Gerechtshof Amsterdam, 14-06-2004, AQ6559, 02/3855 DK
Gerechtshof Amsterdam, 14-06-2004, AQ6559, 02/3855 DK
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 14 juni 2004
- Datum publicatie
- 9 augustus 2004
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2004:AQ6559
- Zaaknummer
- 02/3855 DK
Inhoudsindicatie
Gelet op het arrest Derudder & Cie van het Hof van Justitie (nr. C-290/01 van 4 maart 2004) is de douane verplicht de aangever of diens vertegenwoordiger in kennis te stellen van hun besluit om monsters van de ingevoerde rijst te nemen. Belanghebbende betwist op de hoogte te zijn gesteld van de monsterneming. De Douanekamer oordeelt dat de inspecteur niet erin is geslaagd om aannemelijk te maken dat belanghebbende in kennis is gesteld van de monsterneming. De Douanekamer neemt daarbij in aanmerking dat op het door de inspecteur ter zitting getoonde fyco-formulier niet is aangegeven dat belanghebbende over de monsterneming is geïnformeerd. Belanghebbende heeft volgens de Douanekamer onvoldoende weersproken gesteld dat een loodsmedewerker die bij de monsterneming aanwezig was, niet door haar was gemachtigd haar bij de monsterneming te vertegenwoordigen. Nu de inspecteur een essentiële voorwaarde in een dwingend voorgeschreven procedure heeft geschonden, moet volgens de Douanekamer de monsterneming terzijde worden gesteld. De resultaten van het monsteronderzoek kunnen niet dienen als grondslag voor de indeling van de ingevoerde rijst in het GDT.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Douanekamer
Uitspraak
in de zaak nr. 02/3855 DK
de dato 14 juni 2004
1. De procedure
1.1. Op 25 juni 2002 is ter griffie een beroepschrift ingekomen van A en B van C te Z, aangevuld bij brief van 19 augustus 2002. Het beroep is ingediend namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid D B.V. te Y, belanghebbende en is gericht tegen de uitspraak van het hoofd van het Douane district Y (hierna: de inspecteur) van 10 juni 2002, waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen het in de uitnodiging tot betaling van 27 november 2001, nummer 21.283/00 01 00400007, vermelde bedrag ad f 384.154,10 (€ 174.321,53) aan douanerechten werd afgewezen.
1.2. Van belanghebbende is door de Griffier een griffierecht van € 218 geheven.
1.3. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van 5 april 2004. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende A en b, alsmede namens de inspecteur e en f, tot bijstand vergezeld van G en H. Partijen hebben ter zitting elk een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inspecteur heeft de gelegenheid gehad zich uit te laten over de bij de pleitnota van belanghebbende gevoegde bijlagen. Het Hof rekent de pleitnota’s en de door belanghebbende bij haar pleitnota overgelegde bijlagen tot de stukken van het geding.
1.5. Met deze zaak zijn ter zitting gelijktijdig behandeld de zaken met de kenmerken 02/405 DK en 02/3854 DK.
2. De vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende, douane-expediteur, heeft op 29 juni 2001 onder nummer 0000.21.28300.01.0040.0007 een aangifte voor het vrije verkeer gedaan voor een zending van 805.000 kilogram goederen welke in de aangifte omschreven is als “langkorrelige, halfwitte rijst, andere, waarvan de verhouding lengte/breedte gelijk is aan of groter dan 3”. Belanghebbende heeft de goederen (hierna ook: de rijst) aangegeven onder post 1006 3048 00 van de Gemeenschappelijk Douanetarief (hierna: GDT). Als land van oorsprong van de goederen is Aruba aangegeven. Bij de aangifte heeft belanghebbende een beroep gedaan op de tariefpreferentie welke van toepassing is op goederen van tariefpost 1006 3048 van oorsprong uit Aruba.
