Home

Gerechtshof Amsterdam, 15-06-2004, AP1586, 03/00776

Gerechtshof Amsterdam, 15-06-2004, AP1586, 03/00776

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
15 juni 2004
Datum publicatie
16 juni 2004
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2004:AP1586
Zaaknummer
03/00776
Relevante informatie
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 8, Wet op de vennootschapsbelasting 1969 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 15

Inhoudsindicatie

Belanghebbende verkoopt op 30 december 1997 haar onroerende zaken aan dochter-BV (voorheen zuster-BV), van welke BV zij juist daarvóór alle aandelen heeft verworven. Per 1 januari 1998 fiscale eenheid. Hof: belanghebbende gaat fungeren als houdster-BV. Vervangingsvoornemen per ultimo 1997 niet aannemelijk gemaakt. Beroep op arrest BNB 1998/193 faalt.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Eerste Meervoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op het beroep van de besloten vennootschap X Beheer B.V. te Z, belanghebbende,

tegen

een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren/Ondernemingen te P, inmiddels de Inspecteur van de Belastingdienst Q/kantoor P, de inspecteur.

1. Loop van het geding

1.1. Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 31 januari 2003, ingediend door mr. A te R als haar gemachtigde. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur van 23 december 2002, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1997. Het beroep is aangevuld bij brieven van de gemachtigde van 18 februari 2003 en 5 mei 2003.

1.2. De met dagtekening 22 december 2001 opgelegde aanslag is berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 1.725.193. Bij de bestreden uitspraak heeft de inspecteur de aanslag gehandhaafd.

1.3. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar bedrag van ƒ 57.386.

1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Daarin concludeert hij tot ongegrondverklaring van het beroep.

1.5. De zaak is behandeld ter zitting van 16 december 2003. Aldaar zijn verschenen de gemachtigde van belanghebbende, tot zijn bijstand vergezeld van B, alsmede, namens de inspecteur, mr. C, tot zijn bijstand vergezeld van D. Beide partijen hebben daags voor de zitting per fax een pleitnota ingezonden, welke zij ter zitting hebben voorgedragen.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Belanghebbende is op 28 oktober 1986 opgericht als X Projecten B.V. Haar enige aandeelhouder was, ook in het onderhavige jaar, E. De activiteiten van belanghebbende bestonden uit de handel in en de exploitatie van onroerende zaken. E bezat tevens alle aandelen in X Bouw B.V., welker activiteiten zich op hetzelfde gebied bevonden als die van belanghebbende.

2.2. Bij belanghebbende bestond in het onderhavige jaar een vervangingsreserve van ƒ 81.800.

2.3. Op 16 december 1997 heeft belanghebbende de onroerende zaak a-straat 1 te S verkocht. Daarbij behaalde zij een boekwinst van ƒ 224.100.

2.4. Op 30 december 1997 heeft E alle door hem gehouden aandelen in X Bouw B.V. ingebracht in belanghebbende, tegen uitreiking van aandelen in belanghebbende.

2.5. Ook op 30 december 1997 zijn de statuten van belanghebbende en X Bouw B.V. gewijzigd. Daarbij werd de naam van belanghebbende gewijzigd in X Beheer B.V. en haar statutaire doelstelling werd die van houdstermaatschappij en beheerster van pensioenen en vermogenswaarden. De naam van X Bouw B.V. werd gewijzigd in X Projecten B.V (hierna: Projecten B.V.).

2.6. Eveneens op 30 december 1997 heeft belanghebbende alle op dat moment bij haar in bezit zijnde onroerende zaken tegen boekwaarde overgedragen aan Projecten B.V. Het betrof de hierna vermelde panden, met daarbij de boekwaarde, de waarde in het economische verkeer (w.e.v.) en de door belanghebbende ter zake van de overdracht behaalde boekwinst:

boekwaarde w.e.v. boekwinst

b-straat 2 ƒ 219.593 ƒ 330.000 ƒ 110.407

c-straat 3 ƒ 155.500 ƒ 702.700 ƒ 547.200

d-straat 4 ƒ 393.000 ƒ 1.097.300 ƒ 704.300

totaal ƒ 768.093 ƒ 2.130.000 ƒ 1.361.907

2.7. Met ingang van 1 januari 1998 bestaat tussen belanghebbende en haar dochtermaatschappij Projecten B.V. een fiscale eenheid in de zin van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.

