Gerechtshof Amsterdam, 07-09-2004, AR4033, 99/90117 DK
Gerechtshof Amsterdam, 07-09-2004, AR4033, 99/90117 DK
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 7 september 2004
- Datum publicatie
- 18 oktober 2004
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2004:AR4033
- Zaaknummer
- 99/90117 DK
Inhoudsindicatie
De Douanekamer heeft op 2 april 2002,onder nummer 0117/99 TC, een uitspraak gedaan waarbij het Hof van Justitie verzocht werd een prejudiciele beslissing te geven over de vraag of het de inspecteur vrijstaat om een bindende tariefinlichting (BTI) in te trekken wegens een gewijzigd inzicht. Het Hof van Justitie heeft bij het arrest van 22 januari 2004, gevoegde zaken C-133/02 en C-134/02, voor recht verklaard dat artikel 9, lid 1, in samenhang met artikel 12, lid 5, sub iii van het CDW de douaneautoriteiten de wettelijke grondslag bieden om een bindende tariefinlichting in te trekken, wanneer zij het daarin vastgelegde standpunt inzake de indeling wijzigen.
De Douanekamer heeft in bovenstaande zaak, met inachtneming van voornoemd arrest, overwogen dat de inspecteur vrij is bij de latere douaneaangifte een andere post aan te wijzen dan die in de BTI is vermeld.
Vervolgens is in het geding de vraag of de BTI, waarbij het artikel is ingedeeld onder post 9405 van het GDT op goede gronden is ingetrokken. Het betreft een artikel, zijnde een tulpvormig glas op een voet. Volgens belanghebbende is het een kaarsenhouder. De inspecteur stelt dat het glaswerk betreft. De Douanekamer overweegt dat de bewijslast op de inspecteur rust, nu deze de BTI wil intrekken. Op grond van de objectieve eigenschappen en kenmerken van het artikel, waarnaar de inspecteur verwijst, is de inspecteur op goede gronden tot intrekking overgegaan. Het beroep is ongegrond.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Douanekamer
Uitspraak
in de zaak nr. 99/90117 DK (voorheen nr. 0117/99 TC)
de dato 7 september 2004
1. De procedure
1.1. Op 17 juni 1999 is een beroepschrift ingediend door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid A B.V. te B, thans D B.V., belanghebbende. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van het hoofd van het Douanedistrict Y (hierna: de inspecteur) van 20 mei 1999, nr. ..., waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking van 19 maart 1999,
nr..... - bij welke beschikking de bindende tariefinlichting met nummer NL19990115-565-0005-0 is ingetrokken - werd afgewezen.
1.2. Van belanghebbende is door de Secretaris een griffierecht van f 150,-- geheven. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden in raadkamer tijdens de zitting van de Tariefcommissie van 20 februari 2001 alwaar aanwezig waren mr. J.W.M. Tijnagel, voorzitter, H.J. Bokhorst en mr. J.J.A.M. Kennis, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E. Padt als secretaris.Daar zijn verschenen namens belanghebbende J van P te T en K, en namens de inspecteur drs. H, mr. S en U.Ter zitting heeft belanghebbende een voorbeeld van het product P9253 overgelegd.
1.4. Op grond van artikel XI van de Wet van 14 september 2001 (Stb. 419) is met ingang van 1 januari 2002 de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam in de plaats getreden van de Tariefcommissie. Ingevolge het bepaalde in artikel X van voormelde wet is de benoeming van de coördinerend ondervoorzitter en de leden van de Tariefcommissie van rechtswege gewijzigd in een benoeming tot coördinerend vice-president van onderscheidenlijk raadsheer in het Gerechtshof te Amsterdam.
1.5. De Douanekamer heeft op 2 april 2002, onder nummer 0117/99 TC,
, een uitspraak gedaan, waarbij deze aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft verzocht een prejudiciële beslissing te geven over de in die uitspraak geformuleerde vraag.Bij het arrest van 22 januari 2004, gevoegde zaken C-133/02 en C-134/02, BNB 2004/137, heeft het Hof van Justitie voor recht verklaard:“Artikel 9, lid 1, gelezen in samenhang met artikel 12, lid 5, sub a-iii, van verordening (EEG) nr.2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr.82/97 van het Europees Parlement en de Raad van 19 december 1996, moet aldus worden uitgelegd dat deze artikelen voor de douaneautoriteiten de wettelijke grondslag bieden om een bindende tariefinlichting in te trekken, wanneer zij het daarin vastgelegde standpunt omtrent de interpretatie van de voor de tariefindeling van deze goederen toepasselijke wettelijke bepalingen wijzigen.”.
