Home

Gerechtshof Amsterdam, 26-04-2005, AT5336, 04/02438

Gerechtshof Amsterdam, 26-04-2005, AT5336, 04/02438

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
26 april 2005
Datum publicatie
11 mei 2005
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2005:AT5336
Zaaknummer
04/02438
Relevante informatie
Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024] art. 225

Inhoudsindicatie

In stadsdeel Amsterdam Oud Zuid is ook het doen van uitspraken op bezwaar en het voeren van hofprocedures betreffende de parkeerbelastingen gemandateerd aan een bedrijf dat een commercieel belang heeft bij de belastingheffing. Met name hierdoor is er volgens het Hof geen reden om ervan uit te gaan dat verweerder gelijk heeft indien verweerder en belanghebbende elkaar tegenspreken.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Tiende Enkelvoudige Belastingkamer

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,

tegen

een uitspraak van de stadsdeelsecretaris van het stadsdeel Amsterdam Oud Zuid, verweerder, gedagtekend 28 mei 2004, betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen met dagtekening 19 april 2004.

Het beroep is behandeld ter zitting van 12 april 2005.

Beslissing

Het Hof:

? verklaart het beroep gegrond;

? vernietigt de uitspraak op bezwaar;

? vernietigt de naheffingsaanslag;

? gelast de gemeente Amsterdam het betaalde griffierecht ad € 37 aan belanghebbende te vergoeden; en

? veroordeelt verweerder in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 50 en wijst de gemeente Amsterdam aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen.

Gronden

1. Op 19 april 2004 omstreeks 16:36 uur constateerde een medewerker van Parkeer Combinatie Holland B.V. (PCH) dat een auto, merk Citroën, geparkeerd stond aan de a-straat te Amsterdam. Genoemde straat ligt in het stadsdeel Amsterdam Oud Zuid. In de auto was geen geldig parkeerkaartje aangebracht. Om die reden heeft hij een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd.

Belanghebbende is houder van een auto, een Citroën, met het kenteken AA-BB-00 (hierna: de auto).

2. Tot de gedingstukken behoort een verklaring van A, directeur van de B-school te Rotterdam, aan welke school belanghebbende werkzaam is, waarin hij verklaart dat belanghebbende op 19 april 2004 van 8.30 tot 17.00 uur aanwezig is geweest op haar werk.

3. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.

4. Belanghebbende stelt dat zij op genoemde datum niet in Amsterdam was. Zij is die dag met de auto naar haar werk gereden vanaf haar woonplaats te Breda. Omstreeks 17.00 uur is zij weer met de auto naar huis gereden. Zij werkt vijf dagen in de week en rijdt dagelijks van Breda naar Rotterdam en vice versa. Ter zitting heeft zij daaraan nog toegevoegd dat zij dat zij de auto nooit uitleent en dat dus ook die dag niet gedaan heeft. Zij weet zeker dat zij ook die dag weer om vijf uur naar huis is gereden, omdat het een maandag betrof en zij altijd op maandag na thuiskomst van het werk gaat sporten.

Verweerder is van mening dat de parkeercontroleur zich niet vergist heeft en dat de auto op de bewuste dag aan de a-straat geparkeerd stond.

5. Het Hof is van oordeel dat verweerder - op wie te dezen de bewijslast rust - niet aannemelijk heeft gemaakt dat de auto op 19 april 2004 aan de a-straat te Amsterdam geparkeerd stond. Zeker niet nu de verklaring van belanghebbende, inhoudende dat zij elke werkdag met de auto van haar woonplaats naar haar werk rijdt en dat zij de auto nooit uitleent en gelet op de overgelegde verklaring van haar werkgever het Hof plausibel voorkomt.

Hierbij acht het Hof het volgende nog van belang. In stadsdeel Oud Zuid is de heffing en invordering van parkeerbelastingen gemandateerd aan een particulier bedrijf, te weten PCH. Ook het doen van uitspraken op bezwaarschriften en het voeren van procedures voor het Hof met betrekking tot de heffing van parkeerbelastingen is aan dit bedrijf gemandateerd. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat PCH een commercieel belang heeft bij het opleggen en handhaven van naheffingsaanslagen in de parkeerbelasting en wel in die zin dat de opbrengsten voor het bedrijf stijgen naar mate er meer naheffingsaanslagen opgelegd en gehandhaafd blijven. Anders dan verweerder ter zitting betoogd heeft, is er - onder andere en met name gelet op dit commerciële belang van verweerder - geen reden om in geval verklaringen van verweerder en belanghebbende elkaar tegenspreken, ervan uit te gaan dat de verklaringen van verweerder juist zijn.

Hoewel het Hof geen reden heeft te twijfelen aan de goede trouw van de parkeercontroleur die de litigieuze naheffingsaanslag heeft opgelegd, is niet uit te sluiten dat deze controleur bij de aanslagregeling een vergissing gemaakt heeft, in die zin dat hij bij het invoeren van de aanslaggegevens een verkeerd kenteken heeft ingetoetst. Dit geldt zeker nu verweerder ter zitting heeft verklaard dat zulks inderdaad - zij het niet vaak - voorkomt.

Het beroep is derhalve gegrond.

6. Nu het beroep gegrond is acht het Hof termen aanwezig voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Partijen zijn het erover eens dat de verletkosten van belanghebbende € 50 bedragen. Gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt het Hof de proceskosten derhalve op € 50.

De uitspraak is gedaan op 26 april 2005 door mr. P.F. Goes, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. O. Nijhuis als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.