2.8. Projecten B.V. heeft de onder 2.6 vermelde onroerende zaken c-straat 3 en d-straat 4 op 20 maart 1998 verkocht aan een derde voor ƒ 702.700 onderscheidenlijk ƒ 1.097.300.

2.9. Projecten B.V. heeft in 1997 onderhandeld over de aankoop van de onroerende zaak e-straat 5 te S en daarvan een eerste gedeelte gekocht in september 1997 en het restant in 1999/2000. In 1998 heeft zij de onroerende zaak f-straat 6 te S gekocht en in 1999 de onroerende zaak g-straat 7 te P.

2.10. Bij gelegenheid van de onder 2.3 vermelde verkoop van de onroerende zaak a-straat 1 heeft belanghebbende tot het bedrag van de boekwinst van ƒ 224.100 in haar boeken een vervangingsreserve opgenomen. Deze reserve is door belanghebbende via een boeking in rekening-courant overgedragen aan Projecten B.V.

2.11. Belanghebbende heeft voor het jaar 1997 aangifte gedaan voor de vennootschapsbelasting van een belastbare winst van negatief ƒ 1.008. Daarin was geen boekwinst begrepen ter zake van de onder 2.6 vermelde overdracht van onroerende zaken. Als bedrag van de vervangingsreserve was in het aangiftebiljet ingevuld “0” (op 1 januari 1997 en op 31 december 1997). Als bedrag van toevoeging onderscheidenlijk onttrekking aan de vervangingsreserve was eveneens “0” ingevuld.

2.12. Bij de aanslagregeling heeft de inspecteur het belastbare bedrag van belanghebbende als volgt vastgesteld:

aangegeven belastbaar bedrag ƒ 1.008 -/-

bij:

boekwinst bij overdrachten 30/12/97 ƒ 1.361.907

vrijval vervangingsreserve ƒ 305.900

vrijval voorziening groot onderhoud ƒ 52.000

correctie reiskosten ƒ 6.394

belastbaar bedrag ƒ 1.725.193.

3. Geschil

Tussen partijen is in geschil of de inspecteur bij de aanslagregeling terecht de onder 2.12 opgenomen bedragen van ƒ 1.361.907 en ƒ 305.900 tot de winst heeft gerekend. Belanghebbende stelt dat deze bedragen bij haar in een vervangingsreserve kunnen worden opgenomen onderscheidenlijk gehandhaafd, hetgeen door de inspecteur wordt betwist.

4. Standpunten van partijen

Voor de standpunten van partijen en de motivering daarvan verwijst het Hof naar de stukken van het geding. Ter zitting is daaraan, zakelijk weergegeven, nog het volgende toegevoegd.

namens belanghebbende:

De vervangingsreserves van ƒ 224.100 en ƒ 81.800 zijn op 30 december 1997 overgeboekt naar Projecten B.V. Dat was een vergissing. Dat had pas na 31 december 1997 moeten gebeuren. Belanghebbende heeft steeds de bedoeling gehad de verkochte panden te vervangen door middel van haar dochtermaatschappij.

Uit de aangifte en de bijlagen, met name bijlage VII, blijkt dat er ter zake van de verkoop van het pand a-straat 1 een vervangingsreserve is gevormd. Met de boekwinst op de panden die op 30 december 1997 zijn overgedragen aan de dochtermaatschappijen is in de aangifte geen rekening gehouden. Het hele probleem is toen niet onderkend.

Het verzoek om toepassing van de hardheidsclausule dat wij bij het ministerie van Financiën hebben ingediend is inmiddels afgewezen.

De bestaande vervangingsreserve van ƒ 81.800 is door een verkeerde verwerking niet expliciet in de aangifte opgenomen. Vandaar dat de stand van de vervangingsreserve zowel op 1 januari als op 31 december op nihil wordt aangegeven. Dit reservebedrag is in 1998 vrijgevallen bij Projecten B.V.

Het gaat hier om een samenloop van omstandigheden. Er is een grote fout gemaakt, maar er zaten geen fiscale bijbedoelingen achter.

namens de inspecteur:

Dat de overboeking van de vervangingsreserve op 30 december 1997 een vergissing was, komt mij plausibel voor. Er is mij niets gebleken omtrent een andere reden. Het is wel vreemd dat dat pas bij het boekenonderzoek ontdekt is.

