Home

Gerechtshof Amsterdam, 14-12-2004, AR8579, 01/90168 DK

Gerechtshof Amsterdam, 14-12-2004, AR8579, 01/90168 DK

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
14 december 2004
Datum publicatie
3 januari 2005
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2004:AR8579
Formele relaties
Zaaknummer
01/90168 DK

Inhoudsindicatie

Naar het oordeel van de Douanekamer heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat in de vastgestelde douanewaarde van ingevoerde schoenen een inkoopcommissie is begrepen, die op grond van artikel 29 CDW jo. artikel 33, onderdeel e, CDW geen deel hoeft uit te maken van de douanewaarde. De Douanekamer oordeelt dat artikel 250 CDW in casu niet van toepassing is.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Douanekamer

Uitspraak

in de zaak nr. 01/90168 DK (voorheen: nr. 0168/2001)

de dato 14 december 2004

1. De procedure

1.1. Op 7 juni 2001 is bij de Tariefcommissie te Amsterdam een beroepschrift ingekomen van A, ingediend namens de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid B B.V. te Z en C B.V. te Z B.V. Het beroepschrift is op 9 augustus 2001 nader gemotiveerd. Het beroepschrift is gericht tegen twee uitspraken van het hoofd van het douanedistrict Rotterdam (hierna: de inspecteur) van 21 mei 2001, kenmerken T2...... en T2.2....., waarbij bezwaren tegen een afwijzende beschikking op twee verzoeken om terugbetaling van douanerechten werden afgewezen.

1.2. De secretaris van de Tariefcommissie heeft het beroep gesplitst. Voorzover beroep was ingediend tegen de uitspraak op bezwaar met kenmerk T2.2-5...., gericht aan D B.V. (hierna: belanghebbende), is deze onder zaaknummer 01/90168 DK geregistreerd. Het beroep met betrekking tot de uitspraak op bezwaar, gericht aan C B.V., kenmerk T2.2-1..., is geregistreerd onder nummer 01/90169 DK (voorheen: nr. 0169/2001 TC).

1.3. Van belanghebbende is een griffierecht van f 450,-- geheven. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

14. Op grond van artikel XI van de Wet van 14 september 2001, Stb. 419, is met ingang van 1 januari 2002 de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Douanekamer) in de plaats getreden van de Tariefcommissie.

1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden tijdens de zitting van de Douanekamer van 24 juni 2003. De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak geregistreerd onder nummer 01/90169 DK. Daar zijn verschenen namens belanghebbende E alsmede mr. F en mr. G, beiden verbonden aan H, Advocaten Notarissen Belastingadviseurs te Y.

Namens de inspecteur zijn verschenen mr. I en mr. J. Beide partijen hebben ter zitting een pleitnota overgelegd en voorgelezen, waarvan de inhoud als hier opgenomen geldt. De pleitnota van belanghebbende is voorzien van bijlagen. De inspecteur heeft van deze bijlagen kennis kunnen nemen en zich erover kunnen uitlaten.

1.6. Tijdens de zitting heeft de Douanekamer de inspecteur verzocht de gedingstukken aan te vullen. De inspecteur heeft de gevraagde bescheiden op 27 juni 2003 doen toekomen, waarna afschriften daarvan aan belanghebbende zijn gezonden. Belanghebbende heeft op 27 oktober 2003 aan de Douanekamer een kopie toegezonden van een arrest van het VAT and Duties Tribunal, London Tribunal Centre, gedateerd 29 oktober 2003, waarin prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen zijn gesteld (geregistreerd bij het Hof van Justitie als zaak C-486/03, Overland Footwear Ltd., Pb EU 2004, nr. C 7). Beide partijen hebben schriftelijk meegedeeld toestemming te verlenen dat een nadere zitting achterwege blijft.

2. De feiten

2.1. K, een Delaware corporation, gevestigd te Rockford in Michigan (Verenigde Staten van Amerika), heeft met L., gevestigd te Peoria in Illinois (Verenigde Staten van Amerika) een licentieovereenkomst gesloten op grond waarvan zij schoenen onder de merknaam L in de handel mag brengen. De overeenkomst geldt vanaf 1 januari 1994. De schoenen worden in landen in het verre oosten gefabriceerd door niet met K gelieerde ondernemingen.