2.2. Ten bewijze van de aangegeven oorsprong heeft belanghebbende bij de aangifte twee certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 overgelegd, genummerd BA ...... en BA ......... De EUR.1 certificaten zijn beide geviseerd door de bevoegde autoriteiten van Aruba. Als goederenomschrijving vermelden de EUR.1-certificaten “cargo rice of ACP (…) which had been processed in Aruba, in accordance with the provisions and annex II of the EEG Councel’s decision. 1991 No. 91/482/EEG” Bij de aangifte waren voorts gevoegd een door het Hoofdproductschap voor Akkerbouw afgegeven invoercertificaat “AGRIM”, afgegeven voor een hoeveelheid van in totaal 2.992.000 kg. langkorrelige halfwitte rijst van tariefpost 1006 3048, alsmede een pro forma factuur van I, gericht aan J B.V. te W. Op deze factuur zijn de goederen omschreven als “processed longgrain cargo rijst in Transito ex opslag K”.
2.3. Op 17 augustus 2001 heeft de inspecteur belanghebbende medegedeeld de verificatie van de aangifte aan te houden in verband met monsterneming van de goederen. Er zijn zes monsters van elk 1 kilogram genomen, welke op 17 augustus 2001 naar het douanelaboratorium zijn gezonden met het verzoek de aard en samenstelling van de goederen vast te stellen. Bij brief van 11 oktober 2001, nummer 13037 G 01 heeft het douanelaboratorium de bevindingen van het onderzoek aan de inspecteur medegedeeld en heeft het indeling onder goederencode 1006 2098 00 geadviseerd.
2.4. De uitslag van het monsteronderzoek is bij brief van 29 oktober 2001 door de inspecteur aan belanghebbende medegedeeld. Voor zover van toepassing is in deze brief het volgende vermeld:
“(…) Bij onderzoek bevonden: het monster bestaat uit langkorrelige rijst. Lengte van de korrels: meer dan 6,0 mm. Verhouding lengte/breedte: 3,0 of meer. Het gehalte aan breuk (…) bedraagt meer dan 20, doch niet meer dan 30 gewichtspercenten.
Het monster bestaat voor ca 2/3 uit gedopte rijst en ca. 1/3 uit halfwitte rijst. Het bevat sporen van padie en slijpresten.
Goederencode: 1006.2098.90
Als u bezwaar heeft tegen de uitslag van dit onderzoek, kunt u een heronderzoek vorderen (…) De kosten van het heronderzoek zijn voor uw rekening als er tussen de uitkomst van het eerste onderzoek en het heronderzoek geen wettelijke voorschreven verschil in uw voordeel bestaat (…)”
2.5. Belanghebbende heeft een heronderzoek gevorderd. Op 20 november 2001 heeft het douanelaboratorium, onder nummer 18226 G 01 de bevindingen van het heronderzoek schriftelijk aan de inspecteur medegedeeld. In deze brief is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“ (…)
Dit betreft een uitslag van een heronderzoek.
Het monster bestaat uit langkorrelige rijst.
Lengte van de korrels: meer dan 6,0 mm.
Verhouding lengte/breedte: 3,0 of meer.
Het gehalte aan breuk (…)bedraagt meer dan 20, doch niet meer dan 30 gewichtspercenten.
Gedraadpleegde instantie: RIKILT-DLO.
Het monster bestaat voor ruim de helft uit gedopte rijst en voor de rest uit halfwitte rijst en sporen padie.
Advies goederencode: 1006 2098 00 (…)”
2.6. De inspecteur heeft naar aanleiding van de bevindingen van het monsteronderzoek besloten om het product in afwijking van de op de aangifte vermelde tariefpost in te delen onder post 1006 2098 90 van het GDT. Deze correctie heeft geresulteerd in de vaststelling van de in geschil zijnde uitnodiging tot betaling.
2.7. Tot de stukken van het geding behoort een kopie van een door het douanelaboratorium gehanteerd analysevoorschrift met als titel “onderscheiden van gedopte, halfwitte en volwitte rijst d.m.v. microscopie” (hierna: het Voorschrift Rijst). Daarin zijn, voor zover van belang, de volgende definities gegeven:
“Gedopte rijst: rijst waarvan alleen het kroonkafje is verwijderd;
Halfwitte rijst: rijst waarvan het kroonkafje, een deel van het zilvervlies en tenminste een gedeelte van de kiem zijn verwijderd.
