Home

Gerechtshof Amsterdam, 10-06-2004, ECLI:NL:GHAMS:2004:BW3152 AP1949, 03/02826

Gerechtshof Amsterdam, 10-06-2004, ECLI:NL:GHAMS:2004:BW3152 AP1949, 03/02826

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
10 juni 2004
Datum publicatie
23 juni 2004
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2004:AP1949
Zaaknummer
03/02826
Relevante informatie
Wet verontreiniging oppervlaktewateren [Tekst geldig vanaf 22-12-2009] [Regeling ingetrokken per 2009-12-22] art. 20

Inhoudsindicatie

In geschil is of de aanslag wegens strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur dient te worden verminderd of te worden vernietigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Vijfde Meervoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op het beroep van de besloten vennootschap X B.V. te Z, belanghebbende,

tegen

een uitspraak van de ambtenaar belast met de heffing van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht, verweerder.

1. Loop van het geding

Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 4 juli 2003. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 22 maart 2001, betreffende de door verweerder aan belanghebbende opgelegde aanslag in de verontreinigingsheffing oppervlaktewateren voor het jaar 1997. De aanslag is berekend naar 1.212 vervuilingseenheden. Het bedrag van voornoemde aanslag beloopt ƒ 109.080. Na bezwaar tegen de aanslag is deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van verweerder en tot vernietiging dan wel vermin-dering van de aanslag.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

Van verweerder heeft het Hof op 19 mei 2004 een nader stuk (met vier bijlagen) ontvangen. De griffier heeft op 24 mei 2004 afschriften hiervan naar belanghebbende gezonden.

Ter zitting van 27 mei 2004 zijn verschenen mr. A, namens belanghebbende, bijgestaan door B, alsmede mr. C namens ver-weerder, bijgestaan door D en E. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd.

2. Verordening

2.1. De voor het belastingjaar 1997 geldende tekst van de Verordening Verontreinigingsheffing Amstel, Gooi en Vecht 1997 (hierna: de Verordening) luidt, voor zover hier van belang:

“Algemene bepalingen

ARTIKEL 1

Ter bestrijding van de kosten van maatregelen tot het tegengaan en het voorkomen van verontreiniging van oppervlaktewateren wordt onder de naam verontreinigingsheffing oppervlaktewateren een directe belasting geheven, hierna te noemen de heffing.

ARTIKEL 2

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht;

b. de ambtenaar belast met de heffing: de door het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaar, bedoeld in artikel 123, derde lid, onderdeel b, van de Waterschapswet;

c. oppervlaktewater: een oppervlaktewater als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, ten aanzien waarvan de bevoegdheid, bedoeld in artikel 6, eerste lid van die wet, geheel is opgedragen aan het dagelijks bestuur;

d. stoffen: afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen, in welke vorm ook, als bedoeld in artikel l van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren;

e. afvalwater: water, waarin stoffen als bedoeld onder b, voorkomen;

(…)

g. bedrijfsruimte: een naar zijn aard en inrichting als afzonderlijk geheel te beschouwen terrein of ruimte, niet zijnde een woonruimte;

h. vervuilingseenheid:

- met betrekking tot zuurstofbindende stoffen, een inwoner-equivalent vertegenwoordigend: het verbruik van 136 gram zuurstof per etmaal gemiddeld per heffingsjaar;

- met betrekking tot andere stoffen:

elke per heffingsjaar geloosde kilogram van de stoffen chroom, koper, lood, nikkel en zink, al of niet voorkomend in verbindingen;

elke per heffingsjaar geloosde 100 gram van de stoffen arseen. kwik en cadmium, al of niet voorkomend in verbindingen;

elke per heffingsjaar geloosde 20 kilogram van het element fosfor, al of niet voorkomend in verbindingen;

elke per heffingsjaar geloosde 650 kilogram van het chloride-ion;

elke per heffingsjaar geloosde 650 kilogram van het sulfaat-ion.

