Home

Gerechtshof Amsterdam, 22-09-2004, AR2987, 03/02629

Gerechtshof Amsterdam, 22-09-2004, AR2987, 03/02629

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
22 september 2004
Datum publicatie
6 oktober 2004
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2004:AR2987
Zaaknummer
03/02629
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 6:15, Wet op de vennootschapsbelasting 1969 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 20

Inhoudsindicatie

Ruim vóór de aangifte vennootschapsbelasting 1995 ingediend verzoek om een verzamelverliesbeschikking. De beschikking is niet afgegeven. De winst van 2000 kan daarom niet worden verrekend met eventuele vóór 1995 geleden verrekenbare verliezen. Beroepschrift tevens aanmerken als een bezwaarschrift tegen het niet (tijdig) nemen van een beschikking.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Derde Meervoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op het beroep van X B.V. te Z, belanghebbende

tegen

een uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst te P, de inspecteur.

1. Loop van het geding

1.1. Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 12 juni 2003, ingediend door, zo verstaat het Hof, A (B B.V) te Q als gemachtigde (hierna: de gemachtigde) en aangevuld bij brieven van 10 juli 2003 en 12 september 2003.

1.2. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 16 mei 2003, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2000. De aanslag is berekend naar een belastbare winst van ƒ 20.395, waarmee verrekend is een verlies uit voorgaande jaren van ƒ 2.799, zodat het belastbare bedrag voor het jaar 2000 is vastgesteld op ƒ 17.596. Na bezwaar tegen de aanslag is deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

1.3. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur, tot vermindering van de aanslag tot nihil en tot vaststelling van de per 31 december 1994 voorwaarts te verrekenen verliezen op ƒ 305.935. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

1.4. De gemachtigde heeft, nadat hij was uitgenodigd voor de zitting van 30 juni 2004, bij brief van 10 juni 2004 om uitstel van de mondelinge behandeling verzocht. Het Hof heeft dit verzoek om uitstel bij brief van de griffier van 11 juni 2004 afgewezen. Bij brief ingekomen ter griffie op 22 juni 2004 heeft gemachtigde opnieuw om uitstel van de zitting verzocht. Dit verzoek is bij een schrijven van de griffier afgewezen. De uitnodiging voor de zitting is in overeenstemming met de wettelijke voorschriften aan de gemachtigde toegezonden.

1.5. Ter zitting van 30 juni 2004 is verschenen de inspecteur. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan partijen is toegezonden.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Belanghebbende houdt zich bezig met het beheren en administreren van eigen vermogensbestanddelen en het oprichten, verkrijgen, financieren van, deelnemen in en voeren van directie over bedrijven. Zij vormt een fiscale eenheid met drie dochtervennootschappen. Belanghebbende heeft één aandeelhouder.

2.2. Op 20 december 1994 heeft C van D Belastingadviseurs te R aan de Belastingdienst te P een brief toegezonden, waarin hij heeft geschreven:

“Namens belanghebbende maken wij gebruik van de overgangsregeling en verzoeken u de verrekenbare verliezen uit de voor gaande jaren tot en met 1994 wegens de ophanden zijnde wetwijziging Vennootschapsbelasting ter zake van de fiscale X B.V. (...) vast te stellen.

Dit verzoek behoort bij de aangifte Vennootschapsbelasting 1995 welke volgt.”

2.3. Belanghebbende heeft het van de inspecteur ontvangen aangiftebiljet voor de aangifte vennootschapsbelasting 1995 niet binnen de daartoe gestelde termijn ingediend. De inspecteur heeft met dagtekening 15 december 1998 een aanslag vennootschapsbelasting 1995 opgelegd, berekend naar een ambtshalve vastgesteld belastbaar bedrag. Tegen die aanslag heeft belanghebbende, door middel van het alsnog indienen van de aangifte voor het jaar 1995, bezwaar gemaakt. Noch bij die aangifte, noch op andere wijze heeft belanghebbende in de bezwaarfase verzocht om vaststelling van de nog niet verrekende verliezen uit de jaren vóór 1995 bij beschikking in de zin van artikel IV van de Wet van 23 december 1994, Stb. 937 (Wijziging van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 en de Wet op de vennootschapsbelasting 1969). De aanslag vennootschapsbelasting 1995 is, nadat de inspecteur uitspraak op voormeld bezwaar heeft gedaan, onherroepelijk vast komen te staan. Er is geen beschikking zoals hiervoor omschreven, afgegeven.

