Gerechtshof Amsterdam, 14-04-2005, AT4102, 04/00271
Gerechtshof Amsterdam, 14-04-2005, AT4102, 04/00271
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 14 april 2005
- Datum publicatie
- 20 april 2005
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2005:AT4102
- Zaaknummer
- 04/00271
- Relevante informatie
- Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024] art. 225
Inhoudsindicatie
In geschil is of al dan niet sprake is van laden en lossen van een aanhanger in de zin van de wet. Gelet op de gebruikelijke gang van zaken kan niet gezegd worden dat er onmiddellijk en bij voortduring geladen of gelost wordt.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Vierde Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van de vennootschap onder firma X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 16 januari 2004, ingediend door Y, firmant van belanghebbende met onbeperkte bevoegdheid.
Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 9 december 2003, be-treffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting met aan-slagnummer (...). Na bezwaar tegen de naheffingsaanslag is deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van verweerder en van de naheffingsaan-slag.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Ter zitting van 28 september 2004 is de zaak behandeld door de Zesde Enkelvoudige Belas-tingkamer. Ter zitting zijn verschenen namens belanghebbende Y en namens verweerder P.
Bij brief van 7 oktober 2004 heeft de griffier partijen bericht dat de zaak wordt verwezen naar de Vierde Meervoudige Belastingkamer.
Ter zitting van de Vierde Meervoudige Belastingkamer van 18 maart 2005 zijn verschenen namens belanghebbende Y en namens verweerder P.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende is houder van een aanhangwagen met kenteken (...) Op 17 juni 2003 stond deze aanhangwagen op het a-straat te Z op een plaats en een tijdstip waarop parkeerbe-lasting is verschuldigd. Om 12:21 uur is door een parkeercontroleur geconstateerd dat er ter zake van het aldaar parkeren geen parkeerbelasting was voldaan en is door hem de onderhavi-ge naheffingsaanslag vastgesteld. De naheffingsaanslag is opgelegd tot een bedrag van € 1,80 aan parkeerbelasting en € 31 aan kosten.
2.2. Belanghebbende exploiteert een (...)bedrijf aan de a-straat. Zij beschikt niet over de mo-gelijkheid om de aanhanger op haar bedrijfsterrein te parkeren. Een aantal keren per dag komt er een combinatie van een voorwagen met aanhanger naar het bedrijfsterrein. Op zowel de voorwagen als de aanhanger staan bij aankomst twee volle containers en bij vertrek twee lege of opnieuw gevulde containers. De voorwagen rijdt met twee volle containers het terrein op, terwijl de aanhanger buiten het bedrijfsterrein blijft staan. Als de twee volle containers van de voorwagen op het terrein zijn geplaatst, worden de twee volle containers van de aanhanger gehaald en op het terrein gebracht. In de regel worden deze vier containers geleegd en leeg dan wel opnieuw gevuld teruggeplaatst op de voorwagen en aanhanger. In sommige gevallen staan er al containers op het terrein. In die gevallen worden deze containers op de combinatie geplaatst. Daarna worden de voorwagen en de aanhanger gekoppeld en is de handeling afge-rond. Per keer duurt deze gehele exercitie 30 tot 45 minuten. Soms moet er gewacht worden op een auto die in de weg staat, of heeft het personeel pauze tijdens het wisselen van de con-tainers, waardoor het langer kan duren.
2.3. Belanghebbende heeft een parkeervergunning voor de voorwagen. Deze geldt ook voor een aangekoppelde aanhanger. Parkeervergunningen voor losse aanhangwagens worden niet afgegeven.
3. Geschil
Tussen partijen is in geschil of voor het laten staan van de aanhanger tijdens de voornoemde handelingen parkeerbelasting verschuldigd is.
4. Standpunten van partijen
Kort samengevat stelt belanghebbende dat geen sprake is van parkeren maar van laden en los-sen, zodat geen parkeerbelasting verschuldigd is.
Verweerder stelt dat geen sprake is van onmiddellijk laden en lossen. De tijd die voornoemde handelingen in beslag nemen is daarvoor te lang. Verweerder stelt dat het hier gaat om een reguliere bedrijfsactiviteit, waarop de wettelijke regeling voor laden en lossen niet van toepas-sing is.
Voor het overige wordt voor de standpunten van partijen verwezen naar de gedingstukken en het aangehechte proces-verbaal van de zitting van 28 september 2004.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Het hof stelt voorop dat de aanhangwagen een voertuig is in de zin van artikel 225 van de Gemeentewet en artikel 1, onderdeel b, van de Verordening Parkeerbelastingen 2003 van de gemeente Z (hierna: de Verordening). Dit brengt met zich dat ter zake van de losgekoppelde aanhangwagen parkeerbelasting moet worden voldaan als de aanhanger geparkeerd wordt op een plaats en een tijdstip waarop parkeerbelasting is verschuldigd. Beoordeeld moet worden of de aanhanger op het moment van het vaststellen van de naheffingsaanslag geparkeerd stond.
5.2. Ingevolge artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en artikel 2, onderdeel a, van de Verordening wordt onder parkeren verstaan het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen.
5.3. Belanghebbende stelt dat ten tijde van het vaststellen van de naheffingsaanslag sprake was van het onmiddellijk laden en lossen van de aanhangwagen.
5.4. Onder het onmiddellijk laden en lossen in evenbedoelde zin dient te worden verstaan het onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gekomen bij voortduring inladen of uitladen van goederen van enige omvang of enig gewicht, gedurende de tijd die daarvoor nodig is.
5.5. In het onderhavige geval wordt de aanhanger gelost door het verwijderen van de contai-ners en geladen door het terugplaatsen van de containers op de aanhanger. De overige onder 2.2. omschreven handelingen, waaronder het lossen en laden van de voorwagen en het vullen dan wel legen van de containers op het bedrijfsterrein, kunnen niet beschouwd worden als het laden of lossen van de aanhanger. Bij de onder 2.2. omschreven gebruikelijke gang van zaken kan derhalve niet gezegd worden dat de aanhanger op een plaats staat alwaar alleen mag wor-den geparkeerd met betaling van parkeerbelasting, terwijl er onmiddellijk en bij voortduring geladen of gelost wordt. Belanghebbende heeft niet gesteld dat op het moment van het opleg-gen van de naheffingsaanslag sprake was van een andere situatie dan de gebruikelijke, zodat er van uitgegaan kan worden dat niet sprake was van onmiddellijk laden of lossen in evenbe-doelde zin van de wet maar van parkeren, zodat parkeerbelasting verschuldigd was.
5.6. Belanghebbende had op het moment van vaststellen van de naheffingsaanslag een ver-gunning voor een voorwagen met een gelijk kenteken als de aanhanger. Voor het gebruik van een parkeervergunning moet voldaan zijn aan de daarbij geldende voorwaarden. Tot deze voorwaarden behoort onder meer dat de vergunning op het voertuig geplaatst moet zijn. Op de aanhanger was op het moment van het vaststellen van de naheffingsaanslag, zo is namens be-langhebbende ter zitting erkend, geen vergunning aanwezig, zodat reeds daarom geen sprake was van geldig vergunninggebruik. De naheffingsaanslag is dan ook terecht opgelegd.
6. Proceskosten
Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is vastgesteld op 14 april 2005 door mrs. C. Schaap, P.M.F. van Loon en J.P. Kruimel, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Kuijken als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van dit proces-verbaal in geanonimi-seerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ont-vangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proces-kosten.