Zowel belanghebbende als de inspecteur zijn in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op dit arrest. Van de inspecteur is op 16 februari 2004 een korte reactie ontvangen, inhoudende dat hij geen nadere opmerking heeft bij het arrest. Partijen hebben desgevraagd te kennen gegeven geen prijs te stellen op een tweede mondelinge behandeling van de zaak.
2. De vaststaande feiten
2.1. Op 12 januari 1999 heeft belanghebbende een aanvraag voor een bindende tariefinlichting gedaan voor de “aangever van de goederen” P s.a. te B.In de aanvraag is het product bij vraag 5a als volgt omschreven:
"kandelaars van glas, welke in een set van 2 stuks worden aangeboden. De ronde voet en de steel van de kandelaar is van mat glas, terwijl de kaarsenhouder de vorm van een tulp heeft en bestaat uit doorzichtig glas. De hoogte van de kandelaar bedraagt voor beiden 18 cm. Artikelnummer: P9253".Belanghebbende gaf bij vraag 10 aan dat volgens haar goederencode 9405 50 00 90 van toepassing was.
Als aanvullend gegeven is vermeld dat voor hetzelfde soort goed al eerder, onder nummer NL19971114-565-0176-0, een bindende tariefinlichting was afgegeven, waarbij het goed ook toen onder post 9405 50 00 van het GDT werd ingedeeld.
Bij de aanvraag is een brochure van P gevoegd, waarin foto's van het product P9253, aangeduid als "IJskristal Paar", zijn opgenomen.
2.2. De inspecteur heeft op 15 januari 1999 met ingang van die dag onder nummer NL19990115-565-00005-0 een bindende tariefinlichting afgegeven. In de bindende tariefinlichting werd het goed op dezelfde wijze omschreven als in de aanvraag. Het goed werd ingedeeld in post 9405 50 00 90 van de douanenomenclatuur. De indeling werd als volgt gemotiveerd: "De indeling is vastgesteld op basis van de algemene regels 1 en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, alsmede de tekst van GN-code: 9405”.
2.3. Op 19 maart 1999 heeft de inspecteur belanghebbende bericht dat de bindende tariefinlichting met ingang van die dag werd ingetrokken onder vermelding van de volgende motivering:
"Bij nadere beschouwing en in overleg met de Douanepost T is gebleken, dat de betreffende goederen dienden te worden ingedeeld als: Glaswerk voor tafel-, keuken, toilet of kantoorgebruik, etc. Deze goederen vallen onder goederencode: 7013.".
2.4. Ter zitting is door belanghebbende een voorbeeld van het product getoond, dat door de inspecteur als representatief is erkend. Het product dient als volgt te worden beschreven:
Het product is een werk van glas (18 centimeter hoog), dat bestaat uit een ronde voet met een middellijn van 5 centimeter, waarop – geleidelijk overlopend – een steel zit van 10 centimeter lang. De steel gaat geleidelijk over in een "tulpvormige" kop, met een middellijn van 5 centimeter. De kop is zes centimeter lang; de bodem is holvormig. De voet en de steel zijn van mat glas, de tulp is van doorzichtig glas.In het onderwerpelijke product kan een votiefkaars worden geplaatst, die dan als lichtbron dient. Het getoonde product is in tweetal verpakt in een rechthoekige grijze doos, waarop in abstracte vorm in groen een kaars en kaarsenstandaards zijn weergegeven. Op de verpakking staat de naam van de leverancier "P USA" vermeld en wordt het artikel aangeduid als "glass votive holder".
3. Het geschil
3.1. In geschil is primair het antwoord op de vraag of de onderhavige bindende tariefinlichting op grond van de wettelijke bepalingen kan worden ingetrokken in het geval de douane haar standpunt wijzigt.
3.2. Subsidiair is in het geding het antwoord op de vraag of de inspecteur in deze zaak de bindende tariefinlichting, waarbij de onderhavige goederen onder post 9405 50 00 van het GDT zijn ingedeeld, op goede gronden heeft ingetrokken. De inspecteur stelt dat de goederen onder post 7013 29 99 moeten worden ingedeeld, hetgeen door belanghebbende wordt betwist.
De in het geding zijnde tariefposten luiden als volgt:
“7013 Glaswerk voor tafel-, keuken-, toilet-, of kantoorgebruik, voor
binnenhuisversiering of voor dergelijk gebruik, ander dan bedoeld
bij post 7010 of 7018;
(...)