2.2. M, ook gevestigd in Michigan, vormt de zogeheten ‘sourcing division’ van K. Tot de gedingstukken behoort een brief, gedateerd 6 december 2000, afkomstig van K, waarin de werkzaamheden van M zijn vermeld. Deze brief luidt, voorzover relevant:

“M, Inc. (“M”), a Michigan, USA company and wholly owned subsidiary of K, provides a variety of services in the Far East relating to locally produced footwear. These services are provided through M’s Taiwan branch and include the following:

- Developing and commercializing technical and non-technical aspects of footwear.

- Coordinating the order and production process including all steps from reservation of factory space through shipping.

- Arranging delivery of footwear products.

- Reporting as necessary to purchasers.

- Establishing raw material standards and requirements and coordinating purchases and interaction between vendors and factories.

- Negotiating specification and cost sheets for footwear products.

- Evaluation and assuring the quality of major components in pre-production.

- Inspecting finished production and verifying quality.

- Establishing standards for packaging and box artwork and monitoring compliance.

- Providing technical production assistance.

In return for these services M receives a fee based on the FOB price. This fee is included in cost sheets paid by N to factories producing certain footwear for N and the factories remit this amount to K.”.

M wordt door de procespartijen ook wel aangeduid als WFE.

2.3. K heeft op 31 december 1993 een distributie- en licentieovereenkomst gesloten met N (voorheen: N Shoes Ltd), hierna aangeduid als N, gevestigd te Londen (Verenigd Koninkrijk). N is groothandelaar in schoenen, met name werk- en veiligheidschoenen en –laarzen, alsmede laarzen en schoenen voor sportieve doeleinden. Ingevolge deze overeenkomst mag N met goedkeuring van K geproduceerd schoeisel onder de merknaam L in bepaalde landen binnen de Europese Unie (met name het Verenigd Koninkrijk en Nederland), in de handel brengen. De overeenkomst geldt vanaf 1 januari 1994.

In deze overeenkomst is ondermeer het volgende opgenomen:

“SECTION 1. DEFINITIONS. In this agreement:

1.1 “Authorized manufacturer” means a company, firm, or corporation that K designates to N from whom N may purchase Products during the term of this Agreement.

(...)

1.9 “First Cost” of a Product shall mean 105% of the Factory Cost of the Product.

(...)

1.14 “Service Fee” has the meaning specified in Section 5.1.

(...)

SECTION 2. PURCHASE AND SALE OF PRODUCTS

2.1. K grants to N the exclusive right during the term of this Agreement to:

A. Sell Products to Retailers and wholesalers located in the United Kingdom and Ireland;

B. Sell Products to Sub-Distributors located in the Territory, for resale to Retailers and end-users located in the Territory;

C. (...)

D. (...)

on the term and subject to the conditions set forth in this Agreement.

2.2 N shall purchase all Products from one or more Authorized Manufacturers as provided in Section 10 of this Agreement.

SECTION 5. PAYMENTS

5.1 Payment Of Service Fees. With respect to each Product purchased by N, N will pay to K an amount equal to fifteen percent (15%) of the First Cost of the Product (“Service Fees”). K will invoice N for Service Fees with respect to Products purchased by N when a freight forwarder of freight consolidator issues an FCR with respect to shipment of the products by the Authorized Manufacturer.

(...)

SECTION 9. PRODUCT LINE AND PRODUCT QUALITY

9.1 Product. The “Products” will consist of work, safety and outdoor footwear bearing the Trademarks of various styles and models approved by K and L from time to time. K shall periodically notify N of the Products that are available from Authorized Manufactures. All styles, designs, lasts, patterns, and product specifications shall be the property of K or L, even if developed by N or a Sub-Distributor. K reserves the right to change styles, lasts, patterns, and materials at any time without notice. All confirmed orders shall be manufactured, to the extent possible, according to the specifications in effect on the date the factory issues the pro forma invoice, except that Product specifications may be changed to meet K’s quality requirements or the availability of materials.