i. vervuilingswaarde: het aantal vervuilingseenheden dat als basis dient voor de berekening van de aanslag in de heffing; (…)

j. zuiveringstechnisch werk: een werk dat is ingericht of wordt aangewend voor het transport en/of de behandeling van afvalwater; (…)

Bijlagen

ARTIKEL 3

Bij deze verordening behoren de volgende bijlagen:

Bijlage I: voorschriften voor meting, bemonstering, analyse en berekening;

Bijlage II: tabel afvalwatercoëfficiënten behorende bij het Uitvoeringsbesluit verontreiniging rijkswateren zoals deze luidt op 1 januari van het heffingsjaar, met dien verstande dat waar in de tabel wordt verwezen naar bepalingen in dat besluit wordt geacht te zijn verwezen naar overeenkomstige bepalingen in deze verordening.

ARTIKEL 4

1. Aan de heffing is onderworpen degene die als gebruiker van een woon- of bedrijfsruimte stoffen direct of indirect brengt in een oppervlaktewater of op een zuiveringstechnisch werk. (…)

ARTIKEL 7

1. Degene die het gebruik heeft van een bedrijfsruimte is heffingsplichtig voor het daaruit geloosde afvalwater. (…)

Heffingsmaatstaf

ARTIKEL 8

1. Voor de heffing geldt als maatstaf:

a. voor zuurstofbindende stoffen: de gemiddelde belasting per etmaal met die stoffen van een oppervlaktewater of een zuiveringstechnisch werk, uitgedrukt in vervuilingseenheden en bepaald op basis van de som van het chemisch zuurstofverbruik en het zuurstofverbruik door omzetting van stikstofverbindingen overeenkomstig de in Bijlage I bij deze verordening opgenomen analyse- en berekeningsvoorschriften (…);

b. voor andere dan zuurstofbindende stoffen: het aantal gewichtseenheden van die stoffen dat in het heffingsjaar in een oppervlaktewater of op een zuiveringstechnisch werk wordt gebracht, uitgedrukt in vervuilingseenheden. (…)

Vervuilingswaarde bedrijfsruimte

ARTIKEL 10

1. De vervuilingswaarde van het afvalwater van een bedrijfsruimte (…) wordt berekend met behulp van door meting en bemonstering verkregen gegevens met inachtneming van de in Bijlage I bij deze verordening opgenomen voorschriften (…).

Tabel afvalwatercoëfficiënten

ARTIKEL 11

1. In afwijking van het bepaalde in artikel 10 kan de vervuilingswaarde met betrekking tot zuurstofbindende stoffen voor een bedrijfsruimte worden berekend met toepassing van de in Bijlage II bij deze verordening opgenomen tabel afvalwatercoëfficiënten, indien:

a. Toepassing van de tabel niet leidt tot een vervuilingswaarde van meer dan 1000 vervuilingseenheden of, voor zover het een in de tabel onder 5, 13b, 36a en 44 vermeld bedrijf (…) betreft, niet leidt tot een vervuilingswaarde van meer dan 100 vervuilingseenheden (…), en

b. berekening op basis van artikel 10 niet zal leiden tot een vervuilingswaarde die zowel ten minste 25% als ten minste 125 vervuilingseenheden hoger uitkomt dan bij de berekening met toepassing van de tabel. (…)

ARTIKEL 14

1. Indien het heffingstijdvak gelijk is aan het kalenderjaar bedraagt het tarief per vervuilingseenheid ƒ 90,00.

2. (…)

ARTIKEL 16

1. De heffing wordt geheven bij wege van aanslag. (…)”

3. Tussen partijen vaststaande feiten

3.1. Blijkens belanghebbendes aangifte is de aard van haar bedrijf ‘vriesopslag’ en kent haar bedrijf als bedrijfsonderdelen/afdelingen ‘het vullen en legen van vaten met Q-concentraat’.