(…)”
3. Het geschil
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de inspecteur terecht de onderhavige uitnodiging tot betaling heeft vastgesteld.
De berekening van de douanerechten als zodanig is tussen partijen niet in geschil.
4. De relevante wet- en regelgeving
4.1. Voor het geschil zijn relevant de posten 1006 2098 en 1006 3048 van het GDT. Deze posten luiden als volgt.
Post 1006 2098
“1006 Rijst:
(…)
1006 20 - gedopte rijst:
-- voorgekookte (parboiled) rijst:
(…)
-- andere:
(…)
--- langkorrelige rijst:
(…)
1006 2098 ---- waarvan de verhouding lengte/breedte gelijk is aan of groter dan 3.”
Post 1006 3048
“1006 Rijst:
(…)
1006 30 - halfwitte of volwitte rijst, ook indien gepolijst of geglansd:
-- halfwitte rijst:
(…)
--- andere:
(…)
---- langkorrelige rijst:
(…)
1006 3048 ----- waarvan de verhouding lengte/breedte gelijk is aan of groter dan 3.”
4.2. Aanvullende aantekening (EG) 1, aanhef en onderdelen e en f op Hoofdstuk 10 van de Gecombineerde Nomenclatuur (hierna: GN) luidt als volgt:
“1. Wordt aangemerkt als:
(…)
e. “gedopte rijst”, bedoeld bij de onderverdelingen (…) 1006 2098 (…): rijst waarvan alleen het kroonkafje is verwijderd. Hieronder valt met name rijst die in de handel wordt aangeduid als (…) “cargorijst”, (…);
f. “halfwitte rijst”, bedoeld bij onderverdelingen (…) 1006 3048 (…): rijst waarvan het kroonkafje, een gedeelte van de kiem en alle of een deel van de buitenlagen van het zilvervlies zijn verwijderd, maar niet de binnenlagen;
(…).”.
4.3. Aanvullende aantekening (EG) 2 op Hoofdstuk 10 van de GN luidt als volgt:
“2. Het van toepassing zijnde douanerecht op mengsels vallende onder dit hoofdstuk wordt als volgt vastgesteld:
a. voor mengsels waarvan een van de bestanddelen ten minste 90 gewichtspercenten uitmaakt, is het douanerecht voor dat bestanddeel van toepassing;
b. voor andere mengsels is het douanerecht van het bestanddeel van toepassing dat leidt tot het hoogste bedrag aan douanerechten.”
4.4. De relevante posten van het Geharmoniseerd Systeem (hierna: GS) luiden als volgt:
“10.06 - RICE.
1006.10 - Rice in the husk (paddy or rough)
1006.20 - Husked (brown) rice
1006.30 - Semi-milled or wholly milled rice, wether or not polished or glazed
(…)
4.5. De Engelse en de Nederlandse tekst van de toelichting van de IDR op post 1006 van het GS luiden, voor zover hier van belang, als volgt
“This heading covers :
(1) Rice in the husk (paddy or rough rice), that is to say, rice grain still tightly enveloped by the husk.
(2) Husked (brown) rice (cargo rice) which, although the husk has been removed by mechanical hullers, is still enclosed in the pericarp. Husked rice almost always still contains a small quantity of paddy.
(3) Semi-milled rice, that is to say, whole rice grains from which the pericarp has been partly removed.
(…)
The heading also includes the following:
(…)
(b) Parboiled rice, (…)”
“Deze post omvat:
1. ongedopte rijst (padie) (…);
2. gedopte rijst, dat wil zeggen rijst waarvan de kroonkafjes in pelmolens zijn verwijderd doch waarvan het zilvervlies (de taaie vruchtwand) nog aanwezig is. Gedopte rijst bevat gewoonlijk nog een kleine hoeveelheid padie;
3. halfwitte rijst, dat wil zeggen rijst waarvan het zilvervlies gedeeltelijk is verwijderd;
(…)”
5. Het standpunt van belanghebbende
5.1. De rijst is terecht aangegeven onder post 1006 3048 00 van het GDT. De uitnodiging tot betaling is dan ook ten onrechte vastgesteld en dient te worden vernietigd.
