Home

Gerechtshof Amsterdam, 01-09-2004, AT8781, 04/00280

Gerechtshof Amsterdam, 01-09-2004, AT8781, 04/00280

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
1 september 2004
Datum publicatie
6 juli 2005
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2004:AT8781
Zaaknummer
04/00280
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 3.120

Inhoudsindicatie

De inspecteur heeft in zijn e-mail aan belanghebbende in rechte te beschermen vertrouwen gewekt.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Vierde Enkelvoudige Belastingkamer

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,

tegen

de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst te P, de inspecteur, betreffende de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2002.

Het beroep is behandeld ter zitting van 18 augustus 2004.

Beslissing

Het Hof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 86.567 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 457; en

- gelast de Staat het gestorte griffierecht ad € 31 aan belanghebbende te vergoeden.

Gronden

1. Belanghebbende is in 1998 een hypothecaire geldlening aangegaan voor een bedrag van ƒ 125.000 (€ 56.722,53). Net als voor een eerder aangegane geldlening diende de eigen woning van belanghebbende tot zekerheid. Belanghebbende heeft het in 1998 geleende bedrag deels aangewend voor de aankoop van effecten en deels voor consumptieve doeleinden. Hij had ten tijde van het aangaan van de geldlening niet het voornemen het geleende bedrag op enig moment te gaan gebruiken voor de aanschaf, het onderhoud of de verbetering van een eigen woning.

2. In december 1999 heeft de Belastingdienst te P belanghebbende een brief gestuurd, waarin erop werd gewezen dat de eenheid deelneemt aan een proef om belastingplichtigen in de gelegenheid te stellen via e-mail vragen te stellen. Belanghebbende heeft op 20 februari 2001 de volgende situatie per e-mail voorgelegd:

“Ik heb een aantal jaren terug de overwaarde van mijn huidige woning benut, een extra hypotheek genomen en daarvan aandelen gekocht. De rente op deze hypotheek is nu niet meer aftrekbaar. Echter dit jaar zijn wij van plan om de woning op te knappen en een dakkapel te plaatsen. Het geld daarvoor zou ik kunnen verkrijgen door een deel van de aandelen portefeuille te verkopen. Kan ik dan vervolgens wel een deel van de 2e hypotheek aftrekken, of kan dat alleen door wederom de huidige overwaarde te benutten, een derde lening te sluiten en met dat geld de investeringen in de woning te betalen.”

3. De inspecteur heeft de mail van belanghebbende op 21 februari 2001 beantwoord en daarbij onder meer het volgende bericht:

“[Eigen woning: 30 jaar aftrek]

U kunt de rente van een schuld voor uw eigen woning maximaal 30 jaar na het afsluiten van die lening aftrekken. Als u op 31 december 2000 al een schuld voor uw eigen woning had, mag u de rente daarover vanaf 1 januari 2001 toch nog 30 jaar aftrekken.

[Voorwaarden aftrek hypotheekrente]

U kunt de rente en kosten van hypothecaire leningen en andere geldleningen alleen aftrekken als u met schriftelijke bewijsstukken kunt aantonen dat u deze leningen heeft gebruikt voor een of meer van de volgende zaken:

- de aankoop van uw eigen woning;

- het onderhoud van uw eigen woning;

- verbetering van uw eigen woning.

[Uitzondering renteaftrek bij hypotheek van vóór 1 januari 1996]

(...)

[Tweede woning: geen aftrek]

(...)”

4. In reactie op het onder 3. vermelde antwoord heeft belanghebbende het volgende aan de inspecteur gemaild:

“Bedankt voor deze (super) snelle reactie. Ik vind het antwoord echter iets te algemeen en wil toch graag antwoord op mijn specifieke vraag: Kan ik van de huidige 2e hypotheek waarvan de aftrek nu niet is toegestaan een deel toch gaan aftrekken als ik met facturen kom van zaken die ter verbetering van de woning hebben gediend?”

Onder de mail werd de inhoud van het eerdere mailverkeer tussen belanghebbende en de Belastingdienst weergegeven.