9.2. Quality. N shall not sell and shall not permit a Sub-Distributor to sell a Product unless the Product meets high safety and structural standards, is fit for its intended use, and is of a style, appearance, quality and consistency that meet K’s quality standards and may be properly regarded as “First Quality” goods. K will perform quality control inspections before shipments of Products and will approve or disapprove Products pursuant to establish quality control standards of K and L. N agrees tot inspect all Products for damage incurred after the FCR date before offering them for sale and will not permit the sale of any Products properly classified as “Irregular” or “Seconds” of which are otherwise less than “First Quality” goods. Similarly, N will not offer for sale any goods in which the promotional and packaging materials, or any other materials bearing the Trademarks are damaged, defective, “Irregular”, “Seconds”, or otherwise fail to qualify as “First Quality”.

SECTION 10. ORDERS, PRODUCTION, DELIVERIES AND PAYMENTS

10.1. Sourcing. From time to time, K shall select and notify N of one or more Authorized Manufacturers from whom N may purchase Products. If a given Authorized Manufacturer is not authorized to manufacture and sell all of the products, K will inform N as to which Products the Authorized Manufacturer is authorized to manufacture and sell.

10.2. Orders And Productions. Although N shall purchase all Products directly from an Authorized Manufacturer and although each purchase order shall be made out to an Authorized Manufacturer, N shall send or deliver each purchase order to K for K’s review and approval. If K approves the purchase order, it shall send or deliver it to the Authorized Manufacturer. N shall submit a separate purchase order for each model number of a Product that it orders. If K assigns to a purchase order a production number identifying the order, then N shall include that production number on all correspondence and accounting entries relating to that order. An order shall be considered “confirmed” when the Authorized Manufacturer issues a pro forma invoice containing the price, quantity, and delivery date.

(...)”.

2.4. Op 15 april 1998 heeft belanghebbende, douane-expediteur, in opdracht van N bij de douane te Rotterdam 250 kartons (3000 paar) herenschoenen, afkomstig uit China, voor het vrije verkeer aangegeven onder nummer IM- ........ Op de aangifte is tariefpost 6403 91 16 (8% douanerechten) vermeld en als douanewaarde is aangegeven f 105.617,00. De goederen zijn dezelfde dag ter beschikking van de aangever gesteld, nadat aan haar een uitnodiging tot betaling van f 8.449,40 aan douanerechten was uitgereikt. Bij de aangifte was een factuur, gedateerd 19 maart 1998, overgelegd afkomstig van O te Hong Kong ter zake van de levering van 3000 paar schoenen ‘for account & risk of N Shoes Ltd.’. Op deze factuur zijn de goederen gespecificeerd onder ordernummers (vijf in totaal) en per ordernummer is een ‘unit price’ vermeld. De totale factuurprijs bedraagt US $ 50,958,00.

2.5. Op 10 december 1998 heeft de inspecteur een verzoek om terugbetaling ten bedrage van f 335,10 ontvangen met betrekking tot de op 15 april 1998 geheven douanerechten voor de sub 2.4. vermelde invoeraangifte. De inspecteur heeft dit verzoek op 2 maart 1999 afgewezen bij beschikking met kenmerk T2.4-.... . Tegen deze beschikking heeft belanghebbende op 23 maart 1999 bezwaar ingediend bij de inspecteur.

3. Het geschil

Tussen partijen is in geding het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op terugbetaling van douanerechten, omdat bij de vaststelling van de douanewaarde ten onrechte geen rekening is gehouden met een vermindering van 4% ter zake van een betaling van een inkoopcommissie.

4. Het standpunt van belanghebbende

4.1. In het Verenigd Koninkrijk heeft N geprocedeerd over een verzoek om terugbetaling, dat om dezelfde reden als in deze zaak was gedaan. In die zaak staat niet ter discussie of in de douanewaarde een inkoopcommissie is begrepen, maar enkel of recht op terugbetaling bestaat, wanneer de belanghebbende bij de invoeraangifte geen melding heeft gemaakt van een in de factuurprijs begrepen inkoopcommissie. Deze vraag is op 24 maart 2000 voorgelegd aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in Luxemburg in de zaak geregistreerd onder nr. C-379/00 (zie Pb EG 2000, nr. C 355). De Advocaat-Generaal Mischo heeft in die zaak geconcludeerd dat met toepassing van artikel 78 van het Communautair douanewetboek (hierna: CDW) recht op terugbetaling be-staat. Het oordeel van het Hof van Justitie van 5 december 2002 (Jurispr., I-11133) luidde dat N kan verzoeken om een wijziging of herziening van de aangifte. Op 20 mei 2003 hebben N en de Engelse douane geconcludeerd dat het Hof van Justitie in de laatstgenoemde zaak de feiten niet juist heeft uitgelegd en dat het gewezen oordeel van het Hof het juridische geschil niet kan oplossen. Daarom is aan het VAT and Duties Tribunal verzocht om opnieuw vragen te stellen aan het Hof van Justitie, aan welk verzoek het Tribunal tegemoet is gekomen. Verwezen wordt naar het sub 1.6. vermelde arrest van het Tribunal.