- De resultaten van het monsteronderzoek zijn onbetrouwbaar. De uitslag van het heronderzoek is dermate onduidelijk dat niet kan worden gezegd dat deze een betrouwbaar beeld geeft van het onderzochte monster. Daarbij komt nog dat de uitslag van het heronderzoek sterk afwijkt van dat van het eerste monsteronderzoek. Een hoeveelheid gedopte rijst van “circa 66%” is wezenlijk anders dan een hoeveelheid gedopte rijst van “ruim de helft”. Bij een zodanig verschil in bevindingen kan niet anders worden geconcludeerd dan dat het monster niet representatief is voor de hele partij. Al met al geven de uitslagen van het monsteronderzoek en het heronderzoek onvoldoende grond om af te wijken van de aangifte.
- Gelet op de definitie van halfwitte rijst in het GS is in casu sprake van halfwitte rijst. Met name de in aanvullende aantekening (EG) 1, aanhef en onderdeel f op Hoofdstuk 10 van de GN gestelde voorwaarde dat de kiem gedeeltelijk verwijderd moet zijn, gaat verder dan de in de definitie in het GS gestelde voorwaarden en de toelichting van de IDR. De aanvullende aantekening van de EG wijzigt de facto de reikwijdte van de tariefposten 1006 20 en 1006 30 ten opzichte van de toelichting IDR op die posten. Dat mag niet. Nu de bepalingen van het GS rechtstreekse werking hebben is belanghebbende gerechtigd op de bepalingen een beroep te doen.
- De certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 zijn geviseerd door de bevoegde Arubaanse autoriteiten. Nu de inspecteur in twijfel trekt dat sprake is van halfwitte rijst had hij de desbetreffende certificaten voor onderzoek naar de Arubaanse autoriteiten moeten zenden. Dit heeft hij nagelaten. De inspecteur mag niet eenzijdig de certificaten EUR.1 buiten toepassing laten.
- Het bepaalde in artikel 220, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van het communautair douanewetboek (hierna: CDW) dan wel het vertrouwensbeginsel in het algemeen staat aan heffing van douanerechten in de weg.
- De uitnodiging tot betaling vermeldt een niet bestaande belastingsoort: “RINV78”. Nu noch de communautaire regelgeving noch de nationale regelgeving voorzien in een heffing van RINV78, is de uitnodiging tot betaling niet rechtsgeldig gedaan.
5.2. Ter zitting heeft belanghebbende, zakelijk weergegeven, nog het volgende aan haar stellingen toegevoegd.
De GN is praktisch onuitvoerbaar; tussen de omschrijvingen in het GS en in de GN is een onderscheid, waardoor een “gat” ontstaat tussen de definities van halfwitte en gedopte rijst.
Belanghebbende beschikt niet over het formulier “fysieke controle” dat in het kader van de monsterneming moet zijn opgemaakt. Uit het thans ter zitting door de inspecteur getoonde afschrift van dit formulier blijkt dat belanghebbende niet is geïnformeerd over de monsterneming en daarbij ook niet aanwezig is geweest. De medewerker van Silo Dordrecht was niet gemachtigd om als vertegenwoordiger van belanghebbende op te treden.
De indeling van de rijst en de geldigheid van de EUR.1-certificaten hangen met elkaar samen. Als de indeling niet juist zou zijn, zijn ook de EUR.1-certificaten niet correct. Een dergelijke omstandigheid kan niet aan belanghebbende worden tegengeworpen.
Het standpunt over de toepassing van artikel 220, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van het CDW wordt gehandhaafd, ook al gaat het hier niet om navordering. Het vertrouwensbeginsel is immers geschonden.
De stelling dat de uitnodiging tot betaling moet worden vernietigd omdat daarbij een niet-bestaande belasting wordt geheven, wordt hierbij ingetrokken.
Aanspraak wordt gemaakt op vergoeding van de kosten van het heronderzoek. Deze kosten bedroegen f 400.
6. Het standpunt van de inspecteur
6.1. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de uitnodiging tot betaling terecht is opgelegd.
