Gerechtshof Amsterdam, 10-09-2004, AR4026, 01/90221 DK
Gerechtshof Amsterdam, 10-09-2004, AR4026, 01/90221 DK
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 10 september 2004
- Datum publicatie
- 15 oktober 2004
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2004:AR4026
- Zaaknummer
- 01/90221 DK
Inhoudsindicatie
Een container met 259 kartons herenhemden is onder dekking van een T1 document naar het douane-entrepot van de geadresseerde gebracht. De geadresseerde was in bezit van een vergunning toegelaten geadresseerde. Bij aankomst was de douaneverzegeling nog intact. Bij de daarop volgende telling van de goederen werd een vermis van 76 kartons vastgesteld. Enkele dagen daarna heeft de geadresserde 259 kartons herenhemden, waaronder de 183 kartons die eerder waren gearriveerd, voor het vrije verkeer aangegeven.
Gelet op de omstandigheden alsop de door belanghebbende overgelegde gegevens acht de Douanekamer het aannemelijk dat er een telfout is gemaakt. De inspecteur heeft het tegendeel niet bewezen. In redelijkheid kan derhalve niet worden geconcludeerd dat tijdens het verblijf van de goederen onder de regeling communautair douanevervoer een douaneschuld is ontstaan, waarvoor de aangever aansprakelijk is. Het beroep is gegrond.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Douanekamer
Uitspraak
in de zaak nr. 01/90221 DK (voorheen nr. 0221/2001 TC)
de dato 10 september 2004
1. De procedure
1.1. Op 17 oktober 2001 is bij de Tariefcommissie te Amsterdam een beroep-schrift ingekomen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid A B.V.te X, belanghebbende. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van het hoofd van het Douanedistrict Rotterdam (hierna: de inspecteur) van 8 oktober 2001, nr. ..., voor-zover het bezwaar van belanghebbende tegen de op het aanslagbiljet van 2 juli 2001, met kenmerk ..., vermelde uitnodiging tot betaling van f 8.307,90 (€ 3.769,96) aan douanerechten, werd afgewezen.
1.2. Van belanghebbende is door de secretaris van de Tariefcommissie een griffierecht van f 450,-- geheven. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.Belanghebbende heeft daarop met een conclusie van repliek gereageerd, waarna de inspecteur een conclusie van dupliek heeft ingediend.
1.3. Op grond van artikel XI van de Wet van 14 september 2001 (Stb. 419) is met ingang van 1 januari 2002 de Douanekamer van het Gerechtshof te Amster-dam (hierna: de Douanekamer) in de plaats getreden van de Tariefcommissie.
1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden tijdens de zitting van de Douanekamer op 14 oktober 2003. Voorafgaand aan de zitting heeft belanghebbende documenten ingediend. Op de zitting is namens belanghebbende O verschenen; namens de inspecteur is C verschenen. Partijen hebben een pleitnota overgelegd en voorgelezen.
2. De feiten
2.1. Belanghebbende, douane-expediteur, heeft op 6 november 2000 in opdracht van D bij de douane te Rotterdam onder nummer ... aangifte gedaan voor extern communautair douanevervoer binnen Nederland. Op de aangifte is in vak 31 vermeld “..... 259 kartons heren shirts”. De goederen zijn vanuit Peru in een container per schip overgebracht naar Rotterdam. In vak 35 is als brutomassa van de goederen 3706 kg opgegeven. Als kantoor van bestemming is op de aangifte T1 vermeld: Y.
De douane te Rotterdam heeft de op de vrachtauto geladen container bij vertrek van een verzegeling voorzien. De vrachtauto is naar B B.V. (hierna: B te Y gereden. Laatstgenoemde beschikte over een vergunning voor een douane-entrepot alsmede over een vergunning om als toegelaten geadresseerde voor communautair douanevervoer op te treden.
