasting wordt geheven, krachtens welke het is toegestaan een motorrijtuig te parkeren op een parkeerapparatuurplaats;

(…)

ac vergunning: een parkeervergunning of een bijzondere vergunning, als bedoeld in art. 5;

(…)

Art. 2

Regulering parkeren.

1. Regulering van het gebruik van parkeerplaatsen geschiedt op basis van deze verordening door middel van parkeervergunningen, bijzondere vergunningen en parkeerkaarten.

2. Indien tot enige vorm van regulering van het gebruik van parkeerplaatsen wordt besloten, geschiedt dit met inachtneming van het bepaalde in deze verordening en de krachtens deze verordening vastgestelde regelingen.

Hoofdstuk 2.

Vergunningen en kaarten.

Paragraaf 1. Algemene bepalingen inzake de vergunningen.

Art. 5

Soorten vergunningen.

1. Op basis van deze verordening en de nadere regels, bedoeld in art. 3, worden parkeervergunningen en bijzondere vergunningen verleend.

2. De op basis van deze verordening te verlenen parkeervergunningen betreffen uitsluitend:

a de bewonersvergunning, als bedoeld in art. 7;

(…)

Paragraaf 2. Parkeervergunningen.

Art. 7

De bewonersvergunning.

1. Een bewonersvergunning wordt verleend aan de houder van een motorrijtuig die bewoner is van een zelfstandige woning, gelegen in een vergunninggebied.

(…)

Art. 25

Gegevens en voorschriften.

1. Een vergunning bevat - voorzover van toepassing - in ieder geval de volgende gegevens:

a de periode waarvoor de vergunning geldt;

b het gebied waarvoor de vergunning geldt;

c de tijden waarvoor de vergunning geldt;

d het kenteken of kentekens van het motorrijtuig of van de motorrijtuigen waarvoor de vergunning is verleend, of een door Burgemeester en Wethouders toegestane code.

2. Aan een vergunning worden - voorzover van toepassing - in ieder geval de volgende voorschriften verbonden:

a de vergunning is uitsluitend geldig voor het parkeren van het motorrijtuig waarvan het kenteken, respectievelijk de code, aan de voorzijde van de vergunning is vermeld;

b tijdens het parkeren moet de vergunning goed zichtbaar in de linkerbenedenhoek achter de achterruit zijn aangebracht, zodanig dat de voorzijde van de vergunning duidelijk ten genoegen van de parkeercontrole is te lezen.

3. Een parkeervergunning geldt voor het parkeren van een motorrijtuig op een parkeerapparatuurplaats.

In de Toelichting op de Parkeerverordening 2002 staat onder andere:

.

Algemeen.

De Parkeerverordening vormt één geheel met de Verordening Parkeerbelastingen. De Parkeerverordening is de grondslag voor de uitvoering van het parkeerbeleid. Dat beleid krijgt evenwel een verdere uitwerking in de Verordening Parkeerbelastingen. In de Verordening Parkeerbelastingen worden zaken geregeld als de betaling aan de paal, de tarieven en tariefgebieden.

Conform de Verordening op de stadsdelen behoort het vaststellen van de Parkeerverordening tot de bevoegdheid van de centrale stad. De uitvoering van de verordening ligt bij de stadsdelen, en dat geldt dus ook voor allerlei beleidsregels die in de praktijk van de vergunningverlening ontstaan. (…)

Art. 7, lid 1. (…) Het kan (…) voorkomen dat de houder - tijdelijk - niet kan beschikken over het motorrijtuig waarvoor de bewonersvergunning is verleend. Te denken valt aan de situatie dat het desbetreffende motorrijtuig defect is of bij onvrijwillig bezitsverlies (bijvoorbeeld diefstal). In dergelijke situaties kan de afgegeven bewonersvergunning worden ingeruild voor een bewonersvergunning ten behoeve van een vervangend motorrijtuig dat aan de houder exclusief ter beschikking is gesteld door een autoherstelbedrijf of een bedrijfsmatige verhuurder. Als bewijs dat de auto van de houder in reparatie is, moet de houder een deugdelijke verklaring van het autoherstelbedrijf overleggen.