2.4. Belanghebbende heeft buiten de daarvoor gestelde termijn aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2000 gedaan van een belastbare winst van ƒ 20.395, te verrekenen met ƒ 20.395 aan verliezen, hetgeen in een belastbaar bedrag van nihil resulteert.

2.5. Bij de vaststelling van de in geschil zijnde aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2000 heeft de inspecteur de belastbare winst conform de aangifte op ƒ 20.395 vastgesteld, een resterend verlies uit het jaar 1997 (ad ? 2.799) verrekend en bij de berekening van het belastbare bedrag geen rekening gehouden met nog niet verrekende verliezen uit jaren vóór 1995.

3. Geschil

In geschil is of bij de vaststelling van het belastbare bedrag over het jaar 2000 rekening moet worden gehouden met de nog niet verrekende verliezen geleden in de jaren vóór 1995 en of alsnog een verzamelverliesbeschikking ter zake van die verliezen dient te worden afgegeven.

4. Standpunten van partijen

Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding. Voor hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, wordt verwezen naar het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Het beroep is aan te merken als enerzijds een beroep betrekking hebbende op de aanslag vennootschapsbelasting 2000 en anderzijds als een beroep betrekking hebbend op (het niet (tijdig) nemen van) een verzamelverliesbeschikking.

5.2. De in 1.4. vermelde verzoeken om uitstel van de mondelinge behandeling van het beroep heeft het Hof afgewezen; het Hof licht dit als volgt toe.

Op grond van de in 1.1. vermelde brief is het Hof ervan uitgegaan dat A als gemachtigde van belanghebbende moet worden beschouwd. De correspondentie betreffende de zaak is steeds via (het kantoor van) deze gemachtigde gelopen. De uitnodiging voor de zitting van 30 juni 2004 is tijdig verzonden.

Uit de brief van 10 juni 2004 heeft het Hof begrepen dat er meer voorbereidingstijd voor de zitting werd verlangd. Bij gebreke van een nadere motivering vormde dit verzoek op zichzelf en in het licht van de reeds ingezonden processtukken, niet voldoende grond voor het verlenen van uitstel; dit is de gemachtigde meegedeeld bij brief van de griffier van 11 juni 2004.

Bij brief van 22 juni 2004 is daarop van de zijde van gemachtigde onder verwijzing naar de brief van 10 juni 2004 opnieuw verzocht om uitstel van behandeling. Een overtuigende reden voor dit uitstel is ook in deze brief niet gegeven. Wel is in die brief de naam genoemd van ene E als gemachtigde. Het Hof heeft ook dit tweede verzoek afgewezen en heeft verzocht - aangezien ten name van E geen machtiging was overgelegd - nader aan te geven wie in persoon is gemachtigd namens belanghebbende op te treden. Op deze afwijzing en dit verzoek is niet meer gereageerd.

Het Hof heeft in een en ander geen aanleiding gevonden de zitting van 30 juni 2004 geen doorgang te laten vinden. Hierbij heeft het Hof in aanmerking genomen dat niet gemotiveerd is aangegeven waarom de gemachtigde niet in staat zou zijn de zitting van 30 juni 2004 bij te wonen en dat ook overigens niet was gebleken van voldoende zwaarwegende redenen om die zitting uit te stellen.

