Home

Gerechtshof Amsterdam, 24-03-2005, AT4789, 04/00090

Gerechtshof Amsterdam, 24-03-2005, AT4789, 04/00090

Inhoudsindicatie

Tussenuitspraak. De niet-ontvangst van de aanslag is niet aan belanghebbende te wijten. Het zoekraken van de aanslag door storing PTT komt voor rekening van de inspecteur. Door binnen redelijke termijn na een brief van de inspecteur bezwaar te maken, is belanghebbende niet in verzuim. Bezwaar ontvankelijk.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Negende Enkelvoudige Belastingkamer

TUSSENUITSPRAAK

op het beroep van X N.V. te Z, belanghebbende

tegen

een uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst P, de inspecteur.

1. Loop van het geding

1.1. Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 2 januari 2004, ingediend door A (B Accountants & Consultants B.V.) te Q als gemachtigde (hierna: de gemachtigde) en aangevuld bij brieven van 26 februari 2004 en 10 mei 2004.

1.2. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 19 november 2003, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1997 (hierna: de aanslag). De aanslag, gedagtekend 31 maart 2000, is berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 457.575. Namens belanghebbende is bij brief van 4 september 2000 bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Bij de bestreden uitspraak heeft de inspecteur belanghebbende niet ontvankelijk verklaard in haar bezwaar en de aanslag gehandhaafd.

1.3. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur, tot ontvankelijkverklaring van het bezwaar en tot vermindering van de aanslag. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot ongegrond verklaren van het beroep.

1.4. Ter zitting van 24 november 2004 zijn verschenen de gemachtigde, tot bijstand vergezeld van C, en namens de inspecteur D. Gelijktijdig met het onderhavige beroep is aldaar behandeld het beroep van belanghebbende betreffende de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 1995 (kenmerknummer 04/01265). Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift aan deze tussenuitspraak is gehecht.

1.5. Ter zitting heeft het Hof de inspecteur om nadere inlichtingen verzocht. Daarop zijn door de inspecteur bij brieven van 7 december 2004 en 29 december 2004 nadere gegevens verstrekt, welke in kopie bij brieven van de griffier van 14 december 2004 en 4 januari 2005 aan de gemachtigde zijn gezonden. De gemachtigde heeft daarop gereageerd bij brief van 21 januari 2005, welke bij brief van de griffier van 27 januari 2005 in kopie aan de inspecteur zijn gezonden.

1.6. In laatstgenoemde brief is partijen verzocht aan te geven of zij afzien van een tweede mondelinge behandeling van het beroep voor zover het de beantwoording betreft van de vraag of het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Daarin is tevens vermeld dat, indien de voornoemde vraag ontkennend wordt beantwoord, partijen alsnog voor een tweede mondelinge behandeling betreffende het materiële geschilpunt zullen worden opgeroepen. Bij brieven van 10 februari 2005 hebben beide partijen afgezien van een nadere zitting.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Belanghebbende heeft voor de heffing van vennootschapsbelasting voor het jaar 1997 aangifte gedaan van een belastbare winst en een belastbaar bedrag van ? 84.194 negatief. Het aangiftebiljet is op 9 september 1999 ingediend. Op het biljet staat als adres van belanghebbede vermeld a-straat 1 te R. De ruimte op het biljet voor het aangeven van een wijziging in het adres of woonplaats is niet beschreven. Het op de aangifte vermelde fiscale nummer is (...).

2.2. Per brief van 9 december 1999 heeft de inspecteur aan de gemachtigde vragen gesteld over de ingediende aangifte. Bij brief van 13 januari 2000 aan de gemachtigde heeft de inspecteur de gestelde vragen in herinnering gebracht en het opleggen van de aanslag aangekondigd indien binnen twee weken geen antwoorden zouden worden ontvangen.

2.3. Tot de gedingstukken behoort een “Duplicaat aanslag vennootschapsbelasting 1997” ten name van belanghebbende, met als adres a-straat 1 te R en dagtekening 31 maart 2000.

2.4. De inspecteur heeft kopieën van dwangbevelen overgelegd betreffende aan belanghebbende opgelegde aanslagen vennootschapsbelasting voor de jaren 1992 tot en met 1997, achtereenvolgens betekend op 15 februari 2000 (1992), 19 mei 2000 (1993 en 1995), 8 september 2000 (1996 en 1997) en 18 september 2000 (1994). De dwangbevelen zijn alle betekend aan het adres a-straat 1 te R. Vijfmaal werd er niemand op dat adres aangetroffen en éénmaal werd een afschrift van het dwangbevel aan E overhandigd.

