Gerechtshof Amsterdam, 14-06-2004, AQ6558, 02/405 DK
Gerechtshof Amsterdam, 14-06-2004, AQ6558, 02/405 DK
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 14 juni 2004
- Datum publicatie
- 9 augustus 2004
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2004:AQ6558
- Zaaknummer
- 02/405 DK
Inhoudsindicatie
Gelet op het arrest Derudder & Cie van het Hof van Justitie (nr. C-290/01 van 4 maart 2004) is de douane verplicht de aangever of diens vertegenwoordiger in kennis te stellen van hun besluit om monsters van de ingevoerde rijst te nemen. Belanghebbende betwist op de hoogte te zijn gesteld van de monsterneming. De Douanekamer oordeelt dat de inspecteur niet erin is geslaagd om aannemelijk te maken dat belanghebbende in kennis is gesteld van de monsterneming. De Douanekamer gaat voorbij aan een verklaring van een ambtenaar dat hij belanghebbende telefonisch heeft uitgenodigd voor de monsterneming, en neemt daarbij in aanmerking dat op het fyco-formulier geen aantekening is gemaakt dat belanghebbende op enigerlei wijze over de monsterneming of fysieke controle is geïnformeerd. Belanghebbende heeft volgens de Douanekamer onvoldoende weersproken gesteld dat niet zij, maar een niet-gemachtigde loodsmedewerker bij de monsterneming aanwezig is geweest en het fyco-formulier heeft ondertekend. Nu de inspecteur een essentiële voorwaarde in een dwingend voorgeschreven procedure heeft geschonden, moet volgens de Douanekamer de monsterneming terzijde worden gesteld. De resultaten van het monsteronderzoek kunnen niet dienen als grondslag voor de indeling van de ingevoerde rijst in het GDT.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Douanekamer
Uitspraak
in de zaak nr. 02/405 DK
de dato 14 juni 2004
1. De procedure
1.1. Op 21 januari 2002 is ter griffie een beroepschrift ingekomen van A en B van C te Z, aangevuld bij brieven van 22 februari 2002, 11 april 2002, 29 mei 2002 en 25 juni 2002. Het beroep is ingediend namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid B.V. D te Y, belanghebbende en is gericht tegen de uitspraak van het hoofd van het Douane district Rotterdam (hierna: de inspecteur) van 11 december 2001, waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen het in de uitnodiging tot betaling van 20 augustus 2001, nummer .............., vermelde bedrag van f 393.396,74 (€ 178.515,66) aan douanerechten, werd afgewezen.
1.2. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van 5 april 2004. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende B voornoemd, vergezeld van A, alsmede namens de inspecteur E en F, tot bijstand vergezeld van G en H. Partijen hebben ter zitting elk een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inspecteur heeft de gelegenheid gehad zich uit te laten over de bij de pleitnota van belanghebbende gevoegde bijlagen. Het Hof rekent de pleitnota's en de door belanghebbende bij haar pleitnota overgelegde bijlagen tot de stukken van het geding.
1.4. Met deze zaak zijn ter zitting gelijktijdig behandeld de zaken met de kenmerken 02/3854 DK en 02/3855 DK.
2. De vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende, douane-expediteur, heeft op 6 maart 2001 onder nummer ....................... een aangifte voor het vrije verkeer gedaan voor een zending goederen welke in de aangifte omschreven is als 814.062 kilogram langkorrelige (parboiled) halfwitte rijst waarvan de verhouding lengte/breedte gelijk is aan of groter dan 3. Belanghebbende heeft de goederen (hierna ook: de rijst) aangegeven onder post 1006 3027 00 van het Gemeenschappelijk Douanetarief (hierna: GDT). Als land van oorsprong is Aruba aangegeven. Bij de aangifte heeft belanghebbende een beroep gedaan op de tariefpreferentie welke van toepassing is op goederen van tariefpost 1006 3027 van oorsprong uit Aruba.
