Home

Gerechtshof Amsterdam, 18-05-2004, AP1863, 03/03222

Gerechtshof Amsterdam, 18-05-2004, AP1863, 03/03222

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
18 mei 2004
Datum publicatie
23 juni 2004
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2004:AP1863
Zaaknummer
03/03222
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 20, Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024] art. 225, Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024] art. 234

Inhoudsindicatie

Naar het oordeel van het Hof is een - niet gekoppelde - aanhangwagen een voertuig, als bedoeld in artikel 1, aanhef, onder a, van de Verordening Parkeerbelastingen 2003.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Tiende Enkelvoudige Belastingkamer

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,

tegen

twee uitspraken van de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, hierna verweerder, beiden gedagtekend 1 augustus 2003, betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen in de parkeerbelasting met aanslagnummers A en B.

Het beroep is behandeld ter zitting van 4 mei 2004.

Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

Gronden

1. De aanhangwagen van belanghebbende, met kenteken 00-00-00, stond zowel op 17 mei 2003 rond 11:50 uur als op 21 mei 2003 rond 15:28 uur geparkeerd aan de C-weg ter hoogte van nummer 255 te Amsterdam. Bij een tweetal controles heeft een parkeercontroleur geen geldig parkeerkaartje op of bij de aanhangwagen waargenomen. Ter zake van genoemd parkeren zijn aan belanghebbende twee naheffingsaanslagen parkeerbelasting met aanslagnummers A en B opgelegd.

2. In geschil is of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd.

3. Belanghebbende heeft in de stukken aangevoerd dat hij een geldige parkeervergunning voor zijn auto heeft, maar dat het onmogelijk was de auto met aanhangwagen daaraan vastgekoppeld te parkeren gezien de beperkte parkeermogelijkheid. Daarnaast stelt belanghebbende dat het onmogelijk is een parkeerkaartje zichtbaar op een aanhangwagen te plaatsen zonder dat deze weggenomen wordt door een andere parkeerder.

4. Verweerder stelt dat een aanhangwagen een voertuig is waarvoor parkeerbelasting moet worden betaald, maar dat belanghebbende dat niet heeft gedaan. Daaraan doet niet af dat de gemeente een auto met eraan gekoppeld een aanhangwagen ziet als één voertuig. Voorts erkent verweerder dat de bevestiging van een parkeerkaartje op een aanhangwagen inderdaad problematisch is, maar dat dit belanghebbende niet ontslaat van de verplichting tot het voldoen van parkeerbelasting.

5. Vaststaat dat ingevolge de Verordening Parkeerbelastingen 2003 voor het parkeren van een voertuig op de C-weg op de onder 1 genoemde tijdstippen parkeerbelasting verschuldigd was en dat belanghebbende geen parkeerbelasting voor het parkeren van de - niet aan een voertuig gekoppelde - aanhangwagen had voldaan. Naar het oordeel van het Hof is een - niet gekoppelde - aanhangwagen een voertuig, als bedoeld in artikel 1, aanhef, onder a, van de Verordening Parkeerbelastingen 2003. Derhalve had belanghebbende parkeerbelasting voor het parkeren van de aanhangwagen moeten voldoen en is de naheffingsaanslag terecht opgelegd.

6. Uit het vorenoverwogene volgt dat het gelijk aan de verweerder is.

Proceskosten

Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig een partij te veroordelen in de proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

De uitspraak is gedaan op 18 mei 2004 door mr. Goes, in tegenwoordigheid van mr. Thijssen als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.

U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt u van de griffier een nota griffierecht.

De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.