Bij aankomst van de vrachtauto op donderdag 9 november 2000 op het be-drijfsterrein van de hiervoor genoemde toegelaten geadresseerde is gecon-stateerd dat de verzegeling van de container nog intact was. De goederen zijn daarna gelost en geteld door B. Er werden 183 kartons geteld. Van het ontbreken van de overige 76 kartons heeft zij melding gemaakt op de achterzijde van exemplaar 5 van de aangifte T1. B heeft de zending goederen onder verwijzing naar de aangifte T1 in de administratie van haar douane-entrepot vermeld. Deze inslag is gekenmerkt met nummer .....26.
2.2. Het kantoor van vertrek heeft van het kantoor van bestemming het exemplaar nr. 5 van de sub 2.1. vermelde aangifte T1 terugontvangen. Op de achterzijde van dit exemplaar is in het vak “controle door het kantoor van bestemming” aangetekend dat bij con-trole op 9 november 2000 een tekort is geconstateerd van 76 kartons. Achter “controle van de verzegeling’ is vermeld ‘conform’.
2.3. Op 29 maart 2001 is door de Nederlandse douane aan A B.V. te X een brief gezonden, waarin het volgende is opgenomen:
“betreft: kennisgeving niet zuivering
(…)
Douane-document: T – ...
Datum van afgifte: 06-11-2000
Plaats van afgifte: ROTTERDAM
Land/kantoor van bestemming: /Y
(…)
Er is gebleken dat niet alle op het dokument aangegeven goederen hun bestemming hebben gevolgd. Voor de volgende goederen is een tekort geconstateerd: 76 kartons kleding.
Ik stel u in de gelegenheid om binnen 3 maanden na dagtekening, (…) alsnog het bewijs van regelmatigheid van het douanevervoer te leveren. De regelmatigheid kunt u aantonen met bewijsmateriaal zoals bedoeld in artikel 380 Tvo of u toont aan dat de goederen niet zijn geladen. U wordt tevens in de gelegenheid gesteld tot het overleggen van gegevens die indien nodig tot een juiste vaststelling van de douaneschuld kunnen leiden.”.
2.4. Op 2 juli 2001 heeft de inspecteur aan belanghebbende voor het sub 1.1. genoemde bedrag een uitnodiging tot betaling van douanerechten uitgereikt. Op 3 juli 2001 ontving de inspecteur een schriftelijk verzoek van AA B.V. om de aangifte T 1 voor het geconstateerde verschil te herzien op de voet van artikel 78 van het Communautair Douanewetboek (hierna: CDW), omdat het verschil niet anders dan ontstaan zou kunnen zijn voor de aankomst van de container in de EG. Aan dit verzoek is door beide partijen geen vervolg gegeven.
2.5. Belanghebbende heeft een bezwaarschrift, gedateerd 4 juli 2001, ingediend, en de bezwaren op 19 juli 2001 schriftelijk aangevuld. Hierbij is een afdruk van een elektronische invoeraangifte IM-4 nr. .... van dinsdag 14 november 2000 gevoegd, welke is gedaan op naam van B te Y in opdracht van D voor 259 kartons herenhemden van katoen, van oorsprong Peru en met een brutogewicht van 3706 kilogram. Op de invoer-aan-gifte wordt voor wat betreft de voorafgaande douaneregeling van de goederen verwezen naar het onder 2.1. vermelde inslagnummer ....26. Bij de invoer van deze kartons is in het kader van het Algemeen Preferentieel Systeem het pre-feren-tieel tarief van 0 % in verband met de oorsprong Peru toegepast.
Bij het beroepschrift heeft belanghebbende een afdruk van een elektronische lijst gevoegd, afkomstig van de voorraadadministratie van het douane-entrepot van B.
3. Het geschil
In geding is het antwoord op de vraag of de in-specteur belanghebbende als aangever voor het communautair douanevervoer terecht heeft aangesproken voor een douaneschuld.