2.2. Ten bewijze van de aangegeven oorsprong heeft belanghebbende bij de aangifte een zestal certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 overgelegd, genummerd BA ....., BA ......, BA ........., BA ........., BA .........., en E ........... Laatstvermeld certificaat dient als gedeeltelijke vervanging van het EUR.1 certificaat BA ......... De EUR.1 certificaten zijn alle geviseerd door de bevoegde autoriteiten van Aruba. Als goederenomschrijving vermelden de EUR.1 certificaten "cargo rice of ACP (...) which had been processed in Aruba, in accordance with the provisions and annex II of the EEG Councel's decision. 1991 No. 91/482/EEG" Bij de aangifte waren voorts gevoegd een factuur van I, gericht aan J te Y waarop de rijst als "processed parboiled rice" is omschreven en een door het Hoofdproductschap voor Akkerbouw afgegeven invoercertificaat "AGRIM", nummer B0170071, afgegeven voor een hoeveelheid van in totaal 3.219.000 kg langkorrelige (parboiled) halfwitte rijst van tariefpost 1006 3027.
2.3. De zending is bij aankomst in Nederland opgeslagen in een loods van het bedrijf K in Y. De douane heeft de verificatie van de aangifte aangehouden in verband met monsteronderzoek en heeft drie monsters van elk twee kilogram genomen. De monsters zijn onverzegeld meegenomen naar de Douanepost Y. In verband met de monsterneming is door de ambtenaren een zogeheten formulier fysieke controle opgemaakt. Daarin is onder meer het volgende vermeld:
"Plaats: K -813
Tijdsduur: van 09.45 tot en met 10.15
Vervoermiddel/container verzegeld met:
Aantal: - Nummer -
Aangever geinformeerd over:
- fysieke controle: Dhr/Mw.......
- monsterneming: Dhr/ Mw.......
aangever aanwezig bij fysieke controle en/of monsterneming: NEE"
Bij de monsterneming is geen functionaris van belanghebbende aanwezig geweest.
2.4. Het monster is vervolgens door het laboratorium van de Belastingdienst/Douane (hierna: het douanelaboratorium) aan een onderzoek onderworpen. De uitslag van dit onderzoek is bij brief van 13 augustus 2001 aan belanghebbende medegedeeld. Voor zover van belang is in deze brief het volgende vermeld:
"(...) Onderzocht is: langkorrelige (paraboiled) halfwitte rijst waarvan de verhouding lengte/breedte gelijk is aan of groter dan 3. De uitslag van dit onderzoek is: Bevonden gedopte langkorrelige rijst (paraboiled). Het bevat sporen Padie. Lengte van de korrels; meer dan 6,0 mm. Verhouding lengte/breedte 3,0 of meer. Het gehalte aan breuk (...) bedraagt niet meer dan 10 gewichtspercenten. (...)
indeling onder goederencode: 1006 2017 90 0000
Als u bezwaar heeft tegen de uitslag van dit onderzoek, kunt u een heronderzoek vorderen (...)"
Belanghebbende heeft niet verzocht om een heronderzoek.
2.5. De inspecteur heeft naar aanleiding van de bevindingen van het monsteronderzoek besloten om het product in afwijking van de op de aangifte vermelde tariefpost in te delen onder post 1006 2017 90 van het GDT. De verificatiemededelingen beëindiging verificatie luiden als volgt:
"(...)
Bevindingen: (...) Bevonden gedopte langkorrelige rijst van goederencode 1006201790. Het overgelegde invoercertificaat kan niet dienen. 3e landenheffing ivm het ontbreken van geldig certificaat. (...)"
