Home

Gerechtshof Amsterdam, 15-07-2004, AQ5328, 00/90145

Gerechtshof Amsterdam, 15-07-2004, AQ5328, 00/90145

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
15 juli 2004
Datum publicatie
26 juli 2004
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2004:AQ5328
Zaaknummer
00/90145

Inhoudsindicatie

Bij de uitslag van goederen uit een douane-entrepot, type C-bac, onder toepassing van de vereenvoudigde procedure op de voet van art. 76, lid 1, onder c, CDW, heeft de inschrijving van de goederen in de administratie dezelfde juridische waarde als de aanvaarding van de in artikel 62 CDW bedoelde aangifte. Blijkens het door belanghebbende opgemaakte rapport zijn op 31 december 1997 155.200 stuks goederen geboekt van locatie AMS SG1 naar STGEC. Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd kan niet tot het oordeel leiden dat de inspecteur ten onrechte deze boeking heeft aangemerkt als de inschrijving van de goederen in de administratie, bedoeld in art. 76 CDW. Op zich zelf vormt de boeking vanuit de voorraad in douane-entrepot AMS SGI naar de vrije, communautaire voorraad STGEC een aanwijzing van bedoelde inschrijving. Belanghebbende heeft in het verleden zodanige boekingen ook steeds als aangifte van de goederen gedaan.

Dat in de administratieve organisatie van belanghebbende de goederen fysiek pas de entrepotruimte kunnen verlaten nadat de verkoopfactuur is opgemaakt en in de administratie is ingeschreven, staat er niet aan in de weg dat de goederen op zich voordien zijn ingeschreven in de administratie en daarmee zijn aangegeven.

De Douanekamer komt tot het oordeel dat de inspecteur op goede gronden heeft beslist dat op 31 december 1997 de inschrijving van de goederen in de administratie -en daarmee de aangifte voor deze goederen- heeft plaatsgevonden, en dat derhalve op die dag de douaneschuld is ontstaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Douanekamer

Uitspraak

in de zaak nr. 00/90145

de dato 15 juli 2004

1. De procedure

1.1. Op 30 augustus 2000 is bij de Tariefcommissie een beroepschrift ingekomen van mr. A, van B, belastingadviseurs te Amsterdam, ingediend namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X te Y, belanghebbende. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van het hoofd van het Douanedistrict Z (de inspecteur) van 20 juli 2000, kenmerk ..., waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen het in de uitnodiging tot betaling van 16 december 1999, kenmerk ..., vermelde bedrag van f 309.346,50 (€ 140.375.32) aan douanerechten, werd afgewezen.

1.2. Van belanghebbende is door de secretaris een griffierecht geheven van f 450,--. De inspecteur heeft op 5 maart 2001 een verweerschrift ingediend.

1.3. Op grond van artikel XI van de Wet van 14 september 2001 (Stb. 419) is met ingang van 1 januari 2002 de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam in de plaats getreden van de Tariefcommissie. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden tijdens de zitting van de Douanekamer van 20 augustus 2002. Namens belanghebbende zijn verschenen drs. C, gemachtigde, en D. Namens de inspecteur zijn verschenen drs. E en mr. F. Partijen hebben een pleitnota overhandigd en deze voorgedragen.

2. De vaststaande feiten

2.1. Belanghebbende is een internationale onderneming die zich bezig houdt met de in- en verkoop van harde schijven en software voor computers, alsmede met het herstellen van harde schijven. Aan belanghebbende is een vergunning verleend voor een douane-entrepot, type C-bac, laatstelijk gewijzigd op 11 maart 1997, nummer ..., in verband met het betrekken van een nieuw pand. Hierbij is haar vergunning verleend de domiciliëringsprocedure toe te passen overeenkomstig de bepalingen, opgenomen in artikel 76 van het Communautair douanewetboek (CDW) en de artikelen 269, lid 2, 270 en 272 tot en met 274 van de Uitvoeringsverordening communautair douanewetboek (UCDW). In de vergunning is in bijlage 7 de administratieve organisatie beschreven, waarbij paragraaf 7.4. de verzending betreft.

In deze paragraaf, voorzover hier van belang, is bepaald:

“7.4.1 Administratieve voorbereiding

7.4.1.1 Administratieve voorbereiding PRIME

(…)

Inventory Control: wijzigt in MANMAN de status van de goederen

(staging)(MF,TR.116).