4.2. Anders dan de Engelse douane bestrijdt de Nederlandse douane dat sprake is van betaling ter zake van een inkoopcommissie. Niet wordt begrepen waarom de Nederlandse douane een ander standpunt inneemt.

WFE treedt wel degelijk op als inkoopagent voor N. WFE gaat in het Verre Oosten op zoek naar fabrikanten, zij plaatst orders voor N, houdt toezicht op het fabricageproces, zij controleert de kwaliteit van de schoenen en dergelijke en verzorgt de verzending, opslag en aflevering aan N. Dit zijn werkzaamheden die behoren tot het werkpakket van een inkoopagent.

N betaalt deze inkoopcommissie, WFE ontvangt deze betaling. De overeenkomst is mondeling gesloten, maar niet schriftelijk vastgelegd. De betaling vindt indirect plaats. Voor commercieel gemak en met goedkeuring van partijen wordt de inkoopcommissie eerst aan de fabrikant van de goederen overgemaakt die vervolgens het bedrag doorgeeft aan WFE. Een gedeelte van de betaling van N aan de leverancier van de schoenen vormt in feite geen onderdeel van de betaalde of de werkelijk betaalde prijs.

4.3. De rol van WFE is grondig onderzocht door de Engelse douane. Op grond van dat onderzoek heeft deze geconcludeerd dat sprake is van een inkoopcommissie. Dit is in 1997 door de Engelse douane in een brief aan N bevestigd. Ook een latere verhoging van de inkoopcommissie tot 4,7% vanaf 1 januari 1998 heeft de Engelse douane geaccepteerd. De Engelse douane heeft haar standpunt aan de Nederlandse douane meegedeeld. Gewezen wordt tevens op de bij de stukken gevoegde Decision van het VAT and Duties Tribunal, Londen, van 24 maart 2000, waarin onder de ‘overeengekomen feiten’ de kwalificatie inkoopcommissie niet wordt betwist. Ook recent op 16 juni 2003 heeft de Engelse douane herhaald dat 4% van het N betaalde bedrag wordt aangemerkt als een inkoopcommissie. Het is belanghebbende niet bekend dat de Engelse douane dit standpunt - zoals de inspecteur stelt - zou hebben herzien.

Gelet op artikel 250 CDW moet de Nederlandse douane dit besluit van de Engelse douane respecteren en in Nederland bij de douaneregeling ‘brengen in het vrije verkeer’ toepassen.

4.4. Nu ingevolge artikel 32 CDW een inkoopcommissie geen deel uitmaakt van de transactieprijs, mag artikel 33 CDW natuurlijk niet zo worden geïnterpreteerd dat een inkoopcommissie achteraf niet meer uit de douanewaarde kan worden gehaald. Op grond van dit artikel moet een inkoopcommissie, ook achteraf - na vrijgave van de goederen - alsnog op de douanewaarde in mindering kunnen worden gebracht.

4.5. Tijdens de zitting hebben mr. F alsmede E meegedeeld niet over een machtiging te beschikken waaruit blijkt dat zij in deze procedure namens C B.V. mogen optreden. Beiden deelden mee deze machtiging ook niet meer te kunnen verkrijgen. Het beroep, geregistreerd onder nummer 01/90169 DK, wordt daarop door mr. F ingetrokken. De inspecteur heeft bevestigd dat het uiteindelijke resultaat van de procedure in zaak nr. 01/90168 DK ook zal gelden voor het verzoek om terugbetaling in de zaak nr. 01/90169 DK.

