Home

Gerechtshof Amsterdam, 02-09-2004, AR2289, 03/02958

Gerechtshof Amsterdam, 02-09-2004, AR2289, 03/02958

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
2 september 2004
Datum publicatie
22 september 2004
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2004:AR2289
Zaaknummer
03/02958
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 3.120, Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 3.123

Inhoudsindicatie

Voor een aftrek als kosten eigen woning is niet vereist is dat op het moment waarop de uitgaven worden gedaan een onmiddellijke samenhang kan worden waargenomen tussen betalingen van rekeningen enerzijds en een afname van het tegoed op de renterekening waarop de door de verhoging van het geleende bedrag verkregen middelen waren gestort anderzijds.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Achttiende Enkelvoudige Belastingkamer

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,

tegen

de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst P, met dagtekening 11 juli 2003, betreffende de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001.

Het beroep is behandeld ter zitting van 19 augustus 2004.

Beslissing

Het Hof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de bestreden uitspraak;

- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van ƒ 113.984 (€ 51.724);

- gelast de Staat het betaalde griffierecht ad € 31 aan belanghebbende te vergoeden; en

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 825 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen.

Gronden

1.1. In september 1999 heeft belanghebbende een hypothecaire lening afgesloten voor een bedrag van f 150.000. De daaruit vrijgekomen gelden zijn als volgt door belanghebbende besteed:

Aflossing oude hypothecaire lening ter zake van de eigen woning f 38.845,42

Aflossing niet-hypothecaire lening ter zake van de eigen woning f 20.000,00

Rente f 175,35

Kosten f 3.097,65

Storting op renterekening Spaarbeleg (...) f 87.881,58

Totaal: f 150.000,00

In 2001 heeft belanghebbende ter zake van de onder 1.1. genoemde hypothecaire lening voor f 7.800 aan rente betaald.

1.2. Op 14 maart 2000 heeft belanghebbende een bedrag van f 6.000 van zijn renterekening Spaarbeleg (...) aangewend ter zake van de eigen woning. Op 5 juni 2000 heeft belanghebbende een bedrag van f 44.500 overgeboekt van zijn renterekening Spaarbeleg naar rekening (...) ter zake van de aankoop van een auto. Het restant van het saldo op renterekening Spaarbeleg is ultimo 2002 (nog) niet aangewend.

Voorts heeft belanghebbende tot een bedrag van f 10.348,25 rekeningen overgelegd ter zake van uitgaven voor onderhoud en verbetering van zijn eigen woning die hij heeft gedaan na het afsluiten van de hypothecaire geldlening. Deze rekeningen zijn niet betaald uit het saldo op renterekening Spaarbeleg. De betalingen zijn gedaan op 11 juni 2001 (ƒ 305,75; Energieservice Noord West), 3 april 2001 (ƒ 763,50; Energieservice Noord West), 16 mei 2001 (ƒ 49; Energieservice Ofman) en 22 oktober 2001 en 15 november 2001 (te zamen ƒ 9.230; Het houten huis betreffende een houten vloer).

2.1. Belanghebbende heeft voor het jaar 2001 aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van ƒ 112.406. In totaal heeft belanghebbende in deze aangifte een bedrag van ƒ 5.520 opgenomen als aftrekbare kosten eigen woning (hypotheekrente) in de zin van artikel 3.120, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001.

2.2. De aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2001 werd op 27 mei 2003 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van f 114.546, omdat de inspecteur de rentekosten over f 85.000 (f 150.000 -/- f 65.000), zijnde f 2.140 ((f 85.000/f 150.000) x f 7.800), niet in aftrek heeft toegestaan. Na bezwaar heeft de inspecteur de aanslag gehandhaafd.

3. In geschil is het bedrag dat in aftrek komt als kosten eigen woning.

4. Artikel 3.120 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bepaalt voor zover hier van belang:

“1. De aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning zijn het gezamenlijke bedrag van:

a. renten van schulden, kosten van geldleningen daaronder begrepen, die zijn aangegaan ter verwerving van de eigen woning; (…)”

Artikel 3.123 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bepaalt:

“In deze afdeling en de daarop berustende bepalingen worden tot de schulden die zijn aangegaan ter verwerving van de eigen woning gerekend schulden die zijn aangegaan voor verbetering of onderhoud van de woning voorzover de verbetering en het onderhoud met schriftelijke bescheiden zijn te staven.”