Hierbij worden de volgende gegevens ingevoerd:

-eigenaar;

-stage locatie;

-aantal.

draait inventory-report uit (MF,TR,114).

(…)

7.4.2 Uitslagvoorbereiding

Vervoerder: vervaardigt T1-document (en CMR/AWB).

vervaardigt ED 32 op basis van verkoopfactuur

(of intercompany-factuur bij leveringen aan

X zelf).

draagt shipping papers over aan “magazijn”.”.

2.2. De belastingdienst/douane heeft in 1999 een deelcontrole uitgevoerd in het bedrijf van belanghebbende, waarbij de periode januari 1997 tot en met januari 1998 is gecontroleerd in verband met de verlaging van de douanerechten.

In deze periode is het douanerecht voor de meeste producten die belanghebbende verhandelt eerst verlaagd (per juli 1997) en vervolgens geschorst (per januari 1998). Tevens is onderzoek verricht naar de aangegeven douanewaarde. Op 15 december 1999 is het controlerapport opgemaakt.

De resultaten van het onderzoek luiden, voor zover hier van belang:

“2.1. Juistheid maandaangifte december 1997 (periode 29 november t/m 2 januari 1998.

(…)

Bij de administratieve controle is het volgende gebleken.

Uit de beschrijving van de administratieve organisatie van X, die als bijlage 7 in de vergunning entrepot C-Bac is opgenomen, en de tijdens de controle overgelegde schema’s van het inklaringsproces blijkt dat de aangifte voor het vrije verkeer plaats vindt door de goederen in de voorraadadministratie van de entrepotvoorraad SG1 over te boeken naar de vrije voorraad STGEC. Het rapport ”Material Transaction Accounting Detail Report”(MGT116) geeft o.a. een overzicht van de goederen die voor het vrije verkeer zijn aangegeven. Aan de hand van dit rapport wordt door belanghebbende een aanvullende aangifte gemaakt voor de goederen die in de betreffende periode met toepassing van de domiciliëringsprocedure voor het vrije verkeer zijn aangegeven.

Uit het deel van het rapport MGT116 dat betrekking heeft op 31 december 1997 blijkt dat een aantal goederen op 31 december 1997 zijn overgeboekt naar de vrije voorraad. In de aanvullende aangifte over de periode 29 november 1997 t/m 2 januari 1998 zijn deze goederen ten onrechte vermeld als zijnde aangegeven voor het vrije verkeer op 2 januari 1998. In verband met een wijziging van het percentage douanerecht per 1 januari 1998 van 1,2 % naar

0 % had dit tot gevolg dat over de hierna genoemde goederen ten onrechte 0 % douanerecht is berekend.”.

In het rapport is, met betrekking tot het onderzoek van de douanewaarde, geconcludeerd dat ten aanzien van de aangegeven douanewaarde geen onjuistheden zijn vastgesteld.

2.3. Op 16 december 1999 is aan belanghebbende de sub 1.1 . vermelde uitnodiging tot betaling uitgereikt. Voor de motivering is daarbij verwezen naar punt 2.1. van het controlerapport van 15 december 1999.

3. Het geschil

In geschil is de vraag of de douaneschuld voor de goederen, afkomstig uit het douane-entrepot, type C-bac met toepassing van de domiciliëringsprocedure, is ontstaan op 31 december 1997, hetgeen de inspecteur stelt, dan wel op 2 januari 1998, hetgeen belanghebbende bepleit.

4. Het standpunt van belanghebbende

4.1. Om praktische redenen werd in het verleden de overboeking van SG1 0101 naar SG1 EC 0101 genomen als uitgangspunt voor het berekenen van de verschuldigde douanerechten. In de vergunning is niet vastgelegd dat deze boeking het beslissende moment vormt waarop de douanerechten verschuldigd worden. In de onderhavige zaak is deze tussenstap van SG1 naar SG1 EC niet gevolgd, maar is rechtstreeks van SG1 naar STGS1 EC geboekt. In overeenstemming met de met ingang van 1 januari 1998 te volgen procedure was de administratieve boeking op 31 december 1997 niet de inschrijving waarmee het entrepotstelsel werd aangezuiverd, als bedoeld in artikel 107 CDW en artikel 521, lid 4, UCDW. De voorbereidende handelingen die op 31 december 1997 werden verricht, waren gericht op het gereedmaken van de goederen voor distributie en vallen onder de categorie gebruikelijke handelingen van de opgeslagen goederen, zoals genoemd in de artikelen 109 CDW en 522 en bijlage 69 UCDW.

