Home

Gerechtshof Amsterdam, 04-11-2004, AR8450, 04/00974

Gerechtshof Amsterdam, 04-11-2004, AR8450, 04/00974

Inhoudsindicatie

Het Hof stelt voorop dat - in geval de inspecteur wegens het niet tijdig doen van aangifte een boete wil opleggen, terwijl belanghebbende gemotiveerd stelt dat de aangifte tijdig is ingeleverd - op de inspecteur in beginsel de bewijslast rust aannemelijk te maken dat het aangiftebiljet niet tijdig is ingediend. Nu belanghebbende en zijn gemachtigde ter zitting verklaringen over de datum en de wijze waarop het aangiftebiljet is ingediend hebben afgelegd die afwijken van hetgeen daaromtrent in het beroepschrift staat geschreven, brengt een redelijke verdeling van de bewijslast met zich mede dat belanghebbende bewijst dat hij het aangiftebiljet tijdig heeft ingediend. Belanghebbende is daarin niet geslaagd.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Tiende Enkelvoudige Belastingkamer

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te P, belanghebbende,

tegen

een uitspraak met dagtekening 4 februari 2004 van Y te Z, de inspecteur, betreffende de beschikking, gedagtekend 5 december 2003, waarbij belanghebbende een boete van € 113 is opgelegd .

Het beroep is behandeld ter zitting van 21 oktober 2004.

Beslissing

Het hof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de inspecteur;

- vermindert de boete tot een bedrag van € 22;

- gelast de Staat het gestorte griffierecht ad € 37 aan belanghebbende te vergoeden;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 322 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen.

Gronden

1.1. Aan belanghebbende is met betrekking tot de heffing van inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen een aangiftebiljet voor het jaar 2001 op 28 februari 2002 uitgereikt. Het aangiftebiljet diende – na uitstelverlening – te zijn ingediend vóór 1 maart 2003.

1.2. Op 19 juni 2003 is aan belanghebbende een aanmaning verzonden om het aangiftebiljet vóór 3 juli 2003 in te dienen.

1.3. In het beroepschrift staat

“de aangifte werd vergezeld van een in boekvorm gebonden jaarverslag bij het kantoor te Hilversum [is] ingeleverd op 21 december 2002”.

1.4. Tot de stukken behoort een kopie van belanghebbendes aangiftebiljet dat per fax bij de belastingdienst is binnengekomen op 14 augustus 2003. Dit kopie vermeldt op het voorblad onder ‘Datum’ “14082003”.

1.5. Met dagtekening 5 december 2003 is aan belanghebbende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001 opgelegd. De aanslag is vastgesteld op nihil. Tegelijkertijd is een verzuimboete van € 113 opgelegd wegens niet tijdige indiening van de aangifte. Er was sprake van een eerste verzuim.

1.6. Ter zitting heeft belanghebbendes gemachtigde een geschrift overgelegd, dat volgens hem een kopie was van een brief die 22 december 2002 aan belanghebbende is verzonden. In deze brief staat:

“Bijgaand zenden wij u de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2001. Wij verzoeken u het aangifte formulier “Aangifte 2001” waarom heen de blauwe envelop is gedaan, op de eerste bladzijde links onder te ondertekenen (...)

Voormelde aangifte bestaat ook uit een aantal vervolg bladen, deze dient u in zijn geheel inclusief het zojuist ondertekende voorblad in de speciale blauwe envelop naar de belastingdienst te zenden.

(...)

Tevens zenden wij een overzicht genaamd “Overzicht IB 2001”. (...) Dit overzicht stuurt u niet naar de belastingdienst maar is een kopie van de aangifte voor uw eigen dossier.”

Bij de - niet ondertekende - brief was een geschrift “Overzicht IB 2001” als bijlage gevoegd.

Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat hij na ontvangst van deze brief het aangiftebiljet heeft ondertekend en dit op 23 december 2002 per post heeft verzonden.

1.7. Belanghebbendes gemachtigde verklaarde dat hetgeen in het beroepschrift omtrent de verzenddatum van het aangiftebiljet en de wijze van verzenden is geschreven, op een vergissing berust. Zijns inziens is het gegaan conform de aan het slot van 1.6 gegeven verklaring van belanghebbende.

De gemachtigde verklaarde verder dat hij, nadat hij van de inspecteur had vernomen dat deze niet over de aangifte van belanghebbende beschikte, het aangiftebiljet op 14 augustus 2003 naar de inspecteur had gefaxt.

Voorts heeft belanghebbende aangevoerd dat er geen belang was de aangifte te laat in te dienen omdat de aangifte tot een teruggaaf van belasting zou leiden.

1.8. Belanghebbende, noch de adviseur konden ter zitting een kopie van het aangiftebiljet, zoals die volgens hen in december 2003 is verzonden, tonen.