De aanslag vennootschapsbelasting 2000

5.3. Ingevolge artikel 20, tweede lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet) wordt een verlies verrekend met de belastbare winsten van de drie voorafgaande jaren en de volgende jaren, mits het verlies door de inspecteur is vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking. Op grond van artikel IV, tweede lid, van de Wet van 23 december 1994, Stb. 937, stelt de inspecteur op een bij de aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 1995 gedaan verzoek het gezamenlijke bedrag van de in de negen aan dat jaar voorafgaande jaren geleden verliezen, alsmede de aanloopverliezen van vóór die jaren, vast bij voor bezwaar vatbare beschikking (de verzamelverliesbeschikking). De verzamelverliesbeschikking wordt genomen gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag over het jaar 1995, een en ander voor zover deze verliezen nog niet zijn verrekend met de belastbare winsten die zijn genoten in de jaren vóór het jaar dat aanvangt met of in 1995.

5.4. Gelet op de voornoemde wetsartikelen en de geschiedenis van de totstandkoming daarvan blijkt dat de wetgever welbewust heeft gekozen voor een systeem waarbij slechts bij beschikking vastgestelde verliezen kunnen worden verrekend (Hoge Raad 18 oktober 2002, nr. 36 901, BNB 2003/5c*). Vaststaat dat het gezamenlijke bedrag van de vóór 1995 geleden en nog niet verrekende verliezen niet bij beschikking is vastgesteld. Gelet hierop kunnen (eventuele) onverrekende verliezen van vóór 1995 niet verrekend worden met de belastbare winst van belanghebbende over het jaar 2000. De aanslag is derhalve in zoverre naar het juiste bedrag berekend.

De verzamelverliesbeschikking

5.5. Voor zover belanghebbende met haar beroep ertegen opkomt dat ten onrechte geen verzamelverliesbeschikking is genomen en zo al sprake zou zijn geweest van een (tijdig) verzoek om vaststelling van een verzamelverliesbeschikking, is van belang dat uit de stukken niet ervan blijkt dat belanghebbende bij de inspecteur een bezwaar heeft ingediend tegen het niet (tijdig) nemen van een beschikking op een aanvraag tot het vaststellen van een verzamelverliesbeschikking. De uitspraak waartegen belanghebbende in beroep is gekomen is niet aan te merken als een uitspraak op een dergelijk bezwaar. In zoverre is het beroep derhalve niet-ontvankelijk en dient het beroepschrift op de voet van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te worden doorgezonden aan de inspecteur teneinde door hem in behandeling te worden genomen als een bezwaar tegen het niet (tijdig) nemen van een verzamelverliesbeschikking. In dat kader kan dan ook de vraag aan de orde komen of belanghebbende tijdig een aanvraag heeft gedaan tot het nemen van een verzamelverliesbeschikking.

5.6.Voor zover belanghebbende stelt dat de inspecteur bij het doen van de uitspraak betreffende de aanslag vennootschapsbelasting 1995 een “onvolledige uitspraak” heeft gedaan door daarbij niet een verzamelverliesbeschikking te nemen, en daarmee in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld, geldt dat de juistheid van de uitspraak betreffende de aanslag vennootschapsbelasting 1995 nu niet in geschil is. Voorshands komt het het Hof overigens voor dat de inspecteur niet onzorgvuldig heeft gehandeld door een dergelijke beschikking niet te nemen, aangezien nog geenszins vaststaat dat belanghebbende tijdig een aanvraag heeft gedaan tot het vaststellen van een verzamelverliesbeschikking

5.7. Voor zover belanghebbende zich beroept op het vertrouwensbeginsel, heeft zij naar het oordeel van het Hof niets gesteld of aannemelijk gemaakt op grond waarvan zij in redelijkheid erop mocht vertrouwen dat ten aanzien van haar alsnog een verzamelverliesbeschikking zou worden genomen.

6. Proceskosten

Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

7. Beslissing

Het Hof:

- verklaart het beroep ongegrond, voor zover dat is gericht tegen de aanslag vennootschapsbelasting 2000, en

- verklaart het beroep niet-ontvankelijk, voor zover dat is gericht tegen het niet (tijdig) nemen van een verzamelverliesbeschikking.

De uitspraak is vastgesteld op 22 september 2004 door mrs. Van der Ouderaa, voorzitter, Den Boer en Faase, leden, in tegenwoordigheid van mr. Van Rijn als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

- Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroep-schrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

- Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

- Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.