Gerechtshof Amsterdam, 21-10-2004, AR4968, 03/04001
Gerechtshof Amsterdam, 21-10-2004, AR4968, 03/04001
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 21 oktober 2004
- Datum publicatie
- 3 november 2004
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2004:AR4968
- Zaaknummer
- 03/04001
Inhoudsindicatie
De inspecteur en belanghebbende hebben afgesproken dat 3 naheffingsaanslagen loonbelasting zouden worden vernietigd en door 1 nieuwe aanslag zouden worden vervangen tot een overeengekomen bedrag. Hof: in casu heeft de ontvanger ten onrechte invorderingsrente in rekening gebracht.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Vijfde Meervoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van de naamloze vennootschap X N.V. te Z, belanghebbende,
tegen
drie uitspraken, alle met dagtekening 11 september 2003, van de ontvanger van de Belastingdienst P, betreffende drie beschikkingen, alle met dagtekening 23 januari 2003, waarbij de ontvanger belanghebbende invorderingsrente in rekening heeft gebracht (hierna: de beschikkingen invorderingsrente).
Het beroep is behandeld ter zitting van 7 oktober 2004.
Beslissing
Het Hof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de drie bestreden uitspraken;
- vernietigt de beschikkingen invorderingsrente, en
- gelast de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht ad € 232 te vergoeden.
Gronden
1. De Belastingdienst heeft een onderzoek naar de afdracht van loonbelasting bij belanghebbende ingesteld. Op basis van de resultaten van dit onderzoek heeft de inspecteur van (destijds) de Belastingdienst Grote ondernemingen P naheffingsaanslagen in de loonbelasting opgelegd over de tijdvakken 1 januari 1996 tot en met 31 december 1997, 1 januari 1998 tot en met 31 december 2000 en 1 november 2001 tot en met 30 november 2001. Deze aanslagen waren gedagtekend 24 december 2001 en beliepen gezamenlijk een bedrag van ƒ 15.508.610 (€ 7.037.500), inclusief boete.
Belanghebbende heeft tijdig bezwaar gemaakt tegen de drie naheffingsaanslagen.
2. Aansluitend hebben belanghebbende en de inspecteur veelvuldig overleg gevoerd over de naheffingsaanslagen. Dat overleg heeft geleid tot een compromis dat is vastgelegd in een faxbericht met dagtekening 18 november 2002 van de inspecteur aan mr. A. De voornoemde fax luidt, voor zover in casu van belang, als volgt:
“Naar aanleiding van onze besprekingen inzake de door uw cliënt X NV ingediende bezwaarschriften tegen de naheffingsaanslagen loonbelasting (…) voortvloeiend uit de controle loonbelasting (...), deel ik u het volgende mee.
Wij zijn overeengekomen dat de hiervoor bedoelde aanslagen zullen worden verminderd tot een bedrag van ƒ 5.750.000 inclusief heffingsrente en inclusief een vergrijpboete van ƒ 100.000. De voorwaarde waaronder deze vermindering plaatsvindt is dat X NV alle bezwaarschriften intrekt die zijn gericht tegen de aanslagen voortvloeiend uit deze controle.”
Belanghebbende heeft in een faxbericht van 19 november 2002 de hiervoor genoemde afspraak kort herhaald en zijn bezwaren tegen de naheffingsaanslagen ingetrokken.
3. In zijn brief van 6 december 2002 aan mr. A heeft de inspecteur een verdeling aangebracht van het afgesproken totale bedrag over de diverse naheffingsaanslagen. Gelet op "de complexe problematiek van de heffingsrente" was het de inspecteur niet duidelijk of het totale bedrag (inclusief een nog op te leggen naheffingsaanslag over 2002 en een gelijktijdig op te leggen boete) overeen zou komen met de uitkomsten van het compromis en hij verzocht mr. A eventueel contact op te nemen met het oog op herstel van mogelijke verschillen.
4. Op 20 december 2002 zijn de drie naheffingsaanslagen verminderd. Met dagtekening 27 december 2002 is de naheffingsaanslag over 2002 opgelegd.
5. Op 9 januari 2003 heeft belanghebbende € 2.578.567,70 op de naheffingsaanslagen betaald. De ontvanger heeft van deze betaling € 40.144 toegerekend als rente en € 2.538.423,70 afgeboekt op de belastingaanslagen.
6. In een fax van 13 januari 2003 heeft belanghebbende, onder verwijzing naar een bijgevoegde berekening, de inspecteur medegedeeld dat zijns inziens de naheffing uiteindelijk tot een te laag bedrag was opgelegd en dat het verschil van € 30.668 kon worden nageheven.
7. Bij drie beschikkingen, elk met dagtekening 23 januari 2003, heeft de ontvanger belanghebbende in totaal € 40.144 invorderingsrente in rekening gebracht. Het tijdvak waarover de rente in rekening is gebracht is voor iedere beschikking de periode 7 januari 2002 tot 9 januari 2003.