2. Tussen partijen is in geschil of de boete terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.

3.1. Artikel 9 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) bepaalt het volgende:

1. Met betrekking tot belastingen welke ingevolge de belastingwet bij wege van aanslag worden geheven, wordt de aangifte gedaan bij de inspecteur binnen een door deze gestelde termijn van ten minste een maand na het uitnodigen tot het doen van aangifte.

2. De inspecteur kan de door hem gestelde termijn verlengen. (...)

3. De inspecteur kan niet eerder dan na verloop van de in het eerste, onderscheidenlijk het tweede lid bedoelde termijn de belastingplichtige aanmanen binnen een door hem te stellen termijn aangifte te doen.

Artikel 67a van de Awr bepaalt het volgende:

1. Indien de belastingplichtige de aangifte voor een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven niet, dan wel niet binnen de ingevolge artikel 9, derde lid, gestelde termijn heeft gedaan, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur hem, gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag, een boete van ten hoogste f 2.500 kan opleggen.

2. (…)

3.2. Belanghebbende stelt dat hij het aangiftebiljet tijdig heeft ingeleverd en dat de boete onterecht is opgelegd. De inspecteur stelt daarentegen dat de aangifte niet eerder dan per fax op 14 augustus 2003 bij de belastingdienst is binnengekomen.

3.3. Het Hof stelt voorop dat - in geval de inspecteur wegens het niet tijdig doen van aangifte een boete wil opleggen, terwijl belanghebbende gemotiveerd stelt dat de aangifte tijdig is ingeleverd - op de inspecteur in beginsel de bewijslast rust aannemelijk te maken dat het aangiftebiljet niet tijdig is ingediend. Nu belanghebbende en zijn gemachtigde ter zitting verklaringen over de datum en de wijze waarop het aangiftebiljet is ingediend hebben afgelegd die afwijken van hetgeen daaromtrent in het beroepschrift staat geschreven, brengt een redelijke verdeling van de bewijslast met zich mede dat belanghebbende bewijst dat hij het aangiftebiljet tijdig heeft ingediend.

Het Hof acht belanghebbende in dat bewijs niet geslaagd. Van belang hierbij acht het Hof dat het tot de gedingstukken behorende kopie van het aangiftebiljet de datum 14 augustus 2003 draagt, belanghebbende noch zijn gemachtigde een kopie konden overleggen van het aangiftebiljet, zoals dat volgens de gemachtigde in december 2003 is ingediend. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende derhalve niet aannemelijk dat hij het aangiftebiljet tijdig, dat wil zeggen voor 3 juli 2003 heeft ingediend. Dit betekent dat de aangifte niet binnen de in artikel 9, lid 3 van de Awr gestelde termijn is ingediend. Op grond van artikel 67a van de Awr heeft de inspecteur terecht een verzuimboete opgelegd.

3.4. § 21 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (hierna: BBBB 1998) luidt als volgt:

1. Bij het opleggen van een verzuimboete wegens het niet of niet tijdig doen van aangifte voor een belasting (...) die bij wege van aanslag wordt geheven, wordt een onderscheid gemaakt tussen een eerste, tweede, derde, vierde en vijfde/volgend verzuim.

2. (...)

3. Wordt de aanslag op een positief bedrag vastgesteld, dan legt de inspecteur in geval van een eerste, (...) verzuim een boete op van respectievelijk f 250 (...). Wordt de aanslag op nihil of op een negatief bedrag vastgesteld dan legt de inspecteur een boete op van respectievelijk f 50 (...). Voor toepassing van deze paragraaf wordt onder een op een positief bedrag vastgestelde aanslag verstaan een aanslag waarvan het bedrag na verrekening van voorheffingen en de tot het moment van indiening van de aangifte opgelegde voorlopige aanslagen positief is. Onder een op nihil of een op een negatief bedrag vastgestelde aanslag wordt voor de toepassing van deze paragraaf verstaan een aanslag waarvan het bedrag na verrekening van voorheffingen en de tot het moment van indiening van de aangifte opgelegde voorlopige aanslagen nihil of negatief is.

(...)

3.5. Het Hof merkt belanghebbendes beroep ook aan als een beroep tegen de hoogte van de boete. Tussen partijen is niet in geschil dat het in casu een eerste verzuim betreft.

Nu gelet op de gedingstukken vaststaat dat de aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2001 een op nihil vastgestelde aanslag in de zin van het derde lid van paragraaf 21 van het BBBB 1998 (tekst 2003) is, had de inspecteur de boete overeenkomstig genoemde paragraaf op € 22 moeten vaststellen. Gelet hierop zal het Hof de boete verminderen tot op € 22.

4. Nu het beroep gegrond is acht het Hof op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht termen aanwezig de inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. Deze kosten dienen te worden berekend op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het Hof stelt het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage bij dat besluit opgenomen tarief op 2 (beroepschrift en ver-schijnen zitting) x € 322 x 0,5 (wegingsfac-tor gewicht van de zaak), ofwel € 322.

De uitspraak is gedaan op 4 november 2004 door mr. Goes, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Milder-Wolbers als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, door genoemd lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.

U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.

De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.