De correctie heeft geresulteerd in de vaststelling van de in geschil zijnde uitnodiging tot betaling. Na door belanghebbende tegen deze uitnodiging tot betaling gemaakt bezwaar heeft de inspecteur ambtshalve een heronderzoek laten instellen. Bij brief van 20 september 2001 heeft het douanelaboratorium onder nummer ........ de resultaten van het heronderzoek schriftelijk aan de inspecteur medegedeeld. Daarbij heeft het douanelaboratorium aangegeven het instituut RIKILT-DLO te hebben geraadpleegd. De resultaten van het heronderzoek waren niet anders dan de resultaten van het eerste monsteronderzoek als vermeld onder 2.4.
2.6. Tot de stukken van het geding behoort een kopie van een door het douanelaboratorium gehanteerd analysevoorschrift met als titel "onderscheiden van gedopte, halfwitte en volwitte rijst d.m.v. microscopie" (hierna: het Voorschrift Rijst). Daarin zijn, voor zover van belang, de volgende definities gegeven:
"Gedopte rijst: rijst waarvan alleen het kroonkafje is verwijderd.
Halfwitte rijst: rijst waarvan het kroonkafje, een deel van het zilvervlies en tenminste een gedeelte van de kiem zijn verwijderd.
(...)"
3. Het geschil
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de inspecteur terecht de onderhavige uitnodiging tot betaling heeft vastgesteld. De berekening van de douanerechten als zodanig is tussen partijen niet in geschil.
4. Relevante wet- en regelgeving
4.1. Voor het geschil zijn relevant de posten 1006 2017 en 1006 3027 van het GDT. Deze posten luiden als volgt.
Post 1006 2017
"1006 Rijst:
(...)
1006 20 - gedopte rijst:
-- voorgekookte (parboiled) rijst:
(...)
--- langkorrelige rijst:
(...)
1006 2017 ---- waarvan de verhouding lengte/breedte gelijk is aan of groter dan 3."
Post 1006 3027
"1006 Rijst:
(...)
1006 30 - halfwitte of volwitte rijst, ook indien gepolijst of geglansd:
-- halfwitte rijst:
--- voorgekookte (parboiled) rijst:
(...)
---- langkorrelige rijst:
(...)
1006 3027 ----- waarvan de verhouding lengte/breedte gelijk is aan of groter dan 3."
4.2. Aanvullende aantekening (EG) 1, aanhef en onderdelen e en f op Hoofdstuk 10 van de Gecombineerde Nomenclatuur (hierna: GN) luidt als volgt:
"1. Wordt aangemerkt als:
(...)
e. "gedopte rijst", bedoeld bij de onderverdelingen (...) 1006 2017 (...): rijst waarvan alleen het kroonkafje is verwijderd. Hieronder valt met name rijst die in de handel wordt aangeduid als (...) "cargorijst", (...);
f. "halfwitte rijst", bedoeld bij onderverdelingen (...) 1006 3027 (...): rijst waarvan het kroonkafje, een gedeelte van de kiem en alle of een deel van de buitenlagen van het zilvervlies zijn verwijderd, maar niet de binnenlagen;
(...).".
4.3. Aanvullende aantekening (EG) 2 op Hoofdstuk 10 van de GN luidt als volgt:
"2. Het van toepassing zijnde douanerecht op mengsels vallende onder dit hoofdstuk wordt als volgt vastgesteld:
a. voor mengsels waarvan een van de bestanddelen ten minste 90 gewichtspercenten uitmaakt, is het douanerecht voor dat bestanddeel van toepassing;
b. voor andere mengsels is het douanerecht van het bestanddeel van toepassing dat leidt tot het hoogste bedrag aan douanerechten."
4.4. De relevante posten van het Geharmoniseerd Systeem (hierna: GS) luiden als volgt:
"10.06 - RICE.
1006.10 - Rice in the husk (paddy or rough)
1006.20 - Husked (brown) rice
1006.30 - Semi-milled or wholly milled rice, wether or not polished or glazed
(...)
