Home

Gerechtshof Amsterdam, 02-09-2004, AR2679, 03/04429

Gerechtshof Amsterdam, 02-09-2004, AR2679, 03/04429

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
2 september 2004
Datum publicatie
29 september 2004
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2004:AR2679
Zaaknummer
03/04429
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 16

Inhoudsindicatie

Tariefgroepindeling: de door belanghebbende gestelde omstandigheid dat de aan zijn echtgenote opgelegde navorderingsaanslag moet worden vernietigd wegens het ontbreken van een nieuw feit, brengt echter niet mee dat ook de onderhavige navorderingsaanslag moet worden vernietigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Achttiende Enkelvoudige Belastingkamer

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende

tegen

de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst te P, de inspecteur, gedagtekend 20 oktober 2003, betreffende de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2000.

Het beroep is behandeld ter zitting van 19 augustus 2004.

Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

Gronden

1. Belanghebbende, geboren in 1963 en gehuwd, heeft over het jaar 2000 aangifte in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen gedaan van een belastbaar inkomen van ? 64.234, waarbij hij heeft verzocht om toepassing van tariefgroep 3. De aanslag is overeenkomstig de aangifte opgelegd. De aanslag over het jaar 2000 van de echtgenote van belanghebbende is na bezwaar vastgesteld naar een belastbaar inkomen van negatief ? 2.679.

2. Bij de afhandeling van de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2001 van de echtgenote van belanghebbende is komen vast te staan dat in het jaar 2000 ten onrechte het rentebestanddeel begrepen in een kapitaalsuitkering uit een levensverzekering niet in haar belastbare inkomen is begrepen. Aan de echtgenote is daarvoor een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ? 12.509. Met dagtekening 15 juli 2003 is aan belanghebbende voor het onderhavige jaar een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ? 64.234, onder toepassing van tariefgroep 2.

3. Tussen partijen is in geschil of de navorderingsaanslag in stand kan blijven.

4. In artikel 16, tweede lid, onderdeel c, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (tekst 2000; op de navorderingsaanslag van toepassing op grond van hoofdstuk II, artikel VI, onderdeel B, van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001) is bepaald dat navordering kan plaatsvinden in alle gevallen waarin te weinig belasting is geheven doordat de op het voorwerp van enige belasting voor het berekenen van de verschuldigde belasting in mindering te brengen belastingvrije som ten onrechte of tot een onjuist bedrag in aanmerking is genomen.

5. In artikel 55, tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB 1964) is onder meer het volgende bepaald:

“2. De in Nederland wonende belastingplichtige die in het kalenderjaar onafgebroken gedurende meer dan zes maanden gehuwd is geweest zonder duurzaam gescheiden van zijn echtgenoot te leven kan de basisaftrek overdragen aan zijn in Nederland wonende echtgenoot, indien de belastingplichtige in het kalenderjaar geen inkomen heeft genoten of een inkomen dat na verrekening van verliezen uit voorafgaande jaren minder bedraagt dan de basisaftrek.”

6. De door belanghebbende gestelde omstandigheid dat de aan zijn echtgenote opgelegde navorderingsaanslag moet worden vernietigd wegens het ontbreken van een nieuw feit, brengt echter niet mee dat ook de onderhavige navorderingsaanslag moet worden vernietigd. Gelet op het bepaalde in artikel 55, tweede lid, van de Wet IB 1964, oordeelt het Hof dat niet het (uiteindelijk) vastgestelde inkomen relevant is, doch het daadwerkelijk genoten inkomen. Tussen partijen is niet in geschil dat dit bedrag hoger is dan de basisaftrek. Daarmee is komen vast te staan dat bij het berekenen van de door belanghebbende verschuldigde belasting de belastingvrije som tot een onjuist bedrag in aanmerking is genomen. De navorderingsaanslag is mitsdien terecht opgelegd.

7. Gezien het hiervoor overwogene is het gelijk aan de inspecteur.

Proceskosten

Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

De uitspraak is gedaan op 2 september 2004 door mr. Van de Merwe, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Zwier als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.

Hiervan is opgemaakt dit proces-verbaal, ondertekend door het lid van de belastingkamer en de griffier.

Het lid van de belastingkamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.

U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.

De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.