3.2. Vanuit een bedrijfsruimte aan de F-weg nummer 8 te P loost belanghebbende afvalwater op het gemeentelijk riool.

3.3. Op 6 november 1995 schrijft de directeur gemeentebelastingen, de destijds bevoegde heffingambtenaar, belanghebbende dat uit in de periode 7 april 1994 tot en met 4 mei 1994 respectievelijk de periode 9 augustus tot en met 8 september 1995 gehouden afvalwateronderzoeken is gebleken dat belanghebbende afvalwater heeft geloosd met een vervuilingswaarde van circa 275 respectievelijk 380 inwonerequivalenten en dat de aanslagen verontreinigingsheffing tot nu toe berekend werden met behulp van de in artikel 3 van de Verordening genoemde Bijlage II (verder Bijlage II), uitkomende op een vervuilingswaarde van 30 tot 60 inwonerequivalent. Vervolgens merkt de directeur op dat de vervuilingswaarde van het afvalwater met ingang van 1996 in beginsel dagelijks dient te worden berekend met behulp van de - overeenkomstig Bijlage I van de in artikel 3 genoemde Verordening (verder Bijlage I) - door meting, bemonstering en analyse verkregen gegevens. In de bijlage bij de brief staat dat belanghebbende niet dagelijks hoeft te meten, bemonsteren en analyseren, maar dat zij ermee kan volstaan dit - kort gezegd - eens in de vijftien dagen te doen.

3.4. In 1997 heeft belanghebbende 5.345 m3 water van het waterleidingbedrijf betrokken en loosde zij 558 kg chloride en 473 kg sulfaat.

3.5. Op 21 december 1998 heeft verweerder een aangifte verontreinigingsheffing 1997 van belanghebbende ontvangen. Belanghebbende beantwoordde daarin de vraag of hij de vervuilingswaarde van het afvalwater gemeten had met inachtneming van het gestelde in Bijlage I, ontkennend. Op basis van de aangifte heeft verweerder een voorlopige aanslag vastgesteld van ƒ 3.687,30. Met betrekking tot de jaren 1998 en 1999 is mutatis mutandis hetzelfde gebeurd. Ook over de jaren 2000 en 2001 heeft belanghebbende volgens het gestelde in Bijlage II aangifte gedaan.

3.6. Bij brief van 24 februari 1998 heeft belanghebbende verweerder meetgegevens betreffende het in het laatste kwartaal van 1997 geloosde afvalwater gezonden. In februari 1998 ontving belanghebbende van het waterleidingbedrijf een opgave van het gemiddelde waterverbruik over 1997.

3.7. Met dagtekening 31 december 2000 heeft de inspecteur de definitieve aanslag verontreinigingsheffing 1997 (verder de aanslag) vastgesteld. De aanslag is gebaseerd op meetgegevens die op het derde en vierde kwartaal van 1997 betrekking hebben en is als volgt berekend:

[(5.354:136) x (10.857,67 + 4,57 x 83,2)] : 365 = 1.212 vervuilingseenheden.

3.8. Belanghebbende is tegen de aanslag tijdig in bezwaar gekomen. De aanslag is bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 22 maart 2001, gehandhaafd.

3.9. Verweerder heeft op 9 april 2001 een brief van belanghebbende ontvangen waarin zij ‘wederom bezwaar’ maakt tegen de aanslag en tegen de uitspraak op bezwaar.

3.10. Op 16 augustus 2002 heeft verweerder belanghebbende niet ontvankelijk verklaard in haar - onder 3.9 vermelde - bezwaar.

3.11. Verweerder heeft belanghebbendes onder 3.9 vermelde brief vervolgens mede aangemerkt als een bij het onbevoegde orgaan ingediend beroepschrift en deze op 4 juli 2003 aan het Hof doorgezonden, waar het op dezelfde datum is ingekomen.