4. Het standpunt van belanghebbende
4.1. De goederen kunnen niet onttrokken zijn tijdens het douanevervoer. De verzegeling van de container was niet verbroken, hetgeen door de toegelaten geadresseerde bij aankomst is geconstateerd. Uit niets blijkt dat tijdens het ver-voer sprake is geweest van een onttrekking aan douanetoezicht in de zin van artikel 203 CDW. De geladen goederen alsmede de aangifte T 1 zijn aangeleverd bij het kantoor van bestemming. Als aangever heeft belanghebbende daarmee aan haar wette-lijke verplichtingen voldaan, zodat evenmin op de voet van art. 204 CDW een douaneschuld is ontstaan.
4.2. Uit de bij het beroepschrift gevoegde invoeraangifte IM-4 nr. ... van 14 november 2000, gedaan door B blijkt, dat uiteindelijk alle 259 kartons herenhemden van katoen voor het vrije verkeer zijn aangegeven. De aangifte T1 is vermeld op de inslaglijst van het douane-entrepot onder nummer ...26. Dit inslagnummer is ook vermeld op de invoeraangifte. Aantal colli en kilogram komen met elkaar overeen. Bij de invoer is het preferentieel tarief van 0% in het kader van het Algemeen Preferentieel Systeem in verband met de oorsprong Peru toegepast. Met toepassing van artikel 859 van de Uitvoeringsverordening CDW (hierna: UCDW) is sprake van een verzuim zonder werkelijke gevolgen. Steun voor het hiervoor vermelde standpunt wordt gevonden in de uitspraak van de Tarief-commissie van 20 november 2001, zaak nr. 0220/99TC, Douane-rechtspraak 2002/1.
4.3. Ter zitting heeft belanghebbende gezegd geen antwoord te kunnen geven op de vraag waarom op de door haar overgelegde lijst van inslagen in het douane-entrepot van B achter het inslagnummer .....26 met betrekking tot de onderhavige aangifte T 1 naast 259 ook 183 staat vermeld.
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. Ondanks het feit dat de verzegeling intact was, moet worden vastgesteld dat belanghebbende als aangever zijn verplichting niet is nagekomen om het aantal aangegeven goederen over te brengen naar het kantoor van bestemming. Als aangever is hij verantwoordelijk voor de vermelding van de gegevens op een aangifte T1. Niet is gebleken dat de douane Rotterdam controle heeft verricht naar de juistheid van de op de aangifte T1 vermelde hoeveelheid goederen. Als een aangever gegevens overneemt van andere (handels)bescheiden zonder te verifiëren of deze juist zijn, dient het risico dat deze gegevens niet juist blijken te zijn, voor haar rekening te komen.
5.2. Er is geen verband te leggen tussen de hier in het geding zijnde zending herenhemden zoals vermeld op de aangifte T1 en de door belanghebbende vermelde invoeraangifte. De verwarring wordt, uitgaande van het bij aankomst van de vrachtauto geconstateerde tekort, alleen maar groter. Op de invoeraangifte wordt namelijk vermeld dat alle herenhemden waren opgeslagen in het douane-entrepot. Belanghebbende heeft een document overgelegd waaruit blijkt dat de entrepothouder onder verwijzing naar de onderhavige aangifte T1 259 kartons heeft ingeslagen. Niet is duidelijk waar de overige 76 kartons opeens vandaan zijn gekomen. Belanghebbende stelt weliswaar dat er wellicht geen vermissing zou zijn geweest dan wel dat de goederen zouden zijn nagekomen, maar daarvan worden geen bewijzen overgelegd.
5.3. Ter zitting heeft de inspecteur het volgende verklaard.
B beschikt kennelijk over een entrepot van het type B, omdat alleen bij een dergelijk entrepot de aangifte tot opslag kan gebeuren met een ontvangen aangifte T1. De omstandigheden wijzen er welis-waar op dat er uiteindelijk geen vermissing was en dat de goederen later zijn ingeklaard. Bewijzen voor die stelling zijn er echter niet. Ook navraag heeft niets opgeleverd. Er zit tussen de aankomstdatum van de vrachtauto en de gedane invoeraangifte 5 dagen verschil. Het staat dus niet vast dat de ten invoer aangegeven 76 kartons dezelfde zijn als die waarop de T1-aangifte betrekking had.