- drinkglazen, andere dan van glaskeramiek:
(..)
7013 29 -- andere
(...)
--- andere
(...)
---- mechanisch vervaardigd:
7013 29 99 ----- andere.”
en
“9405 Verlichtingstoestellen (zoeklichten en schijnwerpers daaronder begrepen) en delen daarvan, elders genoemd noch elders onder begrepen; lichtreclames, verlichte aanwijzingsborden en dergelijke artikelen, voorzien van een vast aangebrachte lichtbron, alsmede elders genoemde noch elders onder begrepen delen daarvan:
9405 50 00 - niet-elektrische verlichtingstoestellen”.
Voorts acht de Douanekamer van belang Aantekening 1, letter e) op Hoofdstuk 70 en de GS-Toelichtingen op post 7013 en post 9405 van het GDT.
In aantekening 1, letter e), op hoofdstuk 70 is bepaald:
“1. Dit hoofdstuk omvat niet:
e) verlichtingstoestellen, lichtreclames, verlichte aanwijzingsborden en dergelijke
artikelen, voorzien van een vaste lichtbron alsmede delen daarvan, bedoeld bij post
9405;”.
De GS-toelichting op post 7013 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Onder deze post vallen de volgende artikelen, voor het merendeel vervaardigd door in vorm persen of blazen:
(…)
4. glaswerk voor de versiering van woonruimten (ook voor kerken, kloosters, enzovoort), zoals vazen, sierschalen, beeldjes, verschillende voorwerpen (dieren, bloemen, loofwerk, kunstvruchten, enzovoort.), tafelmiddenstukken (andere dan die bedoeld bij post 70.09), aquaria, parfumkomfoortjes, souvenirartikelen.
(…)
Van deze post zijn eveneens uitgezonderd:
(…)
f. verlichtingstoestellen en delen daarvan, bedoeld bij post 94.05;”
De GS-toelichting op post 9405 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Verlichtingstoestellen, elders genoemd noch elders onder begrepen
De verlichtingstoestellen van deze groep mogen zijn vervaardigd uit ongeacht welke stof (met uitzondering van de stoffen vermeld in aantekening 1 op hoofdstuk 71) en mogen om het even welke lichtbron gebruikten (kaars, olie, benzine, petroleum, gas, acetyleen, elektriciteit, enzovoort). Elektrische apparaten mogen zijn uitgerust met fitting, schakelaars, elektrische draden met stekker, transformatoren, enzovoort, of, zoals in het geval van armaturen voor fluorescentielampen, van een starter en van een ballast.
De voornaamste soorten van bij deze post bedoelde lampen zijn:
(…)
6. kandelabers, kandelaars, kaarshouders voor piano’s, enzovoort.”
4. Het standpunt van belanghebbende
4.1. Door de afgifte van de BTI’s, de onderhavige BTI en BTI nr. NL-19990115-565-0176-0, heeft de inspecteur het vertrouwen gewekt dat de indeling voor de komende jaren bindend was. Tot de datum van de intrekking is er nooit enige discussie geweest over de indeling. Door de intrekking zijn het vertrouwensbeginsel en het beginsel van rechtszekerheid geschonden. Dit zijn Europeesrechtelijke beginselen van behoorlijk bestuur waarmee rekening moet worden gehouden.
4.2. De in de BTI vermelde code is correct. Het betreft hier een niet elektrisch verlichtingtoestel, dat vervaardigd mag zijn uit ongeacht welke stof (met uitzondering van de stoffen vermeld in Aantekening I op hoofdstuk 71). Volgens de GS-Toelichting op post 9405 mag om het even welke lichtbron worden gebruikt. Aantekening 1, letter e), op hoofdstuk 70 is eenduidig; verlichtingstoestellen bedoeld bij post 9405 zijn uitgezonderd van hoofdstuk 70 van het GDT. Gelet op indelingsregels 1 en 6 en de bijbehorende aantekeningen dient een niet elektrisch verlichtingtoestel te worden ingedeeld onder post 9405 van het GDT.