De kennisgeving ingevolge artikel 266, lid 1, letter b, UCDW heeft plaatsgevonden op 2 januari 1998. De daarop volgende inschrijving, tevens de factuurdatum, was de datum van aanvaarding van de aangifte in de zin van artikel 201 CDW. In paragraaf 7.4.2. van de vergunning (uitslagvoorbereiding) staat het moment dat beslissend is voor de berekening van de douanerechten. Immers tot het moment van uitslag kon op de aangifte worden teruggekomen. Eerst op 2 januari 1998 hebben de goederen het douane-entrepot daadwerkelijk verlaten.

4.2. Mocht de hiervoor sub 4.1. verdedigde stelling niet worden aanvaard en de douaneschuld geacht wordt op 31 december 1997 te zijn ontstaan, dan staat belanghebbende subsidiair op het standpunt dat deze schuld niet op grond van artikel 201 CDW is ontstaan, maar op grond van artikel 204 CDW. In artikel 859 UCDW is uitgewerkt dat er geen douaneschuld ontstaat indien het verzuim zonder werkelijke gevolgen is gebleven voor de juiste werking van de betrokken douaneregeling. De omstandigheden van dit geval rechtvaardigen de toepassing van voornoemd artikel.

4.3. In het verleden had belanghebbende de werkwijze om overboekingen van partijen waarvoor geen verkoopfactuur werd opgemaakt, ongedaan te maken, hetgeen betekende dat het in het vrije verkeer brengen alleen gold voor de inschrijving in de administratie van die partijen waarvoor een factuur aanwezig was. Volgens belanghebbende was de douane met deze werkwijze bekend. Goederen die op grond van het aangrijpingspunt in de administratie als in het vrije verkeer werden beschouwd, konden weer in het entrepot worden opgeslagen, indien de fysieke uitslag niet in die maand had plaatsgevonden.

4.4. Ter zitting heeft de gemachtigde verklaard dat de wijziging van de status in paragraaf 7.4.1.1. van de vergunning geen betrekking heeft op de wijziging van de douanestatus. Tevens heeft hij verklaard dat de getallen, genoemd in het rapport MGT116, juist zijn.

5. Standpunt van de inspecteur

5.1. Belanghebbende mag gebruik maken van de vereenvoudigde procedure, te weten de domiciliëringsprocedure. De datum van inschrijving in de administratie van de vergunninghouder geldt als datum van de aanvaarding. Voordat de goederen feitelijk worden uitgeslagen uit het entrepot vinden administratieve voorbereidingen en boekingen plaats. In paragraaf 7.4.1.1. staat dat in het administratieve systeem MANMAN de status van de te verzenden goederen wordt gewijzigd. De goederen gaan vanuit de entrepotvoorraad Stores SG1 0101 naar de vrije voorraad Stores SG1 EC 0101. Achteraf wordt een aanvullende aangifte ingediend. Het rapport Material Transaction Accounting Detail Report (MGT116) vermeldt alle goederen die op een bepaalde dag zijn aangegeven voor het vrije verkeer door middel van voormelde inschrijving in de administratie. Dit rapport vormt de basis voor de vervaardiging van de aanvullende aangifte en daarmee tevens de vaststelling van de douaneschuld. Uit het rapport volgt dat op 31 december 1997 155.200 stuks goederen met de productcode ... voor het vrije verkeer zijn aangegeven, terwijl in de aanvullende aangifte is vermeld dat de goederen eerst op 2 januari 1998 zijn aangegeven voor het vrije verkeer. De aanvullende aangifte wordt op grond van artikel 76, lid 3, geacht samen met de in artikel 76, lid 1, onder c, CDW bedoelde vereenvoudigde aangifte een enkele en ondeelbare akte te vormen, die geldig is vanaf de aanvaarding van de aangifte. De inschrijving in de administratie heeft hierbij eenzelfde juridische waarde als de aanvaarding van een schriftelijke aangifte. Ingevolge artikel 201, lid 2, CDW ontstaat een douaneschuld op het tijdstip waarop de desbetreffende aangifte wordt aanvaard. Op grond van het voorgaande is belanghebbende het per 31 december 1997 geldende douanerecht van 1,2 % verschuldigd over de op die datum in de administratie ingeschreven en daarmee douanetechnisch ten invoer aangegeven partij goederen.

