Home

Gerechtshof Amsterdam, 01-12-2004, AR7811, 04/00798

Gerechtshof Amsterdam, 01-12-2004, AR7811, 04/00798

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
1 december 2004
Datum publicatie
22 december 2004
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2004:AR7811
Zaaknummer
04/00798
Relevante informatie
Ziekenfondswet [Tekst geldig vanaf 01-01-2006] [Regeling ingetrokken per 2006-01-01] art. 3d

Inhoudsindicatie

Ziekenfondswet zelfstandigen. Inspecteur heeft bij het schatten van het inkomen de in acht te nemen redelijkheidsmarge overschreden.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Zeventiende Enkelvoudige Belastingkamer

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,

tegen

de uitspraak met dagtekening 19 januari 2004 van de inspecteur van de Belastingdienst Y, de inspecteur, betreffende de verklaring verplichte ziekenfondsverzekering zelfstandigen voor het jaar 2004.

Het beroep is behandeld ter zitting van 17 november 2004. Noch belanghebbendes gemachtigde, noch belanghebbende is, hoewel de gemachtigde op de voorgeschreven wijze is opgeroepen, ter zitting verschenen.

Beslissing

Het Hof:

- verklaart het beroep gegrond,

- vernietigt de bestreden uitspraak,

- vernietigt de verklaring,

- gelast de Staat het gestorte griffierecht ad € 37 aan belanghebbende te vergoeden, en

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 322 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet voldoen.

Gronden

1.1. Belanghebbende, geboren 18 mei 1961, geniet sinds 2000 winst uit een feitelijk door hemzelf gedreven onderneming. Belanghebbende is in het jaar 2004 verzekerd ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen.

1.2. Aan belanghebbende is, met dagtekening 12 juli 2001, voor het jaar 2000 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van € 10.910.

1.3. Aan belanghebbende is, met dagtekening 16 oktober 2003, voor het jaar 2001 een (ambtshalve) aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.472 (hierna: ambtshalve aanslag). De ambthalve aanslag is op 23 september 2003 geregeld, waarna op 1 oktober 2003 de zogenoemde elementennota is aangemaakt.

1.4. De inspecteur heeft blijkens zijn aantekeningen het belastbare inkomen uit werk en woning voor het jaar 2001 als volgt geschat:

“Winst: Omzet 2001: € 18.266 x 80% = € 14.612 (geschatte nettowinst) plus een AH-deel van € 10.000 =” € 24.612

Bijstandsuitkering € 8.861

Belastbaar inkomen uit werk en woning € 33.473

1.5. Met dagtekening 14 november 2003 heeft de inspecteur ten name van belanghebbende een verklaring afgegeven in de zin van artikel 3d, tweede lid, van de Ziekenfondswet waaruit blijkt dat belanghebbende voor het jaar 2004 niet voldoet aan de in het eerste lid van het genoemde artikel gestelde voorwaarden voor de verplichte ziekenfondsverzekering voor zelfstandigen. Na bezwaar heeft de inspecteur de beschikking bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

1.6. Op 22 juni 2004 heeft belanghebbende voor het jaar 2001 een aangiftebiljet inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ingediend. De inspecteur heeft dit biljet aangemerkt als bezwaar tegen de ambtshalve aanslag. Met dagtekening 8 juli 2004 heeft de inspecteur voor het jaar 2001 het inkomen uit werk en woning verminderd tot negatief € 671.

2. In geschil is of belanghebbende voldoet aan de voorwaarden voor de ziekenfondsverzekering voor zelfstandigen in het jaar 2004.

3.1. De inspecteur stelt dat belanghebbende voor het jaar 2004 niet is verzekerd ingevolge artikel 3d, eerste lid, van de Ziekenfondswet.

3.2. Belanghebbende bestrijdt dat de negatieve verklaring terecht aan hem is afgegeven. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft belanghebbende in de stukken, samengevat en in hoofdzaken weergegeven, aangevoerd dat zijn gemiddelde inkomen over 2000 en 2001 minder dan € 20.800 bedraagt.

4.1. Het Hof oordeelt hierover als volgt. Ingevolge artikel 3d, eerste lid, van de Ziekenfondswet is gedurende een kalenderjaar verzekerd de zelfstandige die - voorzover hier van belang - een inkomen heeft dat (voor het jaar 2004) niet meer bedraagt dan € 20.800. In artikel 3d, vierde lid, van de Ziekenfondswet is bepaald dat voor de toepassing van het eerste lid voor binnenlands belastingplichtigen onder inkomen wordt verstaan de som van het belastbare inkomen uit werk en woning, het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen, bedoeld in de hoofdstukken 3, 4 en 5 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001, verminderd met de correctieposten bedoeld in artikel 3c, zesde lid, onderdelen a tot en met g van de Ziekenfondswet. In artikel 3d, negende lid, van de Ziekenfondswet is bepaald dat indien het inkomen moet worden bepaald over een aan het kalenderjaar 2001 voorafgaand kalenderjaar in afwijking van het vierde lid voor binnenlands belastingplichtigen onder inkomen wordt verstaan het inkomen bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Voorts voorziet artikel 3d, vierde lid, van de Ziekenfondswet erin dat bij ministeriële regeling wordt bepaald over welk tijdvak het inkomen in aanmerking wordt genomen en dat nadere regels kunnen worden gesteld ter uitvoering van onder meer het eerste lid.