4.3. De vraag is of het onderhavige artikel kan worden aangemerkt als een kandelaar of als -minder specifiek- glaswerk. Nergens is beschreven wat een kandelaar tot kandelaar maakt. Een artikel bezit bepaalde algemeen aanvaardbare eigenschappen, waardoor het de naam kaarsenhouder mag dragen. Van het artikel P9262 zal eenieder zeggen dat het een kandelaar is van glas. Dit artikel verschilt niet wezenlijk van het onderhavige artikel, behalve dat in de eerstgenoemde een chandellekaars en in de laatstgenoemde een votiefkaars kan worden geplaatst. Uit voornoemd voorbeeld volgt dat de indeling in het tarief ook hetzelfde moet zijn. In beginsel heeft de functie van een artikel geen invloed op de indeling. Echter in sommige gevallen, zoals het onderhavige, mag aan de functie niet worden voorbijgegaan. De inspecteur heeft blijkbaar het gebruiksdoel van het artikel meegenomen in zijn besluitvorming, en het artikel aangemerkt als een borrelglaasje
Om te voorkomen dat iedereen een andere interpretatie kan geven, dient ook te worden gekeken naar het werkelijke gebruiksdoel, de verpakking, in welke branche de importeur actief is en hoe het artikel op het moment van invoer wordt aangeboden. Op de verpakking staat de bedrijfsnaam van de leverancier “P USA” en het artikel wordt aangeduid met “glass votive holder”. P s.a.. is een firma die kaarsen op de markt brengt. De stelling van de inspecteur dat deze kenmerken niet zijn opgenomen in de omschrijving van de BTI en derhalve niet relevant zijn, wordt weersproken. Voor de indeling van het onderhavige artikel zijn deze aspecten zeker van belang. Met inachtneming van indelingsregels 1 en 6 moeten de goederen worden ingedeeld onder post 9405 van het GDT.
4.4. De inspecteur komt tot de indeling onder post 7030 van het GDT op basis van een enquête. Een enquête is geen wettelijke basis voor de indeling van goederen in het GDT. De intrekking heeft derhalve op onjuiste gronden plaatsgevonden.
4.5. Ter zitting heeft de gemachtigde verklaard dat de onderkant van het artikel is gezandstraald om het glas stroef en stabiel te maken. De kaars hecht zich door het druipen van het kaarsenvet aan het glas. De votiefkaarsen geven een geur af. De goederen worden verkocht via ”parties” waarbij zogenoemde “gastvrouwen” de goederen demonstreren en te koop aanbieden aan derden. Verzocht wordt de uitspraak en de beschikking te vernietigen.
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. In het onderhavige geval bestaat er geen overeenstemming tussen de goederen-omschrijving en de goederencode. In een dergelijk geval kan dan op grond van artikel 12, lid 5, onderdeel iii, van het CDW juncto artikel 9 CDW de bindende tariefinlichting worden ingetrokken. Gelet op het op de catalogus vermelde opschrift “Printed in Canada © 1998 P Gifts®, Inc” was reeds voordat de BTI werd afgegeven een kostprijs- en verkoopprijsberekening gemaakt voor het in het geding zijnde artikel. Het argument dat er sprake is van een omzet- en winstderving dient derhalve te worden verworpen.
5.2. De aanvraag voor de bindende tariefinlichting is niet beoordeeld aan de hand van een monster, maar slechts op basis van een overgelegde catalogus met een totaaloverzicht van door belanghebbende te koop aangeboden producten. Het was toen niet onlogisch om het product onder post 9405 van het GDT in te delen, aangezien het hierbij uitsluitend om kaarsenhouders en aanverwante artikelen ging. Pas na overleg met de douanepost T werd duidelijk dat de indeling van dit soort glaswerk in een bredere context moet worden gezien en toen ontstond het inzicht dat de indeling niet juist was.
5.3. Het is vaste rechtspraak van de Tariefcommissie dat de in Nederland ontwikkelde algemene rechtsbeginselen van behoorlijk bestuur geen rol spelen bij de communautaire wetgeving. In casu betreft het communautaire wetgeving. In het Belgocodex-arrest dat door belanghebbende wordt genoemd, heeft het Hof van Justitie zich uitgesproken over de eventuele schending van de rechtsbeginselen in de Belgische nationale wetgeving.