5. Belanghebbende stelt dat er geen direct verband hoeft te zijn tussen uit een hypotheekverhoging verkregen middelen en de besteding voor werkzaamheden. In een brief aan de inspecteur van 28 februari 2003 van de gemachtigde van belanghebbende staat onder meer het volgende vermeld:

“Ik kan dit niet volgen maar zou hierop willen corrigeren voor de uitgaven die uwerzijds niet werden meegeteld, te weten over max. 2 jaar voorafgaande aan de ophoging.

Dit zijn in 1997 de reparatie en vervanging aan een CV-ketel ad Fl. 5.251 en in 1998 de inbouwapparatuur keuken, vervanging afzuigkap en vervanging vaatwasser, dit geheel neerkomend op Fl. 1.860. U vindt deze bedragen opgenomen in de bijlagen tot de brief van 26 november 2001 (...). In de loop van belastingjaar 2001 is voldaan een bedrag van Fl. 9.230,- voor het aanbrengen van (spijkervaste) houten vloeren, alsmede een bedrag van Fl. 875,- voor aankoop van betonbanden, schilderwerk gevel, kozijnen en deuren. De bonnen en kwijting voor uitgaven zij u reeds toegezonden met eerder genoemde brief van 26 november 2001.”

Voorts stelt belanghebbende dat de inspecteur niet heeft aangetoond “waarom de rente terzake van een schuld die is aangegaan voor verbetering van de eigen woning, in het onderhavige geval niet aftrekbaar zou zijn”. Ook wijst belanghebbende op een vraag- en antwoordbesluit van de Staatssecretaris van Financiën van 4 juli 2003 waarin een historisch-causaal verband wordt verondersteld tussen de aangegane geldlening en de aanwending daarvan binnen 6 maanden voor de eigen woning.

6. De inspecteur stelt in de beroepsfase dat een bedrag van f 66.239,60 (in plaats van f 65.000) is aangewend ter zake van de eigen woning en dat het in de uitspraak op bezwaar vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning met f 65 verminderd dient te worden en derhalve uitkomt op f 114.481. Volgens de inspecteur zijn de volgende bedragen besteed ter zake van de eigen woning:

Aflossing oude hypothecaire lening ter zake van de eigen woning f 38.845,42

Aflossing niet-hypothecaire lening ter zake van de eigen woning f 20.000,00

Rente f 175,35

Gedeelte kosten (f 59.020,77/f 150.000) x f 3.097,65) f 1.218,83

Overboeking van Spaarbeleg naar bankrekening (...) f 6.000,00

Totaal: f 66.239,60

Niet in geschil is dat het hiervoor met “rente” aangeduide gedeelte van de lening is aangegaan voor de verwerving, de verbetering en/of het onderhoud van de eigen woning. Het resterende gedeelte van de hypothecaire lening heeft belanghebbende volgens de inspecteur niet besteed ter zake van de eigen woning. Uitgaven tot 2 jaar voorafgaande aan de hypotheekverhoging alsmede uitgaven welke niet zijn gedaan van de renterekening Spaarbeleg hebben geen causaal-historisch verband met de aangegane hypothecaire lening, aldus de inspecteur.

7. Het Hof stelt voorop dat op belanghebbende de last rust om aannemelijk te maken dat hij de hypothecaire geldlening is aangegaan voor de verwerving, de verbetering en/of het onderhoud van de woning. Voor een gedeelte van f 66.239,60 is niet in geschil dat deze gelden zijn geleend en aangewend voor verwerving, verbetering en onderhoud van de eigen woning. Voor wat betreft het resterende gedeelte van de hypothecaire lening f 83.760,40 (f 150.000 -/- f 66.239,60) betwist de inspecteur dat. Naar ’s Hofs oordeel is - anders dan de inspecteur voorstaat - niet vereist dat op het moment waarop de uitgaven worden gedaan een onmiddellijke samenhang kan worden waargenomen tussen betalingen van rekeningen enerzijds en een afname van het tegoed op de renterekening Spaarbeleg waarop belanghebbende de door de verhoging van het geleende bedrag verkregen middelen in 1997 heeft doen storten anderzijds. Wel is nodig dat de lening is aangegaan voor de verwerving, de verbetering en het onderhoud van de woning en ook daadwerkelijk uitgaven daarvoor zijn gedaan. De door belanghebbende gestelde uitgaven in 1997 en 1998 zijn gedaan ruim voor de onderhavige lening werd afgesloten. Belanghebbende heeft ook desgevraagd geen enkel verband genoemd tussen de lening en de in eerdere jaren gedane uitgaven. Het Hof acht dan ook niet aannemelijk dat de lening met het oog op deze uitgaven is aangegaan.

