Home

Gerechtshof Amsterdam, 02-09-2004, AR2292, 03/03707

Gerechtshof Amsterdam, 02-09-2004, AR2292, 03/03707

Inhoudsindicatie

De wetgever heeft de grenzen van de hem toekomende ruime beoordelingsvrijheid niet overschreden door voor de alleenstaande-ouderkorting de eis te stellen dat de ouder en het kind op hetzelfde woonadres staan ingeschreven en dat hierdoor - in geval van co-ouderschap - de andere ouder, geen recht heeft op de korting, terwijl ouders met meer kinderen die op verschillende adressen staan ingeschreven wel beiden voor de korting in aanmerking kunnen komen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Achttiende Enkelvoudige Belastingkamer

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,

tegen

een uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst P, de inspecteur, gedagtekend 12 augustus 2003, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001.

Het beroep is behandeld ter zitting van 19 augustus 2004.

Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

Gronden

1. Aan belanghebbende is met dagtekening 1 april 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999 opgelegd. Bij de aanslag heeft de inspecteur de in de aangifte geclaimde (aanvullende) alleenstaande-ouderkorting niet verleend.

2. Belanghebbendes dochter, A, geboren (...), woont bij haar moeder. Zij staat in de basisadministratie persoonsgegevens niet ingeschreven op hetzelfde adres als belanghebbende.

3. Niet in geschil is dat belanghebbende niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de kortingen als bedoeld in artikelen 8.15 en 8.16 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet IB 2001).

4. In geschil is of de genoemde artikelen van de Wet IB 2001 in strijd zijn met het verdragenrechtelijke gelijkheidsbeginsel, nu co-ouders met één kind niet en co-ouders met meer kinderen wel de mogelijkheid hebben op de woonadressen van beide ouders een van de kinderen te laten inschrijven in de basisadministratie persoonsgegevens en dusdoende aanspraak kunnen maken op de (aanvullende) alleenstaande-ouderkorting.

5. Belanghebbende stelt dat hij ongelijk wordt behandeld ten opzichte van co-ouders met meer kinderen, die wel beiden in aanmerking kunnen komen voor de kortingen doordat zij twee kinderen op verschillende adressen kunnen inschrijven. Voor deze ongelijke behandeling bestaat volgens belanghebbende geen objectieve rechtvaardiging. Voorts stelt belanghebbende dat het voorkomt dat kinderen in de basisadministratie persoonsgegevens op twee verschillende adressen staan ingeschreven.

6. De inspecteur stelt dat belanghebbende niet vergeleken kan worden met co-ouders van meerdere kinderen. Zo zullen ouders van meer kinderen die ingeschreven staan op verschillende adressen, voor hun kinderen hogere kosten maken dan ouders van één kind dat afwisselend bij beide ouders verblijft.

7. Ingevolge artikel 6:9, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is een beroepschrift bij verzending per post tijdig ingediend indien het voor het einde van de daarvoor geldende termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. De termijn voor het indienen van het beroepschrift van belanghebbende eindigde op 23 september 2003. Het beroepschrift van belanghebbende heeft als dagtekening 21 september 2003 en is blijkens de stempel op 24 september 2003 ter griffie binnengekomen. De inspecteur acht aannemelijk dat het beroepschrift voor de afloop van de termijn ter post is bezorgd. Hiervan uitgaande en daarbij in aanmerking genomen dat het beroepschrift binnen een week na afloop van de termijn is ontvangen, is belanghebbende ontvankelijk in zijn beroep.

8. Omtrent belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft het volgende te gelden.

Op basis van jurisprudentie konden co-ouders onder de Wet op de inkomstenbelasting 1964 beiden aanspraak doen gelden op de (aanvullende) alleenstaande-ouderaftrek. Hiervoor gold de eis dat het kind in gelijke of vrijwel gelijke mate in het huishouden van ieder van de ouders moest verblijven. Aan dit voordeel is met de invoering van de Wet IB 2001 een einde gemaakt door voor toepassing van de (aanvullende) alleenstaande-ouderkorting de eis te stellen dat het kind waarmee gedurende meer dan zes maanden in een kalenderjaar een huishouding wordt gevoerd, in de basisadministratie persoonsgegevens staat ingeschreven op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige.

9. Het Hof zal beoordelen of de wettelijke regeling in strijd is met het verbod op discriminatie zoals dat is opgenomen in artikel 14 van het Europese verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 26 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een door de vermelde verdragsbepalingen verboden ongelijke behandeling, moet worden vooropgesteld dat zij niet iedere ongelijke behandeling van gelijke gevallen verbieden, doch alleen die welke als discriminatie moet worden beschouwd omdat een objectieve en redelijke rechtvaardiging ervoor ontbreekt. Hierbij komt op fiscaal gebied aan de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toe bij het beantwoorden van de vraag of gevallen voor de toepassing van deze verdragsbepalingen als gelijk moeten worden beschouwd en, in het bevestigende geval, of een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om die gevallen niettemin in verschillende zin te regelen.

10. De wetgever heeft er blijkens de tekst van de wet en de wetsgeschiedenis voor gekozen in geval van één kind, slechts eenmaal de (aanvullende) alleenstaande-ouderkorting te verlenen. Uitdrukkelijk is daarbij overwogen dat het niet de bedoeling is, dat co-ouders beiden voor de korting in aanmerking komen. De ouder die het kind voor meer dan zes maanden in een jaar verzorgt, is degene aan wie de korting behoort toe te komen. Kennelijk heeft de wetgever geoordeeld dat co-ouders met één kind en co-ouders met meer kinderen niet als gelijke gevallen moeten worden beschouwd.

Het Hof is van oordeel dat in het onderhavige geval niet kan worden gezegd dat de wetgever daarmee de grenzen van de hem toekomende ruime beoordelingsvrijheid - zie hiervoor onder 9 - heeft overschreden door voor het in aanmerking komen van de genoemde kortingen de eis te stellen dat de ouder en het kind op hetzelfde woonadres staan ingeschreven en dat hierdoor - in geval van co-ouderschap - de andere ouder, zoals belanghebbende, geen recht heeft op deze kortingen, terwijl ouders met meer kinderen die op verschillende adressen staan ingeschreven wel beiden voor de kortingen in aanmerking kunnen komen.

11. Op grond van al het vorenoverwogene moet het beroep van belanghebbende ongegrond worden verklaard.

12. Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

De uitspraak is gedaan op 2 september 2004 door mr. Van de Merwe, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Nijhuis als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.

U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.

De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.