- Bij de monstername heeft belanghebbende zich laten vertegenwoordigen door de heer L van K. Deze heeft bij de monsterneming voor akkoord getekend. De werkwijze bij de monsterneming is correct geweest. Het genomen monster moet daarom representatief worden geacht. Het onderzoek én het heronderzoek hebben geresulteerd in de conclusie dat sprake is van gedopte rijst. Het resultaat van de verificatie geldt als grondslag voor de heffing van de rechten bij invoer. Bij beide onderzoeken is gebleken dat meer dan 50% van het onderzochte monster uit gedopte rijst bestond. In dat opzicht was de uitslag van beide onderzoeken eensluidend en betrouwbaar.
- Gelet op aanvullende aantekening (EG) 1 bij post 1006 30 kan rijst alleen worden aangemerkt als halfwitte rijst indien de kiem gedeeltelijk is verwijderd. De aanvullende aantekening is vastgesteld bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 (PbEG 1987, nr. L256). Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten. Bij de uitnodiging tot betaling is de aanvullende aantekening dan ook terecht in aanmerking genomen en is op basis daarvan terecht geconstateerd dat sprake is van gedopte rijst.
- In de certificaten EUR.1 wordt gesproken van “cargo rice”. In de handel wordt gedopte rijst wel cargorijst genoemd. De goederenomschrijving op de certificaten is dan ook in overeenstemming met het resultaat van het monsteronderzoek. Bij de invoer bestond dan ook geen twijfel over de certificaten. Gezien de uitslag van het monsteronderzoek blijkt dat de ingevoerde goederen niet een voldoende bewerking hebben ondergaan om als halfwitte rijst te worden aangemerkt.
- Er is niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 220, tweede lid, onderdeel b, van het CDW, zodat het bepaalde in dit artikel geen belemmering voor de heffing is.
6.2. Ter zitting heeft de inspecteur, zakelijk weergegeven, nog het volgende aangevoerd.
Bij een monsterneming is altijd iemand van K aanwezig. De douane meldt zich bij de loodsmedewerker en neemt niet zelfstandig monsters. Dat is te gevaarlijk. Als het monster genomen is, worden de goederen klaargemaakt voor verzending naar het douanelaboratorium. Dat gebeurt op de douanepost. Het verzamelmonster wordt op de douanepost met behulp van een apparaat in drieën gedeeld en naar het douanelaboratorium gezonden. Van deze drie gedeelten dient er één voor het initiële monsteronderzoek, de andere twee dienen als contramonsters voor de bezwaar- en beroepsfase. In het douanelaboratorium wordt van één van deze drie gedeelten een monster genomen. Dat geschiedt via de zogeheten “kwartier-methode”. Van een bewerkbare hoeveelheid van 100 gram worden 100 korrels verkregen, die per stuk worden bekeken. In 80 gram rijst wordt naar 100 hele korrels gezocht. Van die 100 korrels wordt de gemiddelde lengte gemeten, waarvan ¾ wordt genomen. Elke korrel die kleiner is dan ¾ van de gemiddelde lengte, is breukrijst. Breukrijst kan gedopt, halfwit of volwit zijn. Sporen van padie zijn korrels waar alles nog aan zit (kroonkafje, dop). De kleuringsmethode die in het douanelaboratorium wordt toegepast is vergelijkbaar met de methode van het Franse laboratorium M. Kleuring kan niet worden gebruikt om te bepalen of de kiem nog aanwezig is. Dat moet microscopisch bepaald worden en dat is in dit geval ook gebeurd.
Indien het Hof waarde toekent aan de bij de pleitnota gevoegde stukken van M, dan wil ik de gelegenheid krijgen daarop schriftelijk te reageren.
Een afschrift van het formulier “fysieke controle” dat ten behoeve van de monsterneming is opgemaakt, wordt hierbij getoond. Bij het eerste onderzoek van het monster is een verhouding gedopt:halfwit bevonden van 60:40; in duplo was dat 55:45. Ook bij het heronderzoek werd een verhouding van 55% gedopte rijst tegen 45% halfwitte rijst bevonden.
De door belanghebbende geclaimde kosten ad f 400 voor het heronderzoek zijn redelijk.