De handelwijze van belanghebbende zou misschien een omzeiling van de zestiende standaardvoorwaarde mogelijk maken. Tot nu toe is er nog niets gebeurd op grond waarvan de zestiende standaardvoorwaarde van toepassing zou zijn.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende ter zake van de onder 2.6 vermelde overdrachten aan Projecten B.V. een boekwinst heeft behaald van ƒ 1.361.907, welke boekwinst in beginsel moet worden gerekend tot belanghebbendes winst over het onderhavige jaar. Belanghebbende stelt dat zij deze boekwinst kan onderbrengen in een vervangingsreserve en dat ook voor de onder 2.2 en 2.3 bedoelde bedragen van ƒ 81.800 en ƒ 224.100 het aanhouden van een vervangingsreserve mogelijk is.

5.2. Reservering van de onder 5.1 bedoelde bedragen in een vervangingsreserve is slechts mogelijk indien bij belanghebbende op 31 december 1997 het voornemen bestaat de vervreemde zaken ter zake waarvan de onderwerpelijke boekwinsten zijn ontstaan, te vervangen. Tegenover de betwisting door de inspecteur dient belanghebbende het bestaan van een dergelijk voornemen aannemelijk te maken.

5.3. Belanghebbende is niet in vorenbedoeld aannemelijk maken geslaagd. In het kader van een herstructurering van het door E gehouden aandelenbezit in vennootschappen, welke herstructurering onder meer inhield dat belanghebbende als moedermaatschappij van de andere vennootschappen ging functioneren, heeft zij op 30 december 1997 haar bezit aan onroerende zaken geheel overgedragen aan Projecten B.V., welke vennootschap op dezelfde dag haar dochtermaatschappij was geworden. Ten onrechte ervan uitgaande dat deze overdracht fiscaal zonder winstneming kon plaatsvinden, heeft zij de boekwinst niet als winst verantwoord in haar jaarstukken en aangifte voor de vennootschapsbelasting en ter zake daarvan ook geen vervangingsreserve opgenomen. Belanghebbende heeft de boekwinst ter zake van de verkoop van de onroerende zaak a-straat 1 blijkens de specificties bij haar jaarrekening als vervangingsreserve in rekening-courant ten gunste van haar dochtermaatschappij Projecten B.V. geboekt. Dit alles wijst erop, zoals de inspecteur ook heeft betoogd, dat belanghebbende zich niet langer zou gaan bezighouden met de handel in en de exploitatie van onroerende zaken. In dat kader en in het licht van de hiervóór beschreven feiten en omstandigheden is onaannemelijk dat belanghebbende op 31 december 1997 voornemens was over te gaan tot het investeren in onroerende zaken die in haar vermogen de plaats van de vervreemde onroerende zaken zouden overnemen.

5.4. Belanghebbende heeft nog gesteld dat haar vervangingsvoornemen per 31 december 1997 kan worden afgeleid uit het feit dat zij op 30 december 1997 de aandelen heeft verworven in Projecten B.V., welke vennootschap reeds (deels) een in 1997 vervangend pand zou hebben gekocht, dat het altijd de bedoeling is geweest de vennootschappen met ingang van 1 januari 1998 voor de heffing van vennootschapsbelasting te voegen in de zin van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en dat de te voegen Projecten B.V. de overige vervangende panden zou aankopen, wat ook daadwerkelijk is gebeurd. Deze stelling kan haar niet baten. Met hetgeen hiermee wordt aangevoerd wordt geen wijziging gebracht in het onder 5.3 gegeven oordeel omtrent het ontbreken van een vervangingsvoornemen bij belanghebbende. Belanghebbendes beroep op het arrest HR 25 maart 1998, nr. 32 945, BNB 1998/193, slaagt evenmin, aangezien het in dat geval slechts ging om de wijze waarop aan de uitvoering van het vervangingsvoornemen vorm werd gegeven.

5.5. Het vorenstaande leidt tot de gevolgtrekking dat het gelijk aan de inspecteur is en dat het beroep ongegrond is.

6. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig een partij te veroordelen in de proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

7. Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

De uitspraak is vastgesteld op 15 juni 2004 door mrs. Dutmer, voorzitter, Van Loon en Kostense, leden, in tegenwoordigheid van mr. De Jong als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Cassatie

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.