5.2 . Belanghebbende wijst er op dat zij abusievelijk op 31 december 1997 de nieuwe na 1 januari 1998 van kracht geworden administratieve procedure heeft toegepast. Echter op verzoek van belanghebbende is telefonisch akkoord gegaan met de toepassing van de nieuwe procedure met ingang van maandag 5 januari 1998.

5.3. De douaneschuld is in casu niet ontstaan op grond van artikel 204 CDW. Immers belanghebbende heeft zich gehouden aan alle verplichtingen die voortvloeien uit de regeling voor het entrepot en de domiciliëringsprocedure. Zij heeft alleen de fout begaan de goederen op te nemen in de aanvullende aangifte als te zijn aangegeven voor het vrije verkeer op 2 januari 1998 in plaats van op 31 december 1997.

5.4. Ter zitting heeft de inspecteur hieraan toegevoegd dat er sprake is van een vergissing van belanghebbende. Dit had vermeden kunnen worden door in 1998 aangifte te doen. Waarom dit niet is gedaan, is niet bekend. Wellicht speelden ook nog andere belangen een rol.

6. De rechtsoverweging

6.1. Bij de uitslag van goederen uit een douane-entrepot, type C-bac, onder toepassing van de vereenvoudigde procedure op de voet van artikel 76, lid 1, onder c, CDW, heeft de inschrijving van de goederen in de administratie dezelfde juridische waarde als de aanvaarding van de in artikel 62 CDW bedoelde aangifte. Blijkens het door belanghebbende opgemaakte Material Transaction Accounting Detail Report (rapport MGT116) zijn op 31 december 1997 155.200 stuks goederen, met de code ..., geboekt van locatie AMS SG1 naar STGEC. Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd kan niet tot het oordeel leiden dat de inspecteur ten onrechte deze boeking heeft aangemerkt als de inschrijving van de goederen in de administratie, bedoeld in artikel 76 CDW. Op zich zelf vormt de boeking vanuit de voorraad in douane-entrepot AMS SGI naar de vrije, communautaire voorraad STGEC een aanwijzing van bedoelde inschrijving. Belanghebbende heeft in het verleden zodanige boekingen ook steeds als aangifte van de goederen gedaan. Dat in de administratieve organisatie van belanghebbende de goederen fysiek pas de entrepotruimte kunnen verlaten nadat de verkoopfactuur is opgemaakt en in de administratie is ingeschreven, staat er niet aan in de weg dat de goederen op zich voordien zijn ingeschreven in de administratie en daarmee zijn aangegeven. Immers, in de domiciliëringsprocedure van artikel 76, lid 1, onder c, CDW is niet de fysieke verplaatsing van de goederen uit het douane-entrepot bepalend, maar hun inschrijving in de administratie. Dat belanghebbende, naar zij heeft gesteld, in het verleden een werkwijze heeft gehanteerd, die in dit opzicht afweek van bedoelde domiciliëringsprocedure, kan haar niet baten, reeds omdat niet is gebleken dat de inspecteur deze werkwijze met zoveel woorden heeft goedgekeurd.

6.2. De stelling van belanghebbende, dat in afwijking van de in 1997 geldende procedure reeds gebruik is gemaakt van de nieuwe met ingang van januari 1998 geldende procedure, is door de inspecteur sub 5.2 hiervoor voldoende weersproken.

6.3. Het beroep van belanghebbende op artikel 204 CDW faalt nu, gelijk de inspecteur terecht heeft aangenomen, geen sprake is dat belanghebbende niet heeft voldaan aan een van haar verplichtingen uit tijdelijke opslag of het gebruik van de douaneregeling. Ingevolge artikel 201, lid 2, CDW is de douaneschuld ontstaan op het tijdstip van de douaneaangifte.

6.4. Voorgaande overwegingen leiden de Douanekamer tot het oordeel dat de inspecteur op goede gronden heeft beslist dat op 31 december 1997 de inschrijving van de goederen in de administratie -en daarmee de aangifte voor deze goederen- heeft plaatsgevonden, en dat derhalve op die dag de douaneschuld is ontstaan. De slotsom is dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.

7. De proceskosten

Er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

8. De beslissing

De Douanekamer verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld op 15 juli 2004 door mr. F.H.M. Possen, voorzitter, H.J. Bokhorst, raadsheer, en mr. M.J. Kuiper, raadsheer-plaatsvervanger, in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. Bosch, griffier.

De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.

De griffier: De voorzitter:

Beroep in cassatie

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij dit beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) de dagtekening;

c) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.