De ontvanger heeft het bezwaarschrift tegen de drie beschikkingen op 30 januari 2003 ontvangen. Bij de bestreden uitspraken, alle gedagtekend 11 september 2003, heeft de ontvanger het bezwaar ongegrond verklaard.
8. In onderdeel 4 van het beroepschrift staat onder meer het volgende:
“Bij de effectuering van het compromis door de betreffende controleambtenaar is, naar deze heeft aangegeven, in eerste instantie getracht om alle bestaande aanslagen te verminderen tot nihil en om over te gaan tot één nieuwe naheffingsaanslag over het jaar 2002 respectievelijk 2003. Hiermee zou het aspect rente, waaronder de heffings- en ook de invorderingsrente, in geheel niet aan de orde zijn geweest. Naar verluidt is aan dit voornemen door de administratie van de belastingdienst, om voor X NV onbekende redenen, geen uitvoering gegeven.”
9. In onderdeel 7.2 van het verweerschrift schrijft de ontvanger onder meer het volgende:
“De stelling van belanghebbende dat in eerste instantie getracht is om alle bestaande aanslagen te verminderen tot nihil en over te gaan tot één naheffingsaanslag over het tijdvak 2002 en 2003 wordt door de inspecteur niet ontkend. De inspecteur heeft hier echter uitsluitend mee beoogd de volgens hem complexe (administratieve) wijze van terugrekening dan wel toerekening van heffingsrente in geval van vermindering van de aanslagen te vermijden.”
10. In geschil is of de beschikkingen invorderingsrente terecht genomen zijn.
11. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter naar aanleiding van de onder 8 en 9 weergegeven citaten aan de ontvanger gevraagd of het onder 2 beschreven compromis inhield dat de drie naheffingsaanslagen zouden worden vernietigd en door één nieuwe zou worden vervangen. De ontvanger heeft die vraag bevestigend beantwoord.
12. Artikel 28, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 luidt:
“Bij overschrijding van de voor de belastingaanslag geldende enige of laatste betalingstermijn wordt aan de belastingschuldige rente - invorderingsrente - in rekening gebracht over het op de belastingaanslag openstaande bedrag, met dien verstande dat voor het gehele tijdvak waarover de rente wordt berekend dit bedrag wordt verlaagd ingeval de belastingaanslag wordt verminderd.”
Ingevolge het tweede lid van artikel 9 van deze wet is een naheffingsaanslag in de loonbelasting invorderbaar veertien dagen na de dagtekening van het aanslagbiljet. Het in rekening brengen van invorderingsrente is niet in strijd met deze wettelijke bepalingen.
13. Belanghebbende en de inspecteur hebben afspraken gemaakt omtrent de afdoening van het tussen hen lopende geschil en daarbij beoogden zij, zoals blijkt uit de onderdelen 8, 9 en 11, dat de drie naheffingsaanslagen zouden worden vernietigd en door één nieuwe - nog op te leggen - aanslag zou worden vervangen tot het overeengekomen bedrag. Naar het oordeel van het Hof betekent dit dat als de inspecteur zich aan de afspraken had gehouden, de ontvanger pas invorderingsrente in rekening zou hebben kunnen brengen indien belanghebbende de betalingstermijn van de nieuwe naheffingsaanslag zou hebben overschreden. Uitsluitend ten gevolge van administratieve perikelen heeft de inspecteur niet de werkwijze gevolgd die partijen voor ogen stond doch heeft hij de eerder opgelegde naheffingsaanslagen, de bedragen van de boete en die van de in rekening gebrachte heffingsrente verminderd.
Uit hetgeen de ontvanger ter zitting heeft verklaard leidt het Hof af dat belanghebbendes betaling van het overeengekomen bedrag op een dusdanig tijdstip door de ontvanger is ontvangen dat normaliter nog geen sprake zou zijn geweest van overschrijding van de betalingstermijn.
Onder deze omstandigheden heeft de ontvanger door invorderingsrente in rekening te brengen gehandeld in strijd met het vertrouwen dat belanghebbende kon ontlenen aan de afspraken die hij met de inspecteur had gemaakt. Daarbij acht het Hof van belang dat de functies van inspecteur en ontvanger verenigd zijn in dezelfde persoon en doet daaraan in de onderhavige situatie niet af dat er sprake is van onderscheiden functies en interne functiescheiding.
Het gelijk is derhalve aan belanghebbende.
14. Het Hof acht geen termen aanwezig voor de veroordeling van de ontvanger in de proceskosten van belanghebbende als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht nu belanghebbende niet heeft gesteld dat er sprake is geweest van voor vergoeding in aanmerking komende kosten.
De uitspraak is gedaan op 21 oktober 2004 door mrs. Boersma, voorzitter, Goes en Kemmers, leden, in tegenwoordigheid van mr. Van Schaik als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.