7. De rechtsoverwegingen
7.1. Op grond van artikel 68, aanhef en onderdeel b, van het CDW zijn de douaneautoriteiten gerechtigd over te gaan tot een onderzoek van de goederen en het nemen van monsters voor analyse of grondige controle. De aangever heeft krachtens artikel 69, tweede lid, van het CDW het recht om bij de monsterneming en het onderzoek aanwezig te zijn. Artikel 242 van de UCDW bepaalt in dit verband dat de douaneautoriteiten de aangever of diens vertegenwoordiger in kennis stellen van hun besluit om monsters te nemen. Gelet op de bewoordingen van bedoeld artikel 242 en in aanmerking nemende het arrest van het Hof van Justitie van 4 maart 2004, zaak C-290/01 (Derudder & Cie SA; met name punt 40; DouaneUpdate 2004-0254), heeft deze inkennisstelling een dwingend karakter. Het informeren van de aangever omtrent de monsterneming is bedoeld om de aangever in de gelegenheid te stellen zijn recht uit te oefenen. Zou voor de douaneautoriteiten niet de verplichting bestaan de aangever omtrent de voorgenomen monsterneming te informeren, dan zou immers het recht van de aangever om aanwezig te zijn bij de monsterneming niet gewaarborgd zijn.
7.2. Belanghebbende betwist op de hoogte te zijn gesteld van de monsterneming. Alsdan ligt het op de weg van de inspecteur aannemelijk te maken dat belanghebbende in kennis is gesteld van de voorgenomen monsterneming. Naar het oordeel van het Hof is de inspecteur met hetgeen hij heeft aangevoerd daarin niet geslaagd. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat op het door de inspecteur ter zitting getoonde formulier fysieke controle niet is aangegeven dat belanghebbende over de monsterneming geïnformeerd is. Het Hof gaat er dan ook van uit dat belanghebbende niet is geïnformeerd over de voorgenomen monsterneming.
7.3. Belanghebbende heeft onvoldoende weersproken gesteld dat de loodsmedewerker van K die bij de monsterneming aanwezig was, niet door haar was gemachtigd om haar bij de monsterneming te vertegenwoordigen.
7.4. Hetgeen onder 7.1. tot en met 7.3. is overwogen leidt tot het oordeel dat de inspecteur een essentiële voorwaarde in een dwingend voorgeschreven procedure heeft geschonden. Het gevolg daarvan moet zijn dat de monsterneming terzijde wordt gesteld. De resultaten van het monsteronderzoek, welke aan de onderhavige uitnodiging tot betaling ten grondslag lagen, kunnen dan ook niet dienen als grondslag voor de indeling van de ingevoerde rijst in het GDT.
7.5. Gelet op de door belanghebbende ingediende aangifte en de daarbij gevoegde documenten, als weergegeven onder 2.1. en 2.2. acht het Hof niet aannemelijk dat door belanghebbende een ander product dan halfwitte rijst van oorsprong uit Aruba is ingevoerd. Het beroep is mitsdien gegrond. Hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd behoeft geen behandeling.
8. De proceskosten
Het Hof acht termen aanwezig de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor het beroep heeft moeten maken. Voor vergoeding komen in aanmerking de kosten van beroepsmatig door een derde verleende rechtsbijstand tot een beloop van 2 (beroepschrift en verschijnen zitting) x € 322 (waarde per punt) x 1,5 (gewicht van de zaak) ofwel € 966. Het Hof verstaat de stellingen van partijen aldus dat niet in geschil is dat de kosten van een deskundige die verslag heeft uitgebracht tot een bedrag van 181,51 (f 400) voor vergoeding in aanmerking komen. Het totaal van de voor vergoeding in aanmerking komende kosten bedraagt derhalve € 1.147,51.
9. De beslissing
Het Hof
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak alsmede de uitnodiging tot betaling;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten tot een bedrag van € 1.147,51 en wijst de Staat der Nederlanden aan deze kosten aan belanghebbende te voldoen;
- gelast de Staat der Nederlanden het griffierecht ad € 218 aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld op 14 juni 2004 door mrs. Bijl, Van Hilten en Beukers-Van Dooren, in tegenwoordigheid van mr. drs. Hesselink als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
- Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
- Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
- Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.