Gerechtshof Amsterdam, 26-01-2005, AS4258, 04/04928
Gerechtshof Amsterdam, 26-01-2005, AS4258, 04/04928
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 26 januari 2005
- Datum publicatie
- 2 februari 2005
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2005:AS4258
- Zaaknummer
- 04/04928
- Relevante informatie
- Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 8:84, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 8:72, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 8:86, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 27h
Inhoudsindicatie
Voorlopige voorziening. In verband met een lopend onderzoek wordt een summier gemotiveerde hoge aanslag opgelegd tot behoud van rechten. De éénjaarstermijn voor uitspraak op het ingediende bezwaar is bijna voorbij. De voorzieningenrechter gelast de inspecteur uitspraak te doen.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
UITSPRAAK VAN DE VOORZIENINGENRECHTER ALS BEDOELD IN ARTIKEL 8:84 VAN DE ALGEMENE WET BESTUURSRECHT
inzake: X N.V., verzoekster,
tegen: de inspecteur van de Belastingdienst/P, de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij schrijven van 22 december 2004 heeft mr.A namens verzoekster een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend.
De inspecteur heeft gereageerd bij schrijven van 13 januari 2005.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 24 januari 2005 (..).
2. Karakter voorlopige voorziening
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoekster dat een onverwijlde voorzie-ning wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en is dit niet bindend voor de beslissing in de bodemprocedure.
3. Feiten en omstandigheden
3.1.1. Aan verzoekster is met dagtekening 23 december 2003 “ter behoud van rechten” een aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2000 opgelegd, bere-kend als volgt:
- aangegeven belastbaar bedrag ƒ 6.498.535
correcties:
geen vervangingsreserve ƒ 20.010.871
geen verliescompensatie ƒ 6.479.609
afronding ƒ 10.985
- gecorrigeerd belastbaar bedrag ƒ 33.000.000
3.1.2. De aanslag werd vóór 1 januari 2004 opgelegd omdat verzoekster niet rea-geerde op een brief van de inspecteur waarin werd verzocht schriftelijk te bevestigen dat voor het indienen van de aangifte vennootschapsbelasting 2000 vijf maanden uitstel was verleend.
3.2.1. Bij brief van 29 januari 2004 is namens verzoekster pro forma bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Daarbij werd tevens verzocht om uitstel van betaling totdat op dat bezwaarschrift zou zijn beslist.
3.2.2. Bij brief van 25 februari 2004 heeft de inspecteur bericht dat verzoekster in de gelegenheid werd gesteld het bezwaar te motiveren en dat uitstel van betaling werd verleend tot 31 maart 2004. Verzoekster kon voor die datum vragen om continuering van het uitstel.
3.3. Bij schrijven van 29 april 2004 heeft de toenmalige gemachtigde het bezwaar aangevuld. Dit schrijven houdt onder meer in: “Ons bezwaar is allereerst gericht tegen de buitengewoon summiere motivatie. Niet is gebleken waarom de aangifte voor wat betreft verliescompensatie en dotatie vervangingsreserve niet is ge-volgd.”
3.4. Bij schrijven van 30 juni 2004 is namens de inspecteur een brief aan de di-rectie van verzoekster geschreven met daarin 37 genummerde vragen, waarvan een aantal met letters onderverdeeld in subvragen. Na verleend uitstel wegens wisseling van belastingadviseur heeft de huidige gemachtigde bij schrijven van 26 oktober 2004 op deze vragenbrief gereageerd.
4. Standpunten van partijen
Kort en zakelijk samengevat is door partijen het volgende gesteld:
4.1. Namens verzoekster:
De aanslag is niet gemotiveerd en willekeurig en dient reeds daarom te worden vernietigd. Door het ontbreken van een motivering kan verzoekster haar bezwaar niet nader motiveren. Daardoor is het uitstel van betaling vervallen. Bij invordering gaat verzoekster failliet. Zolang op het bezwaar niet is beslist kan verzoekster geen nieuwe investeringen doen.