5.4. De objectieve kenmerken en eigenschappen van dit artikel maken het niet bij uitstek geschikt om kaarsen of waxinelichtjes te plaatsen. Bij het gebruik dient te worden gekeken naar het gebruiksdoel van alle eindgebruikers. Bij gebrek aan een gebruikersstatistiek van dit soort glaswerk is een exemplaar van het in het geding zijnde product voorgelegd aan zestien personen. Deze personen waren niet op de hoogte van de lopende discussie en werden geacht representatief te zijn voor de gewone burger. Door 93,75 percent werd het artikel beoordeeld als zijnde (mede) bestemd voor tafelgebruik (9404) en door 31,25 percent (mede) voor verlichtingstoestel (7013). Een andere aanwijzing is de wijze van aanbieding aan het grote publiek. Bijgevoegd zijn foto’s van een winkelinrichting van een winkel van B, waarop duidelijk afgescheiden rekken te zien zijn met in het ene rek drinkglazen en in het andere rek kaarsenhouders. In het rek met drinkglazen zijn glaswerken te vinden met vrijwel dezelfde kenmerken en eigenschappen als het in het geding zijnde artikel. Het bovenste gedeelte heeft alleen geen tulpvorm, maar een ronde ellipsachtige vorm. In het rek met kaarsenhouders waren dergelijke artikelen niet te vinden. Artikel P9262 verschilt van het onderhavige artikel doordat het van dik kristalglas is gemaakt en van versieringen is voorzien en ook voor het overige als kaarsenhouder is te herkennen. Artikel P9253 is te vergelijken met de drinkglazen, met name een borrelglaasje, zoals die bijvoorbeeld bij de genoemde winkel te koop worden aangeboden. De verpakkingsvorm en de branche waarin de importeur werkzaam is, zijn niet van belang voor de indeling.
5.5. Ter zitting heeft de inspecteur hieraan toegevoegd dat, in tegenstelling tot het onderhavige artikel, producten van post 9405 een vlakke bodem hebben. Niet weersproken wordt dat het artikel wordt verkocht met het doel het te gebruiken als kaarsenhouder, maar het gaat bij de indeling om de objectieve kenmerken. De gehouden enquête heeft geen wetenschappelijke waarde.
6. De rechtsoverwegingen
6.1. Uit het in 1.5. vermelde arrest van het Hof van Justitie volgt dat de douaneautoriteiten, ongeacht de in de BTI verstrekte tariefpost, bij iedere douaneaangifte vrij zijn de tariefpost aan te wijzen die volgens haar beoordeling juist is. In de overwegingen van het Hof van Justitie ligt besloten dat het beroep op het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel in dit kader dient te worden verworpen en dat de stelling van belanghebbende dat de intrekking van de BTI heeft geleid tot een omzet- en winstderving voor de importeur aan de geldigheid van de intrekking niet in de weg staat.
6.2. In de situatie waarin de inspecteur overgaat tot intrekking van een BTI wegens een gewijzigd standpunt brengt een redelijke bewijslastverdeling met zich dat hij de feiten en omstandigheden aanvoert en bij betwisting aannemelijk maakt, op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat de goederen ten onrechte onder de in de BTI genoemde tariefpost 9405 50 00 van het GDT zijn ingedeeld.De inspecteur heeft daarbij, onder meer, gewezen op de objectieve kenmerken en eigenschappen, waaronder de vorm van de bodem van het artikel, alsmede het mogelijke multifunctionele gebruik van het artikel. Zoals door de inspecteur en door belanghebbende wordt aangevoerd kan de bestemming van het product een indelingscriterium zijn. Deze bestemming dient inherent te zijn aan het product. De inherentie moet worden beoordeeld aan de hand van de objectieve kenmerken en eigenschappen van het product (HvJ 4 maart 2004, nr. C-130/02, Krings GmbH, Douanerechtspraak 2004/47*). Na waarneming van het door partijen representatief geachte exemplaar van de goederen en op basis van de overgelegde brochure, komt de Douanekamer tot het oordeel dat het litigieuze artikel noch is voorzien van een vast aangebrachte lichtbron noch van een houder om een lichtbron, in casu een kaars, op een vaste plaats te houden. Gelet op de bewoordingen van post 9405 en op de GS-Toelichting op post 9405 van het GDT voldoet het artikel niet aan de kenmerken van de daaronder in te delen goederen. Het feit dat het artikel wel als kaarsenhouder wordt aangewend doet, zoals de inspecteur terecht heeft gesteld, aan het voorgaande niets af. De inspecteur is derhalve op goede gronden tot intrekking van de BTI overgegaan.
6.3. Uit het vorenoverwogene volgt dat het beroep ongegrond is.
7. De proceskosten
De Douanekamer acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 11b van de Tariefcommissiewet.
8. De beslissing
De Douanekamer verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen in raadkamer op 7 september 2004 door mr. J.W.M. Tijnagel, voorzitter, H.J. Bokhorst, mr. J.J.A.M. Kennis, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. Bosch, griffier. De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
De griffier: De voorzitter:
Beroep in cassatie
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij dit beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) de dagtekening;
c) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.