Home

Gerechtshof Amsterdam, 06-05-2004, AP0934, 03/03944

Gerechtshof Amsterdam, 06-05-2004, AP0934, 03/03944

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
6 mei 2004
Datum publicatie
9 juni 2004
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2004:AP0934
Zaaknummer
03/03944
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 20, Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024] art. 234, Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024] art. 225

Inhoudsindicatie

Bh stelt vergeten te zijn haar parkeerkaartje na betaling met haar chippas uit de parkeerautomaat te halen. Een bank is in staat een chipbetaling te verifiëren en kan na lezing van de chippas de laatste 10 chipbetalingen vaststellen. Nu bh verzuimd heeft tijdig met haar bank contact te zoeken, heeft zij onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij de parkeerbelasting middels een chipbetaling voldaan heeft.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Tiende Enkelvoudige Belastingkamer

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,

tegen

de uitspraak met dagtekening 5 september 2003 van de directeur van de dienst Stadstoezicht van de gemeente Amsterdam, verweerder, betreffende de naheffingsaanslag in de parkeerbelasting met nummer 8164146.

Het beroep is behandeld ter zitting van 22 april 2004.

Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

Gronden

1.1. De Verordening Parkeerbelastingen 2003 (verder: de Belastingverordening) bevat onder meer de volgende artikelen:

Art. 1.

Onder de naam van parkeerbelastingen worden de volgende belastingen geheven:

a. een belasting terzake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het College van Burgemeester en Wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze (Hof: verder de A-belasting);

b. een belasting terzake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze (Hof: verder de B-belasting).

Art. 2

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a. parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen, voor het openbaar verkeer openstaande, terreinen of weggedeelten waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden (…)

Art. 3

1. De belasting, bedoeld in art. 1, onderdeel a, wordt geheven van degene die het voertuig heeft geparkeerd. (…)

Art. 4

1. De belasting, bedoeld in art. 1, onderdeel a, is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren. (…)

Art. 6

1. De belasting, bedoeld in art. 1. onderdeel a, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte, en wel door middel van het werpen van geld in parkeerapparatuur of door middel van het elektronisch betalen bij parkeerapparatuur en moet worden betaald bij de aanvang van het parkeren.

(…)

Art. 9.

Voor een naheffingsaanslag voor de belasting als bedoeld in art. 1, onderdeel a, (…) worden kosten in rekening gebracht. (…)

2.1. Belanghebbendes auto met kenteken AA-BB-99, merk Volkswagen, kleur blauw (verder de auto), stond - in de buurt van het Concertgebouw - op 11 april 2003 om 20:54 uur geparkeerd aan de Jacob Obrechtstraat ter hoogte van perceelnummer 82. Volgens de als bijlage bij de Verordening gevoegde Tarieventabel 2003 is op die plaats en op dat tijdstip parkeerbelasting verschuldigd.

2.2. Een parkeercontoleur van Stadstoezicht heeft tijdens een controle geconstateerd dat in de auto geen bewijs aanwezig was dat belanghebbende de A- of B-belasting had voldaan. Ter zake daarvan heeft hij een naheffingsaanslag in de A-belasting opgelegd.

3. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.

4.1. Belanghebbende heeft - in de stukken en ter zitting - samengevat en zakelijk weergegeven verklaard:

Ik heb de verschuldigde parkeerbelasting voldaan door te chippen. Ik was op weg naar het concertgebouw, waar om 20.15 uur mijn concert zou beginnen. Degene die mij had uitgenodigd verwachtte mij om 20.00 uur. Ik moest na het parkeren van mijn auto een parkeerautomaat zoeken waar ik kon chippen. Pas na enige tijd vond ik die. In de nabijheid van die parkeerautomaat trof ik twee agenten aan, waarmee ik tijdens het chippen in gesprek geraakte. Vanwege de haast om op tijd bij het concertgebouw te komen en omdat ik was afgeleid door de agenten, vergat ik na het chippen het parkeerkaartje uit de automaat te halen. Voor mij was het niet vanzelfsprekend om na het chippen naar de auto terug te lopen. Ik kom uit Q en daar hoef ik voor het parkeren niet altijd te betalen. Bovendien zijn er in Q automaten waar geen parkeerkaartje uitkomt.

Mijn chipbetaling blijkt volgens mij uit de registratie in het systeem van de chipkaartorganisatie of uit het systeem van de parkeermeter. Ik heb het tijdstip van chippen, het betaalde bedrag, het nummer van mijn chipkaart en het nummer van de parkeerautomaat aan verweerder gegeven zodat deze in staat was mijn verhaal te controleren. Volgens mij is het aan verweerder om mijn verhaal te verifiëren omdat beide genoemde systemen voor mij niet en voor verweerder vermoedelijk wel toegankelijk zijn.