5. De inspecteur mailt belanghebbende op 26 februari 2001 het volgende:

“Op het moment dat u kunt aantonen,dat de gelden uit de tweede hypotheek worden aangewend voor aankoop,onderhoud en/of verbetering van de eigen woning,is de betaalde hypotheekrente van die tweede hypotheek aftrekbaar.

Ik hoop dat uw vraag hiermee beantwoord is.

Mocht u nog aanvullende informatie willen, dan kunt u deze mail direct beantwoorden (...) en eventueel een aanvullende vraag stellen.”

6. Belanghebbende heeft in de loop van de jaren 2001 en 2002 werkzaamheden aan zijn eigen woning laten uitvoeren. Deze werkzaamheden hebben geleid tot een verbetering van die woning. De kosten van de werkzaamheden beliepen € 21.403 en zijn volledig betaald uit de verkoop van aandelen, welke door belanghebbende zijn aangekocht met het in 1998 geleende bedrag.

7. Partijen zijn uiteindelijk eenparig van mening dat de bepalingen van Afdeling 3.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 geen ruimte bieden om een deel van het in 1998 geleende bedrag aan te merken als een schuld, die is aangegaan voor de verwerving, de verbetering of het onderhoud van de eigen woning. Het Hof acht dit standpunt juist. Tussen partijen is echter in geschil of de inspecteur bij belanghebbende het vertrouwen heeft gewekt dat de schuld deels wel als zodanig zou worden behandeld, indien belanghebbende de verbetering zou betalen uit de verkoop van aandelen, welke zijn aangekocht met het in 1998 geleende bedrag. Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat 21.403/56.722-ste gedeelte van de lening uit 1998 als eigenwoningschuld wordt aangemerkt indien het Hof het beroep op het vertrouwensbeginsel gegrond verklaart.

8. Het Hof overweegt dat belanghebbende een specifieke casus aan de inspecteur heeft voorgelegd, onder vermelding van alle relevante en juiste gegevens en heeft gevraagd om ten aanzien van die casus een standpunt in te nemen. Hij heeft de inspecteur daarbij geschetst dat hij ook de overwaarde van zijn woning zou kunnen aanwenden voor een extra lening welke, voor zover daaruit de verbetering zou zijn betaald, hoe dan ook als eigenwoningschuld zou zijn aangemerkt. Naar het oordeel van het Hof vallen de mails van belanghebbende niet aan te merken als een verzoek om een inlichting in algemene zin, doch als een verzoek om een stellingname met betrekking tot de wijze waarop de financiering van de verbetering van de eigen woning zou plaatsvinden. Dit blijkt ook uit het feit dat belanghebbende na ontvangst van het eerste antwoord van de inspecteur heeft gevraagd om nuancering. Het antwoord van de inspecteur van 26 februari 2001 is voldoende concreet om als toezegging te worden opgevat. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende de toezegging van de inspecteur heeft kunnen opvatten, als een toezegging inhoudende dat de lening uit 1998 alsnog gedeeltelijk als eigenwoningschuld zou worden gekwalificeerd, als de verbetering zou worden betaald uit de verkoop van de aandelen en er op die manier een verband zou kunnen worden gelegd tussen het geleende bedrag en de verbetering. Het Hof is van oordeel dat deze toezegging niet zo duidelijk in strijd is met een juiste wetstoepassing dat belanghebbende in redelijkheid niet op de nakoming ervan mocht rekenen.

9. Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat het beroep op het vertrouwens-beginsel slaagt. Dit brengt mee dat 21.403/56.722-ste gedeelte van de lening uit 1998 als eigenwoningschuld wordt aangemerkt. Aangezien belanghebbende hiermee reeds rekening heeft gehouden in zijn aangifte en de aangifte – afgezien van de correctie terzake van de bijtelling voor privé-gebruik auto – ook voor het overige juist was, zal het Hof het belastbare inkomen uit werk en woning vaststellen op € 86.567 (het aangegeven bedrag van € 86.186 vermeerderd met de bijtelling voor privé-gebruik auto ad € 381) en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 457.

10. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

De uitspraak is gedaan op 1 september 2004 door mr. Bijl, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van drs. Plat als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat bij verhindering van het lid van de belastingkamer uitsluitend door de griffier is ondertekend.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.

U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen. Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.