Home

Gerechtshof Amsterdam, 02-12-2004, AR8415, 03/00846

Gerechtshof Amsterdam, 02-12-2004, AR8415, 03/00846

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
2 december 2004
Datum publicatie
29 december 2004
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2004:AR8415
Zaaknummer
03/00846
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 8:70, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 26, Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024] art. 216

Inhoudsindicatie

Beroep tegen een uitspraak inzake een voorlopige aanslag niet-ontvankelijk nu ten tijde van de uitspraak inzake de voorlopige aanslag, de definitieve aanslag al was opgelegd en de voorlopige aanslag daarmee geheel was verrekend.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Vijfde Enkelvoudige Belastingkamer

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak in het beroep van X BV te Z, belanghebbende,

tegen

een uitspraak van de heffingsambtenaar van het Stadsdeel ZZ (gemeente Z), gedagtekend 7 januari 2003, betreffende een aan belanghebbende opgelegde belastingaanslag bouwleges voor de bouwaanvraag op het perceel a-straat 1.

Het Hof heeft het beroep behandeld op de zittingen van 22 april en 18 november 2004.

Beslissing

Het Hof

- verklaart belanghebbende niet-ontvankelijk in zijn beroep en

- gelast het Stadsdeel ZZ het griffierecht ad € 218 aan belanghebbende te vergoeden.

Gronden

1.1. Op 4 juli 1989 heeft (onder meer) belanghebbende met de gemeente Z een overeenkomst gesloten ter exploitatie van gronden. Daarbij heeft de gemeente (onder meer) verklaard mee te werken aan het verstrekken van vergunningen terwijl onderdeel F2 van de overeenkomst de volgende passage bevat:

De exploitanten zijn voor het plaatsen van keten, kranen, en andere voorzieningen in het plangebied ten behoeve van de realisering van het bestemmingsplan een vergoeding van f 1 aan de gemeente verschuldigd. Daarboven zijn op grond van deze overeenkomst de exploitanten geen belastingen of vergoedingen, hoe dan ook genaamd, aan de gemeente verschuldigd.

Op 9 mei 1995 heeft de verantwoordelijke wethouder als consequentie van de genoemde contractbepaling gesteld dat de opgelegde aanslagen reclamebelasting zouden moeten vervallen.

De heffingsambtenaar van de gemeente Z heeft (onder meer) belanghebbende aangeslagen in de onroerende-zaakbelastingen (eigenarenbelasting 1996 voor in aanbouw zijnde onroerende zaken in het plangebied doch hij heeft deze nadien vernietigd. Voor het jaar 1997 heeft hij verklaard af te zien van het opleggen van dergelijke aanslagen.

Het stadsdeel heeft van belanghebbende in 2002 een aanvraag in behandeling genomen voor een bouwvergunning ter realisatie van een bouwwerk in het plangebied.

1.2. Op grond van een aanwijzingsbesluit is de stadsdeelsecretaris (onder meer) aangewezen als heffingsambtenaar. Een aantal sectorhoofden van het stadsdeel zijn aangewezen voor de toezending van aanslagbiljetten.

2. Met dagtekening 7 november 2002 heeft belanghebbende van het stadsdeel ZZ een voorlopige aanslag legesheffing bouwaanvraag opgelegd gekregen ten bedrage van € 350,40. Het biljet bestond uit een vel met de aanduiding "voorlopige aanslag legesheffing" en een bijvel met in de kop "FACTUUR" en een aangehechte acceptgirokaart.

Belanghebbende heeft tegen deze voorlopige aanslag bezwaar gemaakt op 12 november 2002. Verweerder heeft op dit bezwaar de in geding zijnde uitspraak gedaan.

Met dagtekening 21 november 2002 heeft belanghebbende van het stadsdeel de aangevraagde bouwvergunning toegestuurd gekregen, tezamen met een definitieve aanslag legesheffing ten bedrage van € 350,40, getekend door A, hoofd Handhaving en Vergunningen. In de definitieve aanslag verwees de ambtenaar naar de reeds opgelegde voorlopige aanslag.