Naderhand is mij gebleken dat ik bij mijn bank binnen zes weken na het chippen een overzicht van de per chipkaart betaalde bedragen had kunnen verkrijgen.

4.2. Verweerder heeft - in de stukken en ter zitting - samengevat en zakelijk weergegeven het volgende verklaard:

Ik heb met betrekking tot het voldoen van parkeerbelasting per chipkaart contact opgenomen met een collega van de technische dienst. Op basis van dat gesprek is mij het volgende gebleken. De parkeerautomaat waar met een chipkaart kan worden betaald, registreert het aantal malen dat er gechipt is, alsmede het totaalbedrag dat sinds het legen van de automaat op die wijze is betaald. Meer gegevens zijn er niet.

Er loopt een directe, continue verbinding van iedere betaalautomaat in Amsterdam naar Interpay. Dit bedrijf verzorgt de afwikkeling van de chiptransacties.

Interpay registreert per chipbetaling tijd en plaats van de betaling. Interpay levert die gegevens niet aan Stadstoezicht. Justitie kan daar wel over beschikken.

Overigens is Stadstoezicht ook niet in meer gegevens geïnteresseerd.

Tot slot merk ik op dat als een pashouder met de chippas naar zijn bank stapt, de bank - na het aflezen van de chippas - kan vaststellen welke de laatste 10 betalingen zijn geweest die met de pas zijn verricht.

5.1. Ingevolge artikel 6, lid 1, van de Verordening wordt de A-belasting geheven door middel van het werpen van geld in parkeerapparatuur of door middel van het chippen.

5.2. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad (onder andere uit HR 8 januari 1997, nr. 31 657, BNB 1997/68) blijkt dat (artikel 20 van) de Algemene wet inzake rijksbelastingen het niet toelaat parkeerbelasting na te heffen die wel is betaald, maar waarvan niet op de voorgeschreven wijze aangifte is gedaan. Het onderhavige geschil spitst zich toe op de vraag of belanghebbende de verschuldigde parkeerbelasting voldaan heeft door bij de desbetreffende parkeerautomaat te chippen.

5.3. Nu vaststaat dat belanghebbende geparkeerd heeft, daarvoor parkeerbelasting verschuldigd was, geen parkeerkaartje in de auto gelegd heeft en het kaartje naderhand niet heeft kunnen tonen, brengt een redelijke verdeling van de bewijslast met zich mee dat belanghebbende bewijst dat zij de parkeerbelasting desalniettemin voldaan heeft. Het enige bewijsmiddel dat belanghebbende daartoe heeft ingebracht is haar eigen verklaring dat zij na het chippen het kaartje in de parkeerautomaat had laten liggen. Het Hof is van oordeel dat dit bewijs onvoldoende is. Belanghebbende had zich - nu zij na haar concertbezoek de naheffingsaanslag op haar auto aantrof en zij niet in het opleggen van de aanslag wilde berusten - moeten realiseren dat haar eigen verklaring zonder nadere onderbouwing voor de rechter mogelijk onvoldoende bewijs zou zijn. Het had onder genoemde omstandigheden op haar weg gelegen om al het mogelijke te doen om aannemelijk te maken dat zij bij de desbetreffende parkeerautomaat gechipt had. Een van de relatief eenvoudig uit te voeren stappen zou zijn geweest dat zij kort nadien - en niet eerst in de beroepsfase - met haar bank contact had gezocht om er achter te komen of vastgesteld kon worden dat zij op 11 april 2003 omstreeks 20.00 uur met haar chippas bij de desbetreffende parkeerautomaat betaald had. Gelet op hetgeen verweerder en belanghebbende hebben verklaard, gaat het Hof ervan uit dat er in de weken na 11 april 2003 in beginsel twee mogelijkheden waren om dat vast te stellen. Allereerst kon de bank het - kennelijk - bij Interpay achterhalen en ten tweede kon de bank na aflezing van haar chippas zien welke de laatste 10 betalingen waren die met de chippas waren verricht. Bovendien acht het Hof aannemelijk dat de bank haar had kunnen vertellen dat verweerder geen geïndividualiseerde betaalgegevens van Interpay kon krijgen.

Nu belanghebbende verzuimd heeft tijdig met haar bank contact te zoeken en belanghebbende op geen enkele wijze haar verklaring dat zij het kaartje in de parkeerautomaat had laten liggen, nader heeft onderbouwd, acht het Hof niet aannemelijk dat zij bij een parkeerautomaat een parkeerkaartje heeft gekocht. De naheffingsaanslag is mitsdien terecht opgelegd.

6. Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

De uitspraak is gedaan op 6 mei 2004 door mr. Goes, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Milder-Wolbers als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, door genoemd lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.

Griffier is verhinderd

te ondertekenen

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.

U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.

De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.