Gerechtshof Amsterdam, 22-12-2004, AS2535, 04/01049
Gerechtshof Amsterdam, 22-12-2004, AS2535, 04/01049
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 22 december 2004
- Datum publicatie
- 19 januari 2005
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2004:AS2535
- Zaaknummer
- 04/01049
Inhoudsindicatie
Artikel 7:15 AWB. Kosten van het bezwaar. Het indienen van een bezwaarschrift beschouwt het Hof als een handeling waarvoor de bijstand van een professionele gemachtigde weliswaar niet noodzakelijk is, maar die, indien een belastingplichtige die niet zelf over een juridische achtergrond beschikt ervoor kiest dat door een professionele gemachtigde te laten doen, hoe eenvoudig de onderliggende kwestie ook mag zijn, ook zeker niet als onredelijk is aan te merken.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Derde Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
de uitspraak met dagtekening 28 januari 2004 van de inspecteur van de Belastingdienst P, de inspecteur, betreffende een aan belanghebbende opgelegde voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2002.
Het beroep is behandeld ter zitting van 8 december 2004.
Beslissing
Het Hof
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de bestreden uitspraak,
- handhaaft de voorlopige aanslag zoals deze bij de bestreden uitspraak is verminderd,
- veroordeelt de inspecteur in de kosten van bezwaar van belanghebbende tot het beloop van € 40,25 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen,
- veroordeelt de inspecteur in de kosten van beroep van belanghebbende tot het beloop van € 322 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen,
- gelast de Staat het gestorte griffierecht ad € 37 aan belanghebbende te vergoeden.
Gronden
1. Belanghebbende, geboren 31 maart 1960, geniet in 2002 loon. Belanghebbende heeft voor het jaar 2002 een aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.806. Aan belanghebbende is, met dagtekening 19 december 2003, de onderhavige voorlopige aanslag opgelegd naar een vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.806. Tegen de voorlopige aanslag heeft belanghebbende een bezwaarschrift ingediend. Het bezwaar strekt tot vermindering van de voorlopige aanslag tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.806. In het bezwaarschrift verzoekt belanghebbende om vergoeding van de kosten van het bezwaar. Bij de bestreden uitspraak heeft inspecteur het vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning verminderd tot € 28.806 en het verzoek om vergoeding van de kosten van het bezwaar afgewezen.
2. In geschil is of belanghebbende recht heeft op vergoeding van de kosten van het bezwaar.
3.1. De inspecteur stelt dat geen sprake is van aan de belastingdienst te wijten onrechtmatigheid. De inspecteur stelt voorts dat de fout direct kenbaar was voor belanghebbende zodat zij niet in redelijkheid tot de beslissing had hoeven komen kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand te maken.
3.2. Belanghebbende bestrijdt de stellingen van de inspecteur. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft belanghebbende in de stukken en ter zitting, samengevat en in hoofdzaken weergegeven, aangevoerd dat,
a. tengevolge van een reken- of intoetsfout of een andere administratieve vergissing van de belastingdienst een onjuiste voorlopige aanslag is opgelegd; en
b. zij een bezwaarschrift heeft moeten (laten) indienen.
Zij stelt (uiteindelijk) dat de aan haar te vergoeden kosten van het bezwaar op € 161 moeten worden gesteld.
3.3. In het beroepschrift is vermeld dat namens belanghebbende op 23 januari 2004 telefonisch contact is opgenomen met de Belastingdienst P teneinde de fout in de aanslag op een eenvoudige wijze te verhelpen; volgens een medewerkster van de klantendienst kon de gemaakte fout uitsluitend door middel van een in te dienen bezwaarschrift worden hersteld. In zijn pleitnota heeft de gemachtigde ook de naam van de desbetreffende functionaris vermeld.
4.1. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) worden kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
4.2. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel kosten bestuurlijke voorprocedures (Kamerstukken II 1999-2000, nr. 27 024, nr. 3; V-N 2000/14.2) is onder meer vermeld:
“In alle gevallen is de vergoeding (...) beperkt tot de kosten, die de belanghebbende redelijkerwijs in verband met de behandeling van het bezwaar (...) heeft moeten maken. Daarmee is (...) de zogenaamde “dubbele redelijkheidstoets” gecodificeerd: zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten dienen redelijk te zijn. Aan dit vereiste is bijvoorbeeld niet voldaan, indien de bijstand van een belastingadviseur wordt ingeroepen om een evidente rekenfout in een belastingaanslag te herstellen. Het is immers algemeen bekend, dat een eenvoudig telefoontje naar de belastingdienst daartoe ook volstaat.”