4.5. De Engelse en de Nederlandse tekst van de toelichting van de IDR op post 1006 van het GS luiden, voor zover hier van belang, als volgt:
" This heading covers :
(1) Rice in the husk (paddy or rough rice), that is to say, rice grain still tightly enveloped by the husk.
(2) Husked (brown) rice (cargo rice) which, although the husk has been removed by mechanical hullers, is still enclosed in the pericarp. Husked rice almost always still contains a small quantity of paddy.
(3) Semi-milled rice, that is to say, whole rice grains from which the pericarp has been partly removed.
(...)
The heading also includes the following:
(...)
(b) Parboiled rice, (...)"
"Deze post omvat:
1. ongedopte rijst (padie) (...);
2. gedopte rijst, dat wil zeggen rijst waarvan de kroonkafjes in pelmolens zijn verwijderd doch waarvan het zilvervlies (de taaie vruchtwand) nog aanwezig is. Gedopte rijst bevat gewoonlijk nog een kleine hoeveelheid padie;
3. halfwitte rijst, dat wil zeggen rijst waarvan het zilvervlies gedeeltelijk is verwijderd;
(...)"
5. Het standpunt van belanghebbende
5.1. De rijst is terecht aangegeven onder post 1006 3027 00 van het GDT. De uitnodiging tot betaling is dan ook ten onrechte vastgesteld en dient te worden vernietigd.
- Het formulier "fysieke controle" is afgetekend door een loodsmedewerker van K. Deze was niet bevoegd belanghebbende te vertegenwoordigen. Belanghebbende was niet op de hoogte van de monsterneming. De monsterneming heeft dus plaatsgevonden in strijd met het bepaalde in de artikelen 69, tweede lid, van het communautair douanewetboek (CDW) en de artikelen 240 tot en met 245 van de Uitvoeringsverordening CDW (UCDW). Het schenden van de wettelijke bepalingen brengt met zich dat de heffing, die is gebaseerd op de resultaten van het monsteronderzoek, niet in stand kan blijven.
- De inspecteur wijkt af van de post van de aangifte zodat hij volgens vaste jurisprudentie moet bewijzen waarom die post niet juist is. De inspecteur heeft zijn besluit kennelijk gebaseerd op de conclusies van het onderzoek van het douanelaboratorium. Hij kan echter niet aangeven op grond waarvan het douanelaboratorium, en vervolgens hijzelf heeft geconcludeerd dat sprake is van gedopte rijst. Nu slechts volstaan wordt met de conclusie dat sprake is van gedopte rijst, heeft de inspecteur onvoldoende bewijs geleverd om af te wijken van de aangifte.
- Gelet op de definitie van halfwitte rijst in het GS en de toelichting IDR is in casu sprake van halfwitte rijst. Met name de in aanvullende aantekening (EG) 1, aanhef en onderdeel f, op Hoofdstuk 10 van de GN gestelde voorwaarde dat de kiem gedeeltelijk verwijderd moet zijn, gaat verder dan de in het GS gestelde voorwaarden en de toelichting van de IDR. Nu de bepalingen van het GS rechtstreekse werking hebben is belanghebbende gerechtigd op de bepalingen een beroep te doen.
- Gelet op aanvullende aantekening (EG) 2 op Hoofdstuk 10 van de GN is het preferentiële tarief voor halfwitte rijst van toepassing, zodat aan heffing niet kan worden toegekomen.
- De certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 zijn geviseerd door de bevoegde Arubaanse autoriteiten. Nu de inspecteur in twijfel trekt dat sprake is van halfwitte rijst had hij de desbetreffende certificaten voor onderzoek naar de Arubaanse autoriteiten moeten zenden. Dit heeft hij nagelaten. De inspecteur mag niet eenzijdig de certificaten EUR.1 buiten toepassing laten.
- Het bepaalde in artikel 220, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van het CDW dan wel het vertrouwensbeginsel in het algemeen staat aan heffing van douanerechten in de weg.