Verzoekster vraagt:
a. een uitspraak ten principale over de vervangingsreserve en de verliescompensatie;
b. indien dat niet mogelijk is: de inspecteur op te dragen op zeer korte termijn de aanslag te motiveren en uitspraak op het bezwaarschrift te doen (de éénjaarstermijn eindigt 30 januari 2005);
c. de tenuitvoerlegging van de aanslag te schorsen, zodat de facto geen invordering kan plaatsvinden;
d. de inspecteur op te dragen zich te onthouden van niet relevante en/of overbodige vragen, in alle openheid alle punten ter bespreking op tafel te leggen, alle informatie uit het dossier aan verzoekster te verstrekken en te stoppen met ‘moddergooien’.
4.2. Namens de inspecteur:
Verzoekster maakt deel uit van een groep vennootschappen die actief is op de onroerendgoedmarkt en waarbij veel vennootschappen in belastingparadijzen betrokken zijn. Er zijn veel onderlinge transacties waarvan de zakelijkheid moeilijk te beoordelen is. Men is erop uit de samenwerking te verhullen en geeft op vragen slechts summier antwoord.
Indien verzoekster uitstel van betaling wil, moet zij daar schriftelijk om verzoeken.
Er zullen door de controlerend ambtenaar thans geen nadere vragen meer worden gesteld en hij zal de inspecteur adviseren uitspraak op het bezwaarschrift te doen.
Een spoedeisend belang ontbreekt.
Ter zitting is daaraan toegevoegd, kort en zakelijk weergegeven:
4.3. Namens verzoekster:
Er is in 2003 voor een groter bedrag aan onroerende zaken teruggekocht dan in 2000 is vervreemd. Verzoekster is geen handelaar of projectontwikkelaar, maar belegger. Wel moest veel onderhoud aan de monumentenpanden worden verricht.
De inspecteur moet zich beperken tot het stellen van vragen die verzoekster aangaan.
Het lijkt niet zinvol dat verzoekster thans nog op haar bezwaar wordt gehoord. Overleg kan in de beroepsfase plaatsvinden.
4.4. Namens de inspecteur:
Ik kan niet beslissen over het verlenen van uitstel van betaling. Verzoekster noemt in de pleitnota een aantal feiten die ik nu niet kan verifiëren. Ik blijf op de in het verweerschrift aangegeven gronden van oordeel dat in 2000 geen vervangingsreserve mocht worden gevormd.
Op grond van onderzoeken bij derden weet ik dat verzoekster incomplete antwoor-den heeft gegeven op mijn vragen. De vragen aan verzoekster zijn er ook op gericht om de zakelijkheid van transacties met gelieerde vennootschappen te onderzoeken.
Het is in dit stadium niet mogelijk om de hoofdzaak in deze procedure te behandelen.
Als verzoekster een snelle uitspraak wil, zal ik die doen. Ik ben bereid tot nader overleg.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Op grond van de overgelegde stukken gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende vaststaande feiten en omstandigheden:
- eind december 2003 is aan verzoekster een aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2000 met een correctie van rond ƒ 26,5 miljoen “ter behoud van rechten”;
- in de bezwaarfase zijn vragen gesteld, waarop bij schrijven van 26 oktober 2004 is gereageerd (zie onder 3.4.);
- een motivering van de correcties is voor het eerst in de reactie op het verzoekschrift verstrekt;
- op 30 januari 2004 verstrijkt de termijn van één jaar als bedoeld in artikel 25, lid 1, AWR;
- aan verzoekster is geen uitstel van betaling verleend, doch invorderingsmaatregelen zijn niet getroffen.
5.2. Inzake de vereiste spoedeisendheid overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Aan verzoekster is een aanslag tot behoud van rechten opgelegd tot een zeer aan-zienlijk bedrag, welke slechts zeer summier is gemotiveerd.
Uit de gedingstukken leidt de voorzieningenrechter af dat de controlerend ambtenaar pas nà de indiening van het onderhavige verzoekschrift heeft besloten zijn onderzoek naar de juistheid van verzoeksters aangifte voor het jaar 2000 te stoppen, verslag te doen van zijn bevindingen en de inspecteur te adviseren te uitspraak te doen op het bezwaarschrift, waarvoor de wettelijke termijn vrijwel verstreken is.
Onder die omstandigheden had verzoekster naar het oordeel van de voorzieningen-rechter ten tijde van de indiening van haar verzoekschrift een voldoende spoedeisend belang bij dat verzoek, althans voorzover dat verzoek inhoudt de inspecteur op te dragen een motivering van de correcties te verstrekken en uitspraak te doen op haar bezwaarschrift binnen de in de wet gestelde termijn.