3.12. Op 23 april 2003 schrijft verweerder aan belanghebbende onder meer:

“Uit de aangiften die gedaan zijn over de belastingjaren 1997, 1998, 1999, 2000 en 2001 blijkt dat er aangifte is gedaan op basis van de tabel afvalwatercoëfficiënten. Dit is derhalve niet in overeenstemming met hetgeen wordt voorgeschreven in de brief van de directeur Gemeentebelastingen Amsterdam van 6 november 1995.

(…)

Terzijde merk ik op dat over het belastingjaar 1996 geen aanslag verontreinigingsheffing is opgelegd.”

Uit die brief blijkt tevens dat de voorlopige aanslagen over de jaren 1997 tot en met 1999 veel lager zijn dan de definitieve aanslagen.

4. Geschil

In geschil is of de aanslag wegens strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur dient te worden verminderd of te worden vernietigd. Belanghebbende betwist niet de juistheid van de onder 3.7 weergegeven berekening.

5. Standpunten van partijen

5.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding.

5.2. Ter zitting heeft belanghebbende of haar gemachtigde kort en zakelijk weergegeven nog het volgende naar voren gebracht:

Met de brief van 9 april 2001 had ik eigenlijk de bedoeling om in beroep te komen over alle jaren.

Bij het doen van aangifte over 1997 heb ik niet meer aan de brief van 6 november 1995 gedacht. Ik heb dus aangifte volgens het oude, foutieve systeem gedaan. Wel zijn we sinds die brief gaan meten. Ik ben vergeten die gegevens bij de aangifte te voegen.

Als de aanslag enige maanden na het indienen van de aangifte over 1997 was vastgesteld, had ik vanaf dat moment mijn tarieven kunnen aanpassen. Nu worden de aanslagen pas sinds 2000 doorberekend aan de klant. Door de handelwijze van verweerder hebben we grote schade geleden.

Ik ontken niet dat we vervuild hebben.

5.3. Ter zitting is namens verweerder kort en zakelijk weergegeven nog het volgende naar voren gebracht:

In de brief van 6 november 1995 is belanghebbende duidelijk geïnformeerd over het feit dat de vervuilingswaarde anders moet worden gemeten.

Ik erken dat de aanslag op 5.354 m3 ingenomen water is gebaseerd; dit moet zijn 5.345 m3.

Belanghebbende heeft ten onrechte bij vraag 14 van het aangiftebiljet nee aangekruist. Ten onrechte heeft hij geen meetgegevens bijgevoegd.

Toen de meetgegevens binnen kwamen zijn deze opgeborgen. Pas bij de aanslagregeling is er iets meegedaan.

Als gevolg van automatiseringsproblemen heeft het lang geduurd voordat de definitieve aanslag over 1997 werd vastgesteld.

Eigenlijk is er geen fiscaal maar een civielrechtelijk probleem.

6. Beoordeling van het geschil

6.1.1. Verweerder heeft op 9 april 2001 een brief van belanghebbende ontvangen waarin zij bezwaar maakt tegen de onderhavige aanslag en tegen de op 22 maart 2001 gedagtekende uitspraak op bezwaar tegen deze aanslag. Verweerder heeft dit geschrift uiteindelijk aangemerkt als een bij het onbevoegde orgaan ingediend beroepschrift en op 4 juli 2003 aan het Hof doorgezonden, waar het op dezelfde datum is ingekomen. Gelet op de inhoud van het geschrift en hetgeen belanghebbende daar ter zitting over heeft verklaard, heeft verweerder naar het oordeel van het Hof belanghebbendes geschrift terecht als een bij het onbevoegde bestuursorgaan ingediend beroepschrift aangemerkt. Vaststaat dat de uitspraak op bezwaar een juiste rechtsmiddelverwijzing bevatte.

6.1.2. Indien een beroepschrift wordt ingediend bij een onbevoegd bestuursorgaan en zich niet een van de in artikel 6:15, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (tekst 2001, verder de Awb) genoemde gevallen heeft voorgedaan, voorziet de Awb niet in de gevolgen van een verzuim van het onbevoegde orgaan het geschrift zo spoedig mogelijk door te zenden. Een dergelijk verzuim mag echter niet voor rekening van de indiener van het geschrift komen. Indien het geschrift niet binnen twee weken wordt doorgezonden, kan het geschrift geacht worden te zijn ingediend bij het bevoegde orgaan twee weken na binnenkomst bij het onbevoegde orgaan (Hoge Raad 8 december 1999, BNB 2000/38).