5.2. Ter zitting heeft belanghebbende, zakelijk weergegeven, nog het volgende aan haar stellingen toegevoegd.
De GN is praktisch onuitvoerbaar; tussen de omschrijvingen in het GS en in de GN is een onderscheid, waardoor een "gat" ontstaat tussen de definities van halfwitte en gedopte rijst.
Van meet af aan heeft belanghebbende bezwaren geuit met betrekking tot de monsterneming, zowel ten aanzien van de representativiteit van het monster als voor wat betreft de wijze van monsterneming. Dat is ook in de bezwaarfase gesteld. Betwist wordt dat belanghebbende in kennis is gesteld van de monsterneming en dat zij in de gelegenheid is gesteld om daarbij aanwezig te zijn. Gemachtigde heeft hieromtrent telefonisch informatie ingewonnen bij belanghebbende. Deze ontkent op de hoogte te zijn gebracht van de monsterneming. Ook uit het formulier "fysieke controle" kan worden afgeleid dat belanghebbende niet in kennis is gesteld van de monsterneming: dat blijkt uit het gegeven dat niets is ingevuld onder het kopje "aangever geïnformeerd". De loodsmedewerker die wél bij de monsterneming aanwezig was, was niet gemachtigd om als vertegenwoordiger van belanghebbende op te treden. Uit de bijlagen 7 en 8 bij het verweerschrift wordt niets duidelijk omtrent de monsterneming en het onderzoek.
De indeling van de rijst en de geldigheid van de EUR.1-certificaten hangen met elkaar samen. Als de indeling niet juist zou zijn, zijn ook de EUR.1-certificaten niet correct. Een dergelijke omstandigheid kan niet aan belanghebbende worden tegengeworpen.
Het standpunt over de toepassing van artikel 220, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van het CDW wordt gehandhaafd, ook al gaat het hier niet om navordering. Het vertrouwensbeginsel is immers geschonden.
6. Het standpunt van de inspecteur
6.1. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de uitnodiging tot betaling terecht is opgelegd.
- Belanghebbende heeft niet aangegeven dat zij bij de monsterneming aanwezig wenste te zijn. Belanghebbende is telefonisch in kennis gesteld van de voorgenomen monsterneming. Bij de monsterneming was een medewerker van K aanwezig. Belanghebbende zelf is echter niet verschenen en zij heeft geen bezwaar gemaakt tegen de monsterneming. Er is dan ook terecht uitgegaan van de resultaten van het onderzoek van het genomen monster.
- Gelet op aanvullende aantekening (EG) 1 bij post 1006 30 kan rijst alleen worden aangemerkt als halfwitte rijst indien de kiem gedeeltelijk is verwijderd. De aanvullende aantekening is vastgesteld bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 (PbEG 1987, nr. L256). Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten. Het douanelaboratorium is dan ook terecht van de definitie van de aanvullende aantekening uitgegaan en heeft op basis daarvan geconstateerd dat de door belanghebbende voor het vrije verkeer aangegeven rijst gedopte rijst is. Bij de uitnodiging tot betaling is de rijst dan ook terecht als gedopte rijst ingedeeld.
- Belanghebbende legt aanvullende aantekening (EG) 2, onderdeel b, op Hoofdstuk 10 van de GN verkeerd uit. De aantekening ziet niet op de indeling in het tarief, maar slechts op het te heffen douanerecht.
- In de certificaten EUR.1 is sprake van "cargo rice". In de handel wordt gedopte rijst wel cargorijst genoemd. De goederenomschrijving op de certificaten is dan ook in overeenstemming met het resultaat van het monsteronderzoek. Het invoercertificaat AGRIM is niet geldig. Daarin staat de rijst immers omschreven als halfwitte rijst, terwijl uit het monsteronderzoek gebleken is dat sprake is van gedopte rijst. Nu het AGRIM certificaat niet geldig is, kan met dat certificaat geen aanspraak worden gemaakt op de preferentie.