De omstandigheid dat nog geen invorderingsmaatregelen zijn getroffen, doet daaraan niet af.
5.3. Voor ‘kortsluiting’ is in dit geval (artikel 27h AWR is pas met ingang van 1 januari 2005 vervallen; voor deze procedure geldt die bepaling nog wel) vereist dat beide partijen daarvoor toestemming geven. Nu die toestemming ontbreekt is ‘kort-sluiting’ reeds daarom niet mogelijk. Het primaire verzoek om ‘ten principale recht te doen’ wordt daarom afgewezen.
5.4. De voorzieningenrechter heeft begrip voor de stellingen van de inspecteur dat slechts moeizaam zicht kan worden gekregen op de groep van vennootschappen waarvan verzoekster deel uitmaakt, en op de onderlinge transacties binnen die groep. Ook neemt de voorzieningenrechter in acht dat vertragingen in het onderzoek ook zijn ontstaan door toedoen van verzoekster en dat de termijn voor het opleggen van de aanslag over 2000 is bekort doordat verzoekster niet heeft gereageerd op een op zichzelf redelijk verzoek van de inspecteur (zie 3.1.2.). Het opleggen van een aanslag tot behoud van rechten kan onder die omstandigheden niet als onrechtmatig worden aangemerkt.
Een en ander ontslaat de inspecteur evenwel niet van de plicht om een lopend onderzoek zo enigszins mogelijk met zodanige voortvarendheid af te ronden dat binnen de wettelijke termijn uitspraak kan worden gedaan op het bezwaarschrift. Dat geldt met name nu dat bezwaarschrift is gericht tegen een aanslag die tot behoud van rechten naar een aanzienlijk bedrag is opgelegd.
Niet is aannemelijk geworden dat het onderzoek na de antwoordbrief van 26 oktober 2004 zo voortvarend mogelijk is voortgezet.
5.5. De voorzieningenrechter constateert naar aanleiding van de stukkenwisseling en de behandeling ter zitting dat er thans geen beletsel meer is om op zeer korte termijn uitspraak te doen op het bezwaarschrift. Daarbij verdient opmerking dat verzoekster ter zitting heeft verklaard dat zij afziet van het horen vóór de uitspraak en dat nader overleg in de beroepsfase kan plaatsvinden.
Het verzoek kan daarom in zoverre worden toegewezen. De voorzieningenrechter zal daarbij aan de inspecteur een termijn van maximaal veertien dagen verlenen met het oog op de vereiste deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 7:11 Awb.
5.6. Nu nog geen invorderingsmaatregelen zijn getroffen of aangekondigd, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de aanslag te beslissen.
5.7. Nadat uitspraak op het bezwaarschrift zal zijn gedaan en verzoekster daartegen, naar zij reeds heeft aangekondigd, beroep zal hebben ingesteld, wordt de rechtsstrijd tussen partijen beheerst door de algemene beginselen van het procesrecht (vergelijk Hoge Raad 10 februari 1988, nr. 23 925, BNB 1988/160). Reeds daarom is er thans geen reden enige maatregel te treffen op het gebied van het vragen en verstrekken van gegevens en inlichtingen.
6. Proceskosten
De voorzieningenrechter acht termen aanwezig om de inspecteur te veroordelen in de proceskosten van verzoekster voor de onderhavige procedure. Op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze berekend op € 644 voor beroepsma-tig verleende rechtsbijstand (verzoekschrift + verschijnen ter zitting = 2 punten; factor 1 voor gewicht van de zaak; € 322 per punt).
7. Beslissing
De voorzieningenrechter
- gelast de inspecteur om uitspraak te doen op het bezwaarschrift van verzoek-ster tegen de aanslag vennootschapsbelasting 2000 uiterlijk binnen 14 dagen na de verzending van deze uitspraak;
- wijst het verzoek voor het overige af;
- veroordeelt de inspecteur tot vergoeding aan verzoekster van € 644 aan proceskosten en wijst de Staat aan dit bedrag aan verzoekster te voldoen;
- gelast de Staat het betaalde griffierecht ad € 273 aan verzoekster te vergoe-den.
Gewezen door mr. C. Schaap als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Kuijken als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2005.
De voorzieningenrechter heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of beroep in cassatie open.