Belanghebbende licht desgevraagd het onder 2.8 van de pleitnotitie opgenomen schema toe. WFE verricht services aan N in de vorm van activiteiten bij de verschillende fabrikanten. N draagt elke fabrikant op om een bepaald percentage aan WFE te betalen. Dit laatste gebeurt op basis van commerciële overwegingen. Er is daarvan geen overeenkomst. Er bestaat een goede onderlinge samenwerking tussen de betrokken partijen.

5. Het standpunt van de inspecteur

5.1. De Engelse douane heeft inderdaad N laten weten dat in de verkoopprijs van de schoenen een inkoopcommissie van 4 % is verwerkt. De Engelse douane heeft echter de douane Rotterdam laten weten in de toekomst nieuw onderzoek te doen in deze kwestie.

5.2. Uit ontvangen informatie blijkt dat WFE verschillende diensten verleent in relatie met het aldaar gefabriceerde schoeisel. Een deel van die activiteiten gaat echter verder dan taken die gebruikelijk zijn voor een inkoopagent. Zo zijn het ontwerpen en samenstellen van technische specificaties voor de schoenen en het verlenen van ondersteuning aan een klant of afnemer, geen taken die voor een inkoopagent gebruikelijk zijn.

Tussen N en WFE zijn geen schriftelijke contracten opgemaakt. Uit de distributie- en licentieovereenkomst van K en N blijkt dat K de eindverantwoordelijkheid heeft. Uit dat contract blijkt dat alle leesten, ontwerpen, stijlen en patronen en productspecificaties eigendom worden van K. WFE behartigt de belangen voor K, namelijk het belang van licentiehouder van het merk “L”. Deze gegevens alsmede de ongebruikelijke wijze van betaling leiden tot de conclusie dat de diensten van WFE geen diensten van een inkoopagent vormen.

5.3. Ook indien sprake is van een inkoopcommissie, kan deze op grond van ar-tikel 33 CDW niet in mindering worden gebracht op de douanewaarde. Op de bij de aangifte gevoegde factuur is geen onderscheid gemaakt tussen een prijs ter zake van de levering van de schoenen en de vergoeding die betrekking heeft op de diensten van een inkoopagent. In het sub 4.1. vermelde arrest heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat wanneer een inkoopcommissie niet is te onderscheiden van de verkoopprijs van de goederen, deze commissie onderdeel uitmaakt van de transactiewaarde als bedoeld in artikel 29 CDW en bijgevolg belastbaar is.

5.4. Tijdens de zitting heeft de inspecteur verder aangevoerd dat belanghebbende ter zake van de door WFE verrichte diensten geen onderscheid heeft gemaakt tussen de diensten die tot de ‘inkoop’ kunnen worden gerekend en andere diensten.

Artikel 250 CDW is niet van toepassing. Wij hebben de Engelse douane gegevens verstrekt over de activiteiten van WFE, die bij haar niet bekend waren. Ook als de Engelse douane zou zijn uitgegaan van dezelfde gegevens dan nog is artikel 250 CDW niet van toepassing.

6. De rechtsoverwegingen

6.1. De transactiewaarde

6.1.1. In het onderhavige geval is de douanewaarde vastgesteld met toepassing van artikel 29 CDW, dat wil zeggen volgens de methode van waardebepaling op basis van de transactiewaarde van de goederen. De transactiewaarde wordt in genoemd artikel gedefinieerd als de voor de goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs indien zij voor uitvoer naar het douanegebied van de Gemeenschap worden verkocht, in voorkomend geval na aanpassing overeenkomstig de artikelen 32 en 33 CDW.

Ingevolge artikel 29, lid 3, onderdeel a, CDW is de werkelijk betaalde prijs of te betalen prijs de totale betaling die door de koper aan de verkoper of ten behoeve van de verkoper voor de ingevoerde goederen is of moet worden gedaan en omvat alle betalingen die als voorwaarde voor de verkoop van de ingevoerde goederen, hetzij door de koper aan de verkoper, hetzij door de koper aan een derde ter nakoming van een verplichting van de verkoper, werkelijk zijn of moeten worden gedaan.