6.1.3. In dit geval is de uitspraak gedagtekend 22 maart 2001 en is het geschrift op 4 juli 2003 bij het Hof binnengekomen. Gelet op het onder 6.1.2 overwogene moet het beroepschrift geacht worden bij het Hof te zijn ingediend twee weken na 9 april 2001, derhalve op 23 april 2001. Daaruit volgt dat het beroepschrift - dat gelet op de inhoud en de bijlagen niet betrekking heeft op andere aanslagen dan die over het jaar 1997 - tijdig is ingediend.

6.2. Niet in geschil is dat belanghebbende gebruiker is van een bedrijfsruimte en van daaruit stoffen brengt in een oppervlaktewater, als bedoeld in artikel 4 van de Verordening en dat de aanslag binnen de wettelijke termijn is opgelegd.

Artikel 20 van Bijlage I houdt in dat de hoeveelheid geloosd afvalwater één van de factoren is die de hoogte van de aanslag bepaalt. Ter zitting is tussen partijen vast komen te staan dat die hoeveelheid in 1997 niet 5.354 m3 - waarvan bij de berekening van de aanslag per abuis is uitgegaan maar - 5.345 m3 heeft bedragen (zie 3.4 en 3.7). Als gevolg van deze vergissing is de aanslag in plaats van op 1.210 op 1.212 vervuilingseenheden gebaseerd en derhalve (2 x ƒ 90 =) ƒ 180 te hoog vastgesteld. In zoverre is het beroep gegrond.

Niet in geschil is dat de aanslag overigens conform de Verordening is vastgesteld.

6.3.1. Belanghebbende stelt zich - kort gezegd - op het standpunt dat de aanslag op onzorgvuldige wijze is tot stand gekomen. Haars inziens is zij door verweerder op het verkeerde been gezet, waardoor zij een aanzienlijke schade heeft geleden. Vanaf 1997 is de aanslag in de verontreinigingsheffing circa veertig keer zo hoog als tot dan toe. Had verweerder de aanslag binnen circa een half jaar na de op 18 december 1998 ingediende aangifte opgelegd dan was zij in staat geweest haar tarieven vanaf omstreeks medio 1999 aan te passen. De regel van artikel 11, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen betekent volgens belanghebbende niet dat verweerder “maar wat mag aanrommelen” en haar “misleidende informatie of geen informatie mag verstrekken om het op de laatste dag van de vervaltermijn recht te trekken”. Daarmee handelt verweerder in strijd met het fair play beginsel. Vanwege deze onzorgvuldige handelswijze en het nadeel dat belanghebbende hierdoor haar inziens lijdt, dient de aanslag aanzienlijk gematigd te worden.

6.3.2. Verweerder heeft daar samengevat het volgende tegen ingebracht. Tot en met 1996 werd de vervuilingswaarde van het door belanghebbende geloosde afvalwater met betrekking tot zuurstofbindende stoffen berekend met behulp van de tabel afvalwatercoëfficiënten uit Bijlage II. Op 6 november 1995 is belanghebbende bericht dat uit een afvalwateronderzoek is gebleken dat zij niet voldoet aan de voorwaarden die artikel 11 van de Verordening stelt aan een dergelijke berekening van de vervuilingswaarde en dat de vervuilingswaarde derhalve in beginsel dagelijks dient te worden berekend met behulp van door meting en bemonstering verkregen gegevens. Belanghebbende kon echter - blijkens de bijlage bij genoemd schrijven - volstaan met het - kort gezegd - eens in de vijftien dagen bemonsteren en analyseren. Aan de hand van de door belanghebbende in 1997 bekende gegevens had zij zelf haar materiële belastingschuld kunnen uitrekenen.