- Er is niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 220, tweede lid, onderdeel b, van het CDW, zodat het bepaalde in dit artikel geen belemmering voor de heffing is.
6.2. Ter zitting heeft de inspecteur, zakelijk weergegeven, nog het volgende aangevoerd.
Het bedrag van de UTB van € 178.515,66 is correct. In het verweerschrift is abusievelijk een bedrag van € 178.515,65 vermeld.
Bij een monsterneming is altijd iemand van K aanwezig. De douane meldt zich bij de loodsmedewerker en neemt niet zelfstandig monsters. Dat is te gevaarlijk. Als het monster genomen is, worden de goederen klaargemaakt voor verzending naar het douanelaboratorium. Dat gebeurt op de douanepost. Het verzamelmonster wordt op de douanepost met behulp van een apparaat in drieën gedeeld en naar het douanelaboratorium gezonden. Van deze drie gedeelten dient er één voor het initiële monsteronderzoek, de andere twee dienen als contramonsters voor de bezwaar- en beroepsfase. In het douanelaboratorium wordt van één van deze drie gedeelten een monster genomen. Dat geschiedt via de zogeheten "kwartier-methode". Van een bewerkbare hoeveelheid van 100 gram worden 100 korrels verkregen, die per stuk worden bekeken. De kleuringsmethode die in het laboratorium wordt toegepast is vergelijkbaar met de methode van het Franse laboratorium Laboratoriz. Kleuring kan niet worden gebruikt om te bepalen of de kiem nog aanwezig is. Dat moet microscopisch bepaald worden en dat is in dit geval ook gebeurd. De restanten van de monsters zijn nog in het douanelaboratorium.
Het is gebruikelijk dat het monster bij de silo wordt verzegeld, waarna de verzegeling bij de douanepost wordt verbroken. Na de verdeling van het totale monster in drie gedeelten, wordt de verpakking opnieuw verzegeld. In dit geval is nagelaten om de goederen bij de silo te verzegelen. De goederen zijn na de splitsing op de douanepost wel verzegeld.
In het douanelaboratorium bekijkt de analist elke korrel, rekening houdend met het Voorschrift Rijst. Per korrel is een kleuring verricht en zijn er foto's gemaakt. Van elke korrel is het kroonkafje en is het zilvervlies verwijderd. De vraag blijft echter of ook de kiem is verwijderd.
In een verklaring van een douaneambtenaar van 8 maart 2001 is vermeld dat hij de heer M senior of junior telefonisch heeft uitgenodigd voor de monsterneming. De monsterneming vond op 8 maart 2001 plaats. De opdracht tot monsterneming dateert van 7 maart 2001.
7. De rechtsoverwegingen
7.1. Op grond van artikel 68, aanhef en onderdeel b, van het CDW, zijn de douaneautoriteiten gerechtigd over te gaan tot een onderzoek van de goederen en het nemen van monsters voor analyse of grondige controle. De aangever heeft krachtens artikel 69, tweede lid, van het CDW het recht om bij de monsterneming en het onderzoek aanwezig te zijn. Artikel 242 van de UCDW bepaalt in dit verband dat de douaneautoriteiten de aangever of diens vertegenwoordiger in kennis stellen van hun besluit om monsters te nemen. Gelet op de bewoordingen van bedoeld artikel 242 en in aanmerking nemende het arrest van het Hof van Justitie van 4 maart 2004, zaak C-290/01 (Derudder & Cie SA; met name punt 40; DouaneUpdate 2004-0254), heeft deze inkennisstelling een dwingend karakter. Het informeren van de aangever omtrent de monsterneming is bedoeld om de aangever in de gelegenheid te stellen zijn recht uit te oefenen. Zou voor de douaneautoriteiten niet de verplichting bestaan de aangever omtrent de voorgenomen monsterneming te informeren, dan zou immers het recht van de aangever om aanwezig te zijn bij de monsterneming niet gewaarborgd zijn.