Als bewijs dat sprake is van onvrijwillig bezitsverlies, moet de houder een proces-verbaal overleggen. Ook moet de houder een deugdelijke verklaring van de verzekeringsmaatschappij of de bedrijfsmatige verhuurder van auto's met betrekking tot het kenteken overleggen.

2.1. Belanghebbendes auto met kenteken AA-BB-99, merk Renault, kleur groen (verder de auto), stond op 17 mei 2003 om 21:13 uur geparkeerd aan de Noordermarkt ter hoogte van perceelnummer 21 (hierna: de parkeerplaats).

2.2. Een parkeercontroleur van Stadstoezicht heeft tijdens een controle geconstateerd dat in de auto een vergunning aanwezig was maar dat deze niet het kenteken van de geparkeerde auto vermeldde. Voorts stelde hij vast dat er geen A-belasting was voldaan. Ter zake hiervan heeft de parkeercontroleur een naheffingsaanslag in de A-belasting (hierna: de naheffingsaanslag) opgelegd en is een wielklem aangebracht. Tegelijk met het opleggen van de naheffingsaanslag heeft de controleur aan belanghebbende bij beschikking kosten voor het aanbrengen en verwijderen van een wielklem (verder de beschikking) in rekening gebracht.

3. In geschil is

- of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, en

- of de beschikking terecht is genomen.

Het geschil spitst zich toe op de vraag of er sprake is van parkeren met een vergunning, nu de in de auto aangebrachte vergunning niet het kenteken vermeldde van de geparkeerde auto.

4. Belanghebbende heeft - in de stukken en ter zitting - samengevat en zakelijk weergegeven gesteld dat hij al meer dan zes jaar een parkeervergunning heeft voor zijn auto, dat zijn auto eind september 2002 in reparatie ging, dat hij toen tijdelijk een leenauto kreeg en dat hij daarom de vergunning op het kenteken van de leenauto heeft laten zetten. Op de dag dat hij zijn eigen auto terugkreeg was het hem door omstandigheden niet mogelijk de vergunning weer op het kenteken van zijn auto te laten zetten. Vervolgens is hij vergeten de vergunning terug te zetten.

5.1. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 17 december 1997, nr. 32 834 (gepubliceerd in BNB 1998/46) is het stelsel van de Verordening dat de A-belasting niet is verschuldigd indien wordt geparkeerd met een vergunning waarvoor de B-belasting is voldaan. Indien niet wordt voldaan aan de voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden is er geen sprake van parkeren met vergunning. Uit het stelsel van de wet volgt dat in dat geval belanghebbende de A-belasting verschuldigd is.

5.2. Gelet op artikel 25, tweede lid, onder a, van de Parkeerverordening is de vergunning uitsluitend geldig voor het parkeren van een motorrijtuig waarvan het kenteken op de vergunning is vermeld. Uit - uitsluitend - artikel 7, eerste lid van de Toelichting op de Parkeerverordening volgt dat een vergunninghouder het recht heeft om onder omstandigheden zijn 'eigen' bewonersvergunning tijdelijk om te ruilen voor een bewonersvergunning voor een vervangend voertuig (verder de tijdelijke vergunning). Op belanghebbende - zo verstaat het Hof de Toelichting - rust vervolgens de verplichting om, nadat hij weer de beschikking over zijn eigen auto heeft gekregen, de tijdelijke vergunning om te ruilen voor de oorspronkelijke vergunning.

5.3. Indien belanghebbende vergeet de tijdelijke vergunning om te ruilen en zijn auto parkeert met daarin de tijdelijke vergunning, volgt uit het onder 5.1 en 5.2 overwogenene dat hij de A-belasting is verschuldigd. Nu hij deze belasting niet tijdig heeft voldaan, komt het Hof tot het oordeel dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en dat de beschikking terecht is genomen. Het beroep is mitsdien ongegrond.

6. Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Awb.

De uitspraak is gedaan op 6 mei 2004 door mr. Goes, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Milder-Wolbers als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, door genoemd lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.

Griffier is verhinderd

te ondertekenen

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.

U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.

De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.