N heeft de goederen van O gekocht en N heeft - zo heeft belanghebbende als weergegeven sub 4.2. bevestigd - aan deze leverancier een geldbedrag voldaan dat overeenkomt met de prijs zoals vermeld op de door de leverancier opgemaakte factuur. Dit rechtvaardigt naar het oordeel van de Douanekamer in beginsel de conclusie dat die betaling is gedaan als voorwaarde voor de verkoop van de goederen, en dat deze derhalve valt onder de termen van het vorenbesproken artikel 29 CDW. Alsdan rust op de betrokkene, aangever of importeur, de last te bewijzen dat die betaling of een deel daarvan een ander karakter draagt.

6.1.2. Belanghebbende stelt onder verwijzing naar artikel 33 CDW dat de douanewaarde te hoog is vastgesteld. Een deel van de aan de leverancier gedane betaling zou niet ter voldoening van een bedongen prijs maar om een andere reden zijn gedaan, te weten als vergoeding voor door een derde, in casu WFE, verrichte werkzaamheden als inkoopagent. Daarmee stelt belanghebbende in wezen dat de goederen zijn gekocht voor een lagere prijs dan op de factuur is vermeld. Deze laatste stelling heeft belanghebbende naar het oordeel van de Douanekamer niet aannemelijk gemaakt. Er zijn geen bescheiden overgelegd op grond waarvan aannemelijk is dat de leverancier bij de verkoop van het schoeisel een andere, lagere prijs heeft bedongen als voorwaarde voor de verkoop dan die op de factuur was vermeld.

6.1.3. Dat door de leverancier een lagere prijs zou zijn bedongen, kan ook niet uit andere omstandigheden of uit de gedingstukken worden afgeleid. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat tussen N en WFE een overeenkomst is gesloten op grond waarvan WFE namens en voor rekening van N dan wel op eigen naam maar voor rekening van N optreedt bij de aankoop van de onderhavige goederen. Uit de sub 2.3. vermelde distributie- en licentieovereenkomst concludeert de Douanekamer veeleer dat WFE de diensten genoemd in de sub 2.2. vermelde brief verricht uit hoofde van een overeenkomst met K, met het oog op uitvoering van de licentieovereenkomst tussen K en L. In genoemde brief staat ook niet WFE doch K vermeld als degene die uiteindelijk van de fabrikanten een bedrag ter zake van de in die brief genoemde diensten (“services”) ontvangt.

Er zijn ook verder geen feiten of omstandigheden gesteld en gebleken die aannemelijk maken dat in het onderhavige geval O aan WFE een bedrag zou hebben betaald namens of voor rekening van N.

Gelet op het vorenstaande is derhalve niet aannemelijk gemaakt dat in de vastgestelde douanewaarde elementen zijn begrepen, in het bijzonder inkoopcommissies, die op grond van artikel 33, onderdeel e, CDW geen deel hoeven uit te maken van de douanewaarde.

6.2. De strekking van artikel 250 CDW

Het is redelijkerwijs niet voor twijfel vatbaar dat artikel 250 CDW betrekking heeft op de situatie waarin een en dezelfde douaneregeling als bedoeld in artikel 4, punt 16, CDW in verscheidene lidstaten wordt gebruikt. Nu de onderhavige douaneaangifte voor het brengen in het vrije verkeer uitsluitend ziet op in Nederland in het vrije verkeer gebrachte goederen, kunnen aan de door de Engelse douane tijdens controles gedane vaststellingen met betrekking tot andere, in Engeland gedane douaneaangiften geen bewijskracht als bedoeld in artikel 250 CDW worden ontleend, hetgeen derhalve in casu met zich brengt dat de ambtenaren de heffingsmaatstaf naar eigen bevinden met toepassing van de sub 6.1. besproken wettelijke bepalingen konden vaststellen.

6.3. Conclusie

Uit hetgeen hiervoor onder 6.1. en 6.2 is overwogen volgt dat de douanewaarde geen aanpassing behoeft, en dat belanghebbende geen recht heeft op terugbetaling van douanerechten.

7. De proceskosten

De Douanekamer acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de pro-ceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

8. De beslissing

De Douanekamer verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld op 14 december 2004 door mr. F.H.M. Possen, voorzitter, mr. M.E. van Hilten en mr. E.N. Punt, leden, in tegenwoordigheid van mr. drs. T.A.J.S. Hesselink, griffier.

De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.

De griffier: De voorzitter:

Beroep in cassatie

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij dit beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: a) de naam en het adres van de indiener;

b) de dagtekening;

c) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ont-vangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.