2.5. In zijn brief van 29 juni 2000 schrijft de inspecteur aan de gemachtigde:

“Kenmerk

75.98.452

Betreft

afwijking aangifte 1997

(...)

Ondanks het feit dat ik u op 5 juni ’00 heb herinnerd aan mijn vragenbrief van 18 februari ’00 heb ik tot op vandaag nog geen antwoord van u op mijn vragen mogen ontvangen. (...). Het totale bedrag aan niet geaccepteerde kosten bedraagt ? 469.712 zodat ik het belastbare bedrag over 1997 vast stel op ? 217.576. (…)

Indien u bezwaar wilt maken tegen de doorgevoerde correcties dan kunt u dit schriftelijk en gemotiveerd doen binnen zes weken na dagtekening van de aanslag.”

2.6. In zijn brief van 14 augustus 2000 schrijft de inspecteur aan de gemachtigde:

“Betreft

bespreking 25 augustus

In juli heb ik met u een afspraak gemaakt om de fiscale zaken van (...) [belanghebbende] te bespreken. (...)

Met betrekking tot 1995 heb ik een aanslag ter behoud van rechten opgelegd waar u of uw cliënt nooit op heeft gereageerd. Er is tegen deze aanslag geen bezwaar gemaakt.

Met betrekking tot de jaren 1996 en 1997 heb ik vragenbrief gestuurd waarop binnen de termijn niet gereageerd werd. Vervolgens heb ik naar aanleiding van het verstrijken van de beantwoordingtermijn aangemaand waarbij ik u een nieuwe termijn heb gegeven. Toen ik ook binnen deze termijn geen reactie van u had ontvangen, heb ik u een correctiebrief gezonden en de aanslagen conform deze brief vastgesteld. Tegen deze aanslagen is door u of uw cliënte geen bezwaar gemaakt.

Resumerend staan de aanslagen 1992 tot en met 1997 onherroepelijk vast. (…)”.

2.7. Op 4 september 2000 is namens belanghebbende een bezwaarschrift tegen de onderhavige aanslag ingediend. Bij de in geschil zijnde uitspraak heeft de inspecteur het bezwaarschrift vanwege termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.

3. Geschil

In geschil is of belanghebbende terecht in haar bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard en, zo nee, of het belastbare bedrag op de juiste hoogte is vastgesteld.

4. Standpunten van partijen

Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding. Voor hetgeen partijen ter zitting hebben verklaard, wordt verwezen naar het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Primair is in geschil of belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard in haar bezwaar. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. De termijn vangt aan met ingang van de dag na die van de dagtekening van een aanslagbiljet, tenzij de dag van de dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking daarvan (artikel 22j, aanhef en onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen). Bekendmaking van een belastingaanslag geschiedt door toezending of uitreiking van het aanslagbiljet (artikel 8, eerste lid, Invorderingswet) door de ontvanger. Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het vóór het einde van de termijn is ontvangen (artikel 6:9, eerste lid, van de Awb) dan wel ter post bezorgd en niet later dan een week na afloop van die termijn is ontvangen (artikel 6:9, tweede lid, Awb).

5.2. Niet in geschil is dat belanghebbende op het adres a-straat 1 te R is gevestigd.

Gelet op het door de inspecteur ter zitting overgelegde “duplicaat aanslag vennootschapsbelasting 1997” en hetgeen de inspecteur ter toelichting daarop heeft verklaard, acht het Hof aanemelijk dat de ontvanger de aanslag vennootschaps-belasting 1997, met daarop de dagtekening 31 maart 2000 en het genoemde adres aan de a-straat, uiterlijk enkele dagen vóór 31 maart 2000 ter post heeft bezorgd. Het Hof heeft althans geen reden aan te nemen dat de dag van dagtekening van de aanslag is gelegen voor de datum van verzending ervan. Aan het voorgaande doet niet af dat de inspecteur overigens geen verzendbewijs van de aanslag heeft overgelegd. Het Hof heeft hierbij mede in aanmerking genomen de omstandigheid dat namens belanghebbende niet, althans onvoldoende gemotiveerd is bestreden dat de in bijlage bij het beroepschrift overgelegde brief van de inspecteur aan de gemachtigde van 29 juni 2000 niet belanghebbende, doch haar zustervennootschap betreft. Het Hof acht deze stelling van de inspecteur ook, gelet op het in de brief genoemde fiscale nummer en gecorrigeerde belastbare bedrag, aannemelijk en is van oordeel dat belanghebbende, althans haar gemachtigde geacht moet worden zulks te hebben onderkend.