7.2. Belanghebbende betwist op de hoogte te zijn gesteld van de monsterneming. Alsdan ligt het op de weg van de inspecteur aannemelijk te maken dat belanghebbende in kennis is gesteld van de voorgenomen monsterneming. Naar het oordeel van het Hof is de inspecteur met hetgeen hij heeft aangevoerd daarin niet geslaagd. Daartoe is niet voldoende de stelling van de inspecteur dat de desbetreffende ambtenaar jegens hem heeft verklaard dat één van de heren M van belanghebbende telefonisch zijn uitgenodigd voor de monsterneming. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat blijkens het formulier "fysieke controle" de monsterneming heeft plaatsgevonden op 8 maart 2001 tussen 9.45 uur en 10.15 uur en dat op dat formulier geen aantekening is gemaakt dat belanghebbende op enigerlei wijze (tijdig) over de monsterneming of fysieke controle is geïnformeerd. Het Hof gaat er dan ook van uit dat belanghebbende niet is geïnformeerd over de voorgenomen monsterneming.
7.3. Belanghebbende heeft onvoldoende weersproken gesteld dat, anders dan op het formulier "fysieke controle" is vermeld, niet zij, doch een loodsmedewerker van K aanwezig is geweest en het formulier heeft afgetekend, een en ander zonder door belanghebbende gemachtigd te zijn om als haar vertegenwoordiger op te treden bij de monsterneming. Daaraan doet naar het oordeel van het Hof niet af dat het, naar de inspecteur stelt, bij monsterneming in de silo gebruikelijk is dat een loodsmedewerker aanwezig is en dat aangevers zich in de regel door een loodsmedewerker laten vertegenwoordigen. De aanwezigheid van een loodsmedewerker bij de monsterneming en de omstandigheid dat aangevers zich in de regel laten vertegenwoordigen door een loodsmedewerker, rechtvaardigen op zichzelf niet de conclusie dat in het onderhavige geval de loodsmedewerker voor de desbetreffende monsterneming door de aangever gemachtigd was haar bij de monsterneming te vertegenwoordigen.
7.4. Hetgeen onder 7.1. tot en met 7.3. is overwogen leidt tot het oordeel dat de inspecteur een essentiële voorwaarde in een dwingend voorgeschreven procedure heeft geschonden. Het gevolg daarvan moet zijn dat de monsterneming terzijde wordt gesteld. De resultaten van het monsteronderzoek, welke aan de onderhavige uitnodiging tot betaling ten grondslag liggen, kunnen dan ook niet dienen als grondslag voor de indeling van de ingevoerde rijst in het GDT.
7.5. Gelet op de door belanghebbende ingediende aangifte en de daarbij gevoegde documenten, als weergegeven onder 2.1. en 2.2. acht het Hof niet aannemelijk dat door belanghebbende een ander product dan halfwitte rijst van oorsprong uit Aruba is ingevoerd. Het beroep is mitsdien gegrond. Hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd behoeft geen behandeling.
8. De proceskosten
In de omstandigheid dat het beroep gegrond is vindt het Hof aanleiding om de inspecteur op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten. Met inachtneming van het Besluit komt voor vergoeding in aanmerking 2 (beroepschrift en verschijnen zitting) x € 322 (waarde per punt) x 1,5 (gewicht van de zaak) ofwel € 966.
9. De beslissing
Het Hof
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak alsmede de uitnodiging tot betaling;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten tot een bedrag van € 966 en wijst de Staat der Nederlanden aan deze kosten aan belanghebbende te voldoen.
De uitspraak is vastgesteld op 14 juni 2004 door mrs. Bijl, Van Hilten en Beukers-Van Dooren, in tegenwoordigheid van mr. drs. Hesselink als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
- Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
- Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
- Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.