4.3. In de nota van toelichting bij het Koninklijk Besluit van 25 februari 2002, Staatsblad 2002, nr. 113 (V-N 2002/16.4) is onder meer het volgende vermeld:
“Met betrekking tot de fiscale beschikkingen is ervan uitgegaan dat jaarlijks ongeveer 100.000 bezwaarschriften geheel of gedeeltelijk worden toegewezen, waarbij door een derde beroepsmatig rechtsbijstand is verleend, die voor toepassing van een kostenvergoeding in het kader van het Besluit proceskosten bestuursrecht in aanmerking komen. (...) De bezwaarschriften gericht tegen een voorlopige aanslag op grond van artikel 13 van de Algemene wet rijksbelastingen behoren daar in beginsel niet toe. Voorlopige aanslagen voldoen niet aan het hiervoor genoemde vergoedingscriterium, zoals dat is vastgesteld in artikel 7:15, tweede lid, Awb. Voorlopige aanslagen zijn namelijk gebaseerd op schattingen omdat de grootte van de belastingschuld pas kan worden vastgesteld na afloop van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven. Indien een voorlopige aanslag wordt herroepen, na indiening van een bezwaarschrift is er in beginsel geen sprake van onrechtmatigheid.”
5. In de tekst van het sedert 12 maart 2002 geldende artikel 7:15 van de Awb wordt geen onderscheid gemaakt tussen aanslagen en voorlopige aanslagen. Evenmin biedt de parlementaire behandeling van de Wet van 24 januari 2002, Staatsblad 2002, nr. 55, een aanwijzing dat kosten die verband houden met de behandeling van een bezwaar tegen een voorlopige aanslag niet voor vergoeding in aanmerking komen. Vaststaat dat de voorlopige aanslag onjuist is, dat de onjuistheid van de voorlopige aanslag niet aan belanghebbende is te wijten en dat de voorlopige aanslag niet is gebaseerd op een schatting, maar is opgelegd naar aanleiding van de door belanghebbende ingediende aangifte. Vaststaat voorts dat de onderhavige voorlopige aanslag is herroepen. Beoordeeld zal moeten worden of dit herroepen is geschied wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
6. Het Hof oordeelt als volgt. Indien de inspecteur een belastingaanslag vaststelt die eerst na het indienen van een bezwaarschrift door de inspecteur wordt verminderd of vernietigd wegens een inhoudelijke onjuistheid van het primaire besluit welke het gevolg is van een reken- of intoetsfout of een andere administratieve vergissing, begaat dat bestuursorgaan daarmee een onrechtmatige daad jegens de belastingplichtige. Dat de onderhavige belastingaanslag een voorlopige aanslag betreft, waardoor de fout ook bij de definitieve aanslag had kunnen worden hersteld doet daaraan niet af. Een bijzondere omstandigheid is gesteld noch aannemelijk geworden.
7. De inspecteur stelt dat, nu de fout direct voor belanghebbende kenbaar was, zij niet in redelijkheid tot de beslissing had hoeven komen kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand te maken. Het Hof volgt de inspecteur hierin niet. Belanghebbende stelt dat zij heeft gepoogd om zonder veel kosten de zaak door een belastingadviseur telefonisch af te laten wikkelen, maar dat, aangezien de fout niet telefonisch kon worden hersteld, zij een bezwaarschrift heeft moeten (laten) indienen. De inspecteur heeft niet betwist dat een en ander is gegaan zoals ook is vermeld onder 3.3. Het Hof acht de door belanghebbende geschetste gang van zaken ook overigens geloofwaardig.
Naar het oordeel van het Hof is het inroepen van de rechtsbijstand in de bezwaarfase door belanghebbende in redelijkheid geschied. Nu de Belastingdienst, na daarop te zijn geattendeerd, niet eigenstandig bereid was de gemaakte intoetsfout te herstellen, was het indienen van een bezwaarschrift onvermijdelijk geworden. Het formuleren en indienen van een dergelijk geschrift beschouwt het Hof als een handeling waarvoor de bijstand van een professionele gemachtigde weliswaar niet noodzakelijk is, maar die, indien een belastingplichtige die niet zelf over een juridische achtergrond beschikt ervoor kiest dat door een professionele gemachtigde te laten doen, in een geval als het onderhavige, hoe eenvoudig de onderliggende kwestie ook mag zijn, ook zeker niet als onredelijk is aan te merken. Dat belanghebbende over enige juridische deskundigheid beschikt is gesteld noch aannemelijk geworden. De stelling van de inspecteur dat belanghebbende reeds vóór 23 januari 2004 (de datum van het telefoongesprek van de gemachtigde met de medewerker van de belastingdienst) had besloten een belastingadviseur in te schakelen, doet hieraan niet af. Het Hof acht mitsdien termen aanwezig de inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de kosten van het bezwaar als bedoeld in artikel 7:15 van de Awb. Gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht komen voor vergoeding in aanmerking de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand ad € 40,25 (€ 161 x 0,25 wegens het gewicht van de zaak).
8. Gezien het vorenoverwogene is het beroep gegrond.
Proceskosten
Nu het beroep gegrond is, acht het Hof voorts termen aanwezig de inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de kosten van het beroep als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht komen voor vergoeding in aanmerking de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand ad € 322 (€ 322 x 2 wegens proceshandelingen x 0,5 wegens het gewicht van de zaak). Overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn gesteld noch gebleken.
De uitspraak is gedaan op 22 december 2004 door mr. E.A.G. van der Ouderaa, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Schiltkamp als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, door genoemd lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.