6. De rechtsoverwegingen
6.1. Niet is in geschil dat de onderhavige container met kartons herenhemden, na lading op de vrachtauto en geldigmaking van de aangifte T1 aansluitend door de douane is verzegeld met een douaneloodje, dat ook bij aankomst van de goe-deren nog intact was. In deze procedure heeft belanghebbende noch de in-spec-teur gesteld dat de vermelding van het aantal van 259 kartons op de aangifte T1 achteraf onjuist is geweest en zou moeten worden herzien op de voet van artikel 78 CDW.
De inspecteur heeft bevestigd dat B enkele dagen na aankomst van de vrachtauto in opdracht van D, die ook de opdrachtgever was van belanghebbende voor het vervoer van Rotterdam naar Y, 259 kartons herenhemden, waaronder de getelde 183 kartons, voor het vrije verkeer heeft aangegeven.
6.2. De inspecteur heeft voorts niet ontkend dat de hiervoor bedoelde invoer-aangifte voor 259 kartons mede betrekking zou kunnen hebben op de overige 76 kartons, op de aangifte T1 vermelde goederen. Hij acht het overgelegde bewijs echter niet voldoende om hier volledig zeker van te zijn.Gelet op de sub 2. vermelde omstandigheden en mede gelet op de overeenkomsten in gegevens op de door belanghebbende overgelegde douane-docu-men-tatie, acht de Douanekamer aannemelijk dat de invoeraangifte wel be-trek-king heeft gehad op alle 259 kartons herenhemden zoals op de onder-havige aangifte T1 vermeld. In dit verband acht de Douanekamer het tevens aannemelijk dat na aankomst en lossing van de goederen bij de toegelaten geadresseerde een telfout is gemaakt, die op de inslaglijst is overgenomen. Er zijn door de inspecteur geen om-standig-heden en feiten gesteld, die op het tegendeel wijzen. Zo heeft de in-specteur geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan het aannemelijk is dat de goederen tijdens het vervoer naar Y uit de con-tainer zijn ge-haald. Evenmin heeft de inspecteur met betrekking tot de lading, het vervoer of de lossing van de goederen laakbare handelingen of gedragingen van belang-heb-bende gesteld en aannemelijk gemaakt.
6.3. Uit het voorgaande volgt dat de Douanekamer ervan uitgaat dat belanghebbende de goederen alsmede de aangifte T1 heeft afgeleverd bij de toegelaten geadresseerde, zodat in redelijkheid niet kan worden gecon-cludeerd dat tijdens het verblijf van de goederen onder de douaneregeling communautair douane-vervoer een schuld in de zin van het CDW is ontstaan, waarvoor belang-hebbende als aangever aansprakelijk zou moeten worden gehouden.
6.4. Uit al hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het beroep gegrond dient te worden verklaard. De uitspraak op bezwaar en de uitnodiging tot betaling moeten derhalve worden vernietigd.
7. De proceskosten
De Douanekamer acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, nu belanghebbende geen kosten heeft benoemd en van door derden verleende rechtskundige bijstand niet is gebleken.
8. De beslissing
De Douanekamer:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak, waarvan beroep, alsmede de sub 1.1. vermelde uitnodiging tot betaling van douanerechten;
- gelast de Staat der Nederlanden het griffierecht ad € 204,20 aan belanghebbende te vergoeden.
Aldus vastgesteld op 10 september 2004 door mr. F.H.M. Possen, voorzitter,
H.J. Bokhorst en mr. E.N. Punt, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R.J.M. Bosch, griffier.
De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
De griffier: De voorzitter:
Beroep in cassatie
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij dit beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) de dagtekening;
c) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.