4.2. In artikel 3, eerste lid, van de Regeling tijdvak en inkomen ziekenfondsverzekering zelfstandigen van 13 december 1999, Staatscourant 1999, 248, zoals gewijzigd bij Regeling van 16 juni 2003, Staatscourant 2003, 114 (hierna: de Regeling) is bepaald dat voor de beoordeling van de ziekenfondsverzekering van degene die in 1999 nog geen, maar in 2000 wel zelfstandige was, voor het jaar 2004 in aanmerking wordt genomen het gemiddelde inkomen dat hij heeft genoten over 2000 en 2001. Blijkens het tweede lid van artikel 3 van de Regeling is de datum voor de vaststelling van het gemiddelde inkomen over in dit geval 2000 en 2001 ter beoordeling van de ziekenfondsverzekeringsplicht voor het jaar 2004 (de peildatum), 1 oktober 2003.

4.3. Belanghebbende stelt dat hij voor het jaar 2004 wel verplicht ziekenfondsverzekerd is, omdat zijn inkomen in 2003 onder de grens van € 20.800 ligt. De inspecteur betwist dat en stelt dat het gemiddelde inkomen van belanghebbende over 2000 en 2001, uitgaande van de in 1.2. en 1.3. vermelde aanslagen met inachtneming van de onder 4.1. vermelde correctieposten, per de peildatum terecht door hem is vastgesteld boven de grens van € 20.800. De inspecteur stelt voorts dat het geschatte belastbare inkomen uit werk en woning dat ten grondslag heeft gelegen aan de ambtshalve aanslag met dagtekening 16 oktober 2003, reeds vóór de peildatum was vastgesteld. De inspecteur stelt ook dat belanghebbende geen schatting heeft ingediend van het inkomen voor het jaar 2001 en dat indien het Hof van oordeel is dat geen rekening mag worden gehouden met de ambtshalve aanslag, op grond van artikel 2, zesde lid, van de Regeling rekening moet worden gehouden met de in 1.4. vermelde schatting van het inkomen.

Nu ingevolge artikel 3d, derde lid, van de Ziekenfondswet ter bepaling van de verzekeringsplicht buiten beschouwing blijven wijzigingen in het inkomen welke ná de peildatum worden vastgesteld is het Hof van oordeel dat ter beoordeling van de ziekenfondsverzekeringsplicht voor het jaar 2004 de ambtshalve aanslag met dagtekening 16 oktober 2003 niet door de inspecteur gebruikt kon worden bij de vaststelling van belanghebbendes inkomen. Dat op 1 oktober 2003 de elementennota van de ambtshalve aanslag is aangemaakt doet daar niet aan af, evenmin als de omstandigheid dat, zoals de inspecteur heeft gesteld, vanaf dat moment de elementen van de aanslag niet meer gewijzigd kunnen worden.

Niet is gebleken dat belanghebbende vóór de peildatum een schatting heeft ingediend van het inkomen voor het jaar 2001; er is geen sprake van een definitief vastgesteld inkomen in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Regeling. Artikel 2, zesde lid, van de Regeling bepaalt dat indien over enig jaar door de belastingplichtige geen schatting van zijn inkomen aan de inspecteur is opgegeven, voor dat jaar het door de inspecteur te schatten inkomen in aanmerking wordt genomen. De inspecteur heeft ter zitting verklaard dat het bijgetelde “ambtshalve deel” ad € 10.000 bij de in 1.4. vermelde berekening van het inkomen over 2001 de prijs is die een belastingplichtige moet betalen als hij niet (tijdig) aan zijn schattings- of aangifteplicht voldoet. Door ten behoeve van het vaststellen van de verzekeringspositie een berekening, gemaakt op basis van hem ter beschikking staande gegevens, van diens inkomen over 2001 te berekenen op de hiervoor vermelde wijze heeft de inspecteur naar het oordeel van het Hof de bij het schatten van het inkomen in acht te nemen redelijkheidsmarge overschreden. Het Hof is voorts van oordeel dat, uitgaande van de onder 1.2., 1.3. en 1.4. vermelde gegevens, per de peildatum belanghebbendes gemiddelde inkomen over 2000 en 2001, opgevat overeenkomstig het bepaalde in artikel 3d, vierde en negende lid, van de Ziekenfondswet minder bedroeg dan € 20.800. Mitsdien dient de vraag of belanghebbende voor het jaar 2004 als verzekerde in de zin van artikel 3d, eerste lid, van de Ziekenfondswet behoort te worden aangemerkt, bevestigend te worden beantwoord.

5. Gezien het vorenoverwogene is het gelijk aan belanghebbende. Hetgeen de inspecteur overigens heeft gesteld leidt niet tot een ander oordeel.

Proceskosten

Nu het beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig verweerder te veroordelen tot vergoeding van proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht komen voor vergoeding in aanmerking de kosten van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand ad € 322 (= € 322 x factor 1 wegens proceshandelingen en factor 1 wegens het gewicht van de zaak). Overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn gesteld noch gebleken.

De uitspraak is gedaan op 1 december 2004 door mr. J.P.F. Slijpen, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Schiltkamp als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, door genoemd lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.

Het lid van de belastingkamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.

U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.

De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.