6.3.3. Voorzover belanghebbende meent dat zij aan het aanvankelijk uitblijven van een correctie op de ingediende aangiften over genoemde jaren (welke aangiften ten onrechte gebaseerd waren op de toepasselijkheid van Bijlage II), aan de vaststelling van de voorlopige aanslagen over de jaren 1997 tot en met 2000, dan wel aan enig ander optreden van verweerder, het vertrouwen heeft mogen ontlenen dat verweerder zich op het standpunt stelde dat zij op basis van artikel 11 van de Verordening, dat wil zeggen met toepassing van Bijlage II - en dus conform de ingediende aangifte over het jaar 1997 - in de verontreinigingsheffing zou worden betrokken, heeft het volgende te gelden.

Naar het oordeel van het Hof zijn er geen omstandigheden door belanghebbende aannemelijk gemaakt die bij haar de indruk hebben kunnen wekken dat verweerder zich na 1 januari 1997 op dat standpunt stelde. Integendeel, in zijn schrijven van 6 november 1995 is belanghebbende er duidelijk op gewezen dat de Verordening voor belanghebbende inhield dat zij de vervuilingswaarde niet meer met behulp van Bijlage II, maar door middel van het meten, bemonsteren en analyseren van afvalwatermonsters, conform de voorschriften uit Bijlage I, moest berekenen. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat er een geschrift, handeling of iets anders geweest is die of dat bij haar de indruk heeft kunnen wekken dat verweerder dit standpunt verlaten zou hebben. Het - na ontvangst van de aangifte - door verweerder niet terstond sturen van een brief waarin hij aangeeft dat hij van de ingediende aangifte zou gaan afwijken, is onvoldoende. Hetzelfde heeft te gelden voor het opleggen van een voorlopige aanslag die gebaseerd is op de aangifte, zeker nu belanghebbende - gelet op de brief van 6 november 1995 - wist of had moeten weten dat de ingediende aangifte over 1997 onjuist was en belanghebbende ten tijde van de indiening van de aangifte wist of althans kon weten hoe hoog haar materiële belastingschuld was.

Belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel wordt derhalve verworpen.

6.3.4. Voor het overige heeft belanghebbende evenmin feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan naar 's Hofs oordeel zou kunnen worden geoordeeld dat de aanslag wegens strijd met enig ander beginsel van behoorlijk bestuur dient te worden verminderd of vernietigd.

6.3.5. Al het vorenoverwogene voert het Hof tot de slotsom dat belanghebbendes beroep slechts gegrond is voor zover de aanslag is berekend naar 1.212 vervuilingseenheden, in plaats van naar 1.210 vervuilingseenheden.

6.4. Belanghebbende heeft ook bezwaren aangevoerd tegen de beschikking invorderingsrente. Deze bezwaren kunnen echter in deze procedure niet aan de orde komen, nu de bestreden uitspraak geen betrekking heeft op de beschikking waarbij die invorderingsrente is vastgesteld.

7. Proceskosten

Nu het beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage van het Besluit opgenomen tarief op: 1 (proceshandelingen: verschijnen ter zitting) ? 1,5 (wegingsfactor gewicht van de zaak) ? € 322, ofwel € 483.

8. Beslissing

Het Hof:

? verklaart het beroep gegrond;

? vernietigt de uitspraak van verweerder;

? vermindert de aanslag tot ƒ 108.900 (€ 49.457,50);

? gelast het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht het gestorte griffierecht ad € 218 aan belanghebbende te vergoeden, en;

? veroordeelt verweerder in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 483 en wijst het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht aan om dit bedrag aan belanghebbende te voldoen.

De uitspraak is vastgesteld op 10 juni 2004 door mrs. Boersma, voorzitter, Goes en Van de Merwe, leden, in tegenwoordigheid van mr. Thijssen als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

- Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroep-schrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

- Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

- Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.