3. Ter zitting heeft verweerder nog verklaard dat de aanslagen zijn opgelegd door de stadsdeelsecretaris, dat er geen nader stuk is waaruit blijkt dat A bevoegd was aanslagbiljetten te verzenden doch dat deze dit deed onder verantwoordelijkheid van het sectorhoofd.

4. Belanghebbende heeft een aanslagbiljet ontvangen waarop stond dat hem een voorlopige aanslag was opgelegd, tegen deze aanslag heeft hij bezwaar gemaakt, de heffingsambtenaar heeft hierop uitspraak gedaan en ook in het beroepschrift stelt de gemachtigde dat er sprake is van instellen van beroep inzake de voorlopige aanslag.

Er is geen stuk waaruit blijkt dat belanghebbende beoogde een rechtsmiddel aan te wenden tegen de definitieve aanslag.

Belanghebbende heeft van het stadsdeel met dagtekening 21 november 2002 een stuk gekregen dat zich aandiende als definitieve aanslag, waarin melding werd gemaakt van de te verrekenen voorlopige aanslag tot hetzelfde bedrag en dat vergezeld ging van de door belanghebbende aangevraagde bouwvergunning. Dit stuk kan bezwaarlijk anders geduid worden dan als een aanslagbiljet met betrekking tot hetzelfde belastbare feit als waarop de voorlopige aanslag betrekking heeft.

5. Gelet op de expliciete bewoordingen van de diverse stukken, ziet het Hof geen reden aan te nemen dat belanghebbende kon menen dat er ten tijde van het instellen van bezwaar, sprake was van een definitieve aanslag zodat zijn bezwaar niet als bezwaar tegen deze aanslag kan worden aangemerkt.

Na het instellen van bezwaar tegen de voorlopige aanslag is de definitieve aanslag opgelegd. Belanghebbende had tegen deze aanslag bezwaar kunnen maken en daarbij kunnen verwijzen naar de inhoud van zijn bezwaren tegen de voorlopige aanslag.

Belanghebbende heeft echter geen rechtsmiddel aangewend tegen de (definitieve) aanslag van 21 november 2002, ook niet op grond van de stelling dat deze door een niet-aangewezen ambtenaar zou zijn opgelegd.

Het Hof zal dan ook uitgaan van de formele rechtskracht van deze (definitieve) aanslag bouwleges.

6. Bij de definitieve aanslag van 21 november 2002 is de voorlopige aanslag geheel verrekend. Onder deze omstandigheden heeft belanghebbende geen belang bij een inhoudelijke beoordeling van de hoogte van de voorlopige aanslag en daarom zal het Hof belanghebbende niet-ontvankelijk verklaren in zijn beroep.

7. De inhoudelijke grief van belanghebbende dat hij geen leges verschuldigd was op grond van de exploitatieovereenkomst met de gemeente Z kan het Hof niet meer behandelen.

8. Het had voor de hand gelegen dat de heffingsambtenaar belanghebbende bij de uitspraak op het bezwaar had geïnformeerd over het feit dat hij inmiddels een definitieve aanslag had opgelegd zodat belanghebbende zich in het besef van alle relevante omstandigheden had kunnen beraden over het instellen van beroep inzake het inhoudelijke geschil. Nu de heffingsambtenaar dit niet heeft gedaan, zal het Hof het Stadsdeel ZZ gelasten het griffierecht te vergoeden.

Overigens had het ook voor de hand gelegen dat belanghebbende zich had vergewist van ontwikkelingen na het opleggen van de voorlopige aanslag. Het Hof ziet dan ook geen reden verweerder te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende.

De uitspraak is gedaan op 2 december 2004 door mr. J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van mr. G.J.H.M. Milder-Wolbers als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, door de voorzitter en de griffier ondertekend.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.

U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.

De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.