Met betrekking tot de door belanghebbende vermelde kosten van ƒ 9.230 voor houten vloeren acht het Hof aannemelijk dat hij de onderhavige lening mede is aangegaan met het oog op deze kosten, hoewel deze ten tijde van het aangaan van de lening nog niet waren gemaakt. De lening is in zoverre aangegaan voor verwerving, verbetering en onderhoud van de eigen woning. Daaraan doet niet af dat belanghebbende in juni 2002 nog voor ƒ 44.500 een auto heeft gekocht, aangezien de kosten van die auto te zamen met de aan de eigen woning toe te rekenen kosten minder bedragen dan het hiervoor onder 1.1 vermelde bedrag van ƒ 87.881,58.

De overige door belanghebbende aangevoerde in 2001 gemaakte kosten zijn betrekkelijk laag en hebben betrekking op lopende uitgaven die niet plegen te worden gefinancierd. Ook overigens heeft belanghebbende desgevraagd geen enkel verband genoemd tussen de lening en deze uitgaven. Het Hof acht dan ook niet aannemelijk dat de lening is aangegaan met het oog op deze uitgaven.

Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat de onderhavige lening is aangegaan voor verwerving, verbetering en onderhoud van de eigen woning tot een bedrag van (ƒ 38.845,42 + ƒ 175,35 + ƒ 20.000 + ƒ 6.000 + ƒ 9.230 =) ƒ 74.250,77. Voorts is een bedrag van ƒ 3.097,65 aangegaan voor de betaling van kosten die samenhangen met het oversluiten van lening. Het restant van de lening van (ƒ 150.000 - ƒ 74.250,77 - ƒ 3.097,65 =) ƒ 72.651,58 is niet aangegaan voor de eigen woning. Ingevolge hoofdstuk 2, artikel AKac, van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 wordt dan de lening geacht te zijn aangegaan voor de verwerving, de verbetering of het onderhoud van de eigen woning voor een gedeelte van de hiervoor vermelde kosten ad ƒ 3.097,65. Dit gedeelte bedraagt ƒ 74.250,77 / (ƒ 74.250,77 + ƒ 72.651,58) * ƒ 3.097,65, ofwel ƒ 1.565,68. Van de in 2001 betaalde rente van ƒ 7.800 is, na afronding op gehele guldens, aftrekbaar een bedrag van (74.250,77 + 1.565,68) / 150.000 * ƒ 7.800, ofwel ƒ 3.942. Nu reeds een aftrek is verleend van ƒ 3.380 dient het belastbare inkomen uit werk en woning te worden verminderd met (ƒ 3.942 - ƒ 3.380 =) ƒ 562 tot ƒ 113.984 (ƒ 114.546 - ƒ 562).

Proceskosten

De gemachtigde van belanghebbende heeft gevraagd om vergoeding van de kosten van de bezwaar- en van de beroepsprocedure.

Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht komen in het onderhavige geval hiervoor in aanmerking de door belanghebbende gemaakte reiskosten voor het bijwonen van de zitting. Het Hof stelt deze kosten vast op € 20 (openbaar vervoer 2e klasse). Voorts stelt het Hof de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op € 644 (2 punten voor proceshandelingen (beroepschrift + verschijning zitting) à € 322, met toepassing van factor 1 wegens het gewicht van de zaak).

De kosten van het bezwaarprocedure stelt het Hof vast op € 161 (1 punt voor proceshandelingen (bezwaarschrift) à € 161, met toepassing van factor 1 wegens het gewicht van de zaak). Het door de gemachtigde gevoerde telefoongesprek wordt niet aangemerkt als ‘verschijnen hoorzitting’ in de zin van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), aangezien een telefoongesprek niet kan worden aangemerkt als een hoorzitting.

De uitspraak is gedaan op 2 september 2004 door mr. Van de Merwe, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Nijhuis als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, door genoemd lid van de belastingkamer ondertekend. De griffier is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.

U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.

De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.