5.3. Op grond van het onder 5.2 overwogene is het Hof van oordeel dat de onderhavige aanslag op de juiste wijze is bekendgemaakt. Hieruit volgt dat de termijn van zes weken waarbinnen bezwaar kan worden gemaakt, is aangevangen op de dag na die van de dagtekening van de aanslag, derhalve op 1 april 2000. Het bezwaarschrift is op 4 september 2000 en derhalve ruimschoots na afloop van die termijn ingediend.

5.4. Een niet-tijdig ingediend bezwaarschrift is niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener in verzuim is geweest (artikel 6:11 Awb). Belanghebbende stelt dat zij de aanslag niet heeft ontvangen.

Het Hof acht niet bij voorbaat onaannemelijk dat de ter post bezorgde aanslag belanghebbende niet heeft bereikt en is in dit verband van oordeel dat het risico van niet-ontvangst ten gevolge van het zoekraken of een vergelijkbare verstoring in de verzending/bezorging van de zijde van de PTT niet ten laste van belanghebbende mag worden gebracht. Immers, de inspecteur had een dergelijk zoekraken kunnen voorkomen door de aanslag aangetekend dan wel met ontvangstbevestiging te versturen. Nu is gesteld noch gebleken dat de niet-ontvangst van de aanslag aan belanghebbende zelve is te wijten, komt in casu het zoekraken van de aanslag derhalve voor rekening van de inspecteur.

5.5. Het ligt in dit geval echter wel op de weg van belanghebbende om, nadat zij op de hoogte is geraakt van het feit dat haar een aanslag is opgelegd, binnen een redelijke termijn daarna aan de inspecteur om opheldering te vragen en bijvoorbeeld een duplicaat aanslag aan te vragen en/of pro forma in bezwaar te komen. Dat laatste heeft zij op 4 september 2000 gedaan, kennelijk naar aanleiding van de brief van de inspecteur aan de gemachtigde van 14 augustus 2000. Hierbij is het Hof ervan uitgegaan dat de stelling van belanghebbende, dat zij naar aanleiding van de betekening van het dwangbevel betreffende de aanslag vennootschapsbelasting 1997 in actie is gekomen, een vergissing moet zijn, aangezien dat dwangbevel eerst op 8 september 2000 aan haar is betekend.

Onder deze omstandigheden en nu is gesteld noch gebleken dat belanghebbende reeds voor 14 augustus 2000 stukken hebben bereikt waaruit het opgelegd zijn van de onderhavige aanslag zou blijken, kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat belanghebbende ter zake van de te late indiening van het bezwaar in verzuim is geweest.

6. Slotsom

6.1. Op grond van het voorgaande komt het Hof tot de slotsom dat het bezwaar van belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard.

6.2. Partijen zullen mitsdien, overeenkomstig de onder 1.6. vermelde brief, alsnog voor een tweede mondelinge behandeling betreffende het materiële geschilpunt worden opgeroepen. Daarbij zullen zij in de gelegenheid zijn om, op de voet van artikel 8:58 Awb, nadere stukken ter zake van het materiële geschilpunt in het geding te brengen.

6.3. Het Hof zal iedere verdere beslissing, ook die met betrekking tot de proceskosten en het griffierecht, aanhouden.

6.4. Voor de goede orde merkt het Hof nog op dat een tussenuitspraak als de onderhavige een voorlopig karakter heeft en dat de wet tegen een zodanige uitspraak geen cassatieberoep openstelt.

7. Beslissing

Het Hof

- bepaalt dat partijen op gerede termijn zullen worden opgeroepen voor een tweede mondelinge behandeling betreffende het materiële geschilpunt in deze zaak; en

- houdt iedere verdere beslissing aan.

Deze tussenuitspraak is vastgesteld op 24 maart 2005 door mr. E.F. Faase, lid van de Belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Mulder als griffier.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de tussenuitspraak in geanonimiseerde vorm.