Gerechtshof Amsterdam, 23-03-2005, AT6192, 03/03859
Gerechtshof Amsterdam, 23-03-2005, AT6192, 03/03859
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 23 maart 2005
- Datum publicatie
- 1 juni 2005
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2005:AT6192
- Zaaknummer
- 03/03859
- Relevante informatie
- Wet op de vennootschapsbelasting 1969 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 8
Inhoudsindicatie
Afschrijving onroerende zaken door tot een groep behorende beleggings-maatschappijen. Gezien het door de groep gevoerde onderhoudsbeleid is niet aannemelijk gemaakt dat in de onderhavige jaren naast de kosten van onderhoud en dotaties aan de KER nog ruimte bestaat voor de door de groep voorgestane vaste jaarlijkse afschrijving van 3% op het verschil tussen de aanschaffingskosten en de restwaarde (door de groep gesteld op 30% van de totale aanschaffingskosten).
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Derde Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op twaalf beroepen van
(a) A B.V.;
(b) B B.V.;
(c) C B.V.;
(d) D B.V.;
(e) E B.V., alle te P.
hierna ook aangeduid als A, B, C, D, respectievelijk E en tezamen als: belanghebbenden
tegen
twaalf uitspraken van de inspecteur van de Belastingdienst Amsterdam, de inspecteur.
1. Loop van het geding
A
1.1.1. Van A zijn op 7 oktober 2003 ter griffie drie beroepschriften ontvangen, ingediend door mr. M en mr. N te P als gemachtigden en aangevuld bij brieven van 7 januari 2004. De beroepen, ingeschreven onder kenmerk nrs. 03/03856, 03/03857 en 03/03858, zijn respectievelijk gericht tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur, respectievelijk gedagtekend 4 september 2003, 3 september 2003 en 4 september 2003, betreffende de aan A opgelegde aanslagen in de vennootschapsbelasting voor de jaren 1996, 1997 en 1998.
1.1.2. De aanslag voor het jaar 1996 is met dagtekening 15 juli 2000 opgelegd en berekend naar een belastbaar bedrag van NLG 49.449 en is bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van NLG 8.449.
1.1.3. De aanslag voor het jaar 1997 is met dagtekening 23 juni 2001 opgelegd en berekend naar een belastbaar bedrag van NLG 66.821. Bij de bestreden uitspraak is de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van NLG 56.821.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van NLG 15.821.
1.1.4. De aanslag voor het jaar 1998 is met dagtekening 18 mei 2002 opgelegd en berekend naar een belastbaar bedrag van NLG 224.422 en is bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de aanslag tot een berekend - zoals het Hof verstaat - naar een belastbaar bedrag van NLG 183.422.
1.1.5. De inspecteur heeft inzake de drie beroepen van A één verweerschrift ingediend dat ter griffie is ingekomen op 16 juli 2004. Hij concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
B
1.2.1. Van B is op 7 oktober 2003 ter griffie een beroepschrift ontvangen, ingediend door de voormelde gemachtigden en aangevuld bij brief van 7 januari 2004. Het beroep, ingeschreven onder kenmerk nr. 03/03859, is gericht tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur gedagtekend 11 september 2003 betreffende de aan B opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1997.
1.2.2. De aanslag is met dagtekening 23 juni 2001 opgelegd en berekend naar een belastbaar bedrag van NLG 163.651 en is bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van NLG 151.776.
1.2.3. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend dat ter griffie is ingekomen op 30 juni 2004. Hij concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
C
1.3.1. Van C is op 7 oktober 2003 ter griffie een beroepschrift ontvangen, ingediend door de voormelde gemachtigden en aangevuld bij brief van 7 januari 2004. Dit beroep, ingeschreven onder kenmerk nr. 03/03860, is gericht tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur, gedagtekend 11 september 2003, tegen de aan C opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1996.
1.3.2. De aanslag voor het jaar 1996 is met dagtekening 15 juli 2000 opgelegd en berekend naar een belastbaar bedrag van NLG 453.777 en is bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van NLG 264.859.
1.3.3. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend, dat ter griffie is ingekomen op 25 juni 2004. Hij concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep, meer subsidiair tot vernietiging van de uitspraak en tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van NLG 432.213.
1.3.4. Op 17 mei 2004 zijn ter griffie van C drie beroepschriften ontvangen, ingediend door de voormelde gemachtigden, en aangevuld bij brief van 19 juli 2004. De beroepen, ingeschreven onder kenmerk nrs. 04/01856, 04/01857 en 04/01858, zijn gericht tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur, respectievelijk gedagtekend 24 april 2004, 29 april 2004 en 8 mei 2004, betreffende de aan C opgelegde aanslagen in de vennootschapsbelasting voor de jaren 1997, 1998 en 1999.
1.3.5. De aanslag voor het jaar 1997 is met dagtekening 23 juni 2001 opgelegd en berekend naar een belastbaar bedrag van NLG 440.484. Bij de bestreden uitspraak is de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van NLG 424.284.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de aanslag tot een berekend - zoals het Hof verstaat - naar een belastbaar bedrag van NLG 223.784.
1.3.6. De aanslag voor het jaar 1998 is met dagtekening 18 mei 2002 opgelegd en berekend naar een belastbaar bedrag van NLG 470.656. Bij de bestreden uitspraak is de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van NLG 439.668.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van NLG 237.170.
1.3.7. De aanslag voor het jaar 1999 is met dagtekening 8 juni 2002 opgelegd en berekend naar een belastbaar bedrag van NLG 511.799. Bij de bestreden uitspraak is de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van NLG 495.599. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van NLG 293.099.
1.3.8. De inspecteur heeft inzake deze drie beroepen van C één verweerschrift ingediend dat ter griffie is ingekomen op 26 augustus 2004. Hij concludeert primair en subsidiair tot ongegrondverklaring van de beroepen, meer subsidiair tot vernietiging van de uitspraken en tot vermindering van de aanslagen tot aanslagen berekend naar, respectievelijk, belastbare bedragen van NLG 402.720 (1997), NLG 432.892 (1998) en NLG 474.035 (1999).
D
1.4.1. Van D zijn op 18 mei 2004 twee beroepschriften ontvangen, ingediend door de voormelde gemachtigden, en aangevuld bij brief van 19 juli 2004. De beroepen, ingeschreven onder kenmerk nrs. 04/01854 en 04/01855, zijn respectievelijk gericht tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur, respectievelijk gedagtekend 29 april 2004 en 15 mei 2004, betreffende de aan D opgelegde aanslagen in de vennootschapsbelasting voor de jaren 1997 en 1998.
1.4.2. Op 24 mei 2004 is ter griffie van D een beroepschrift ontvangen, ingediend door de voormelde gemachtigden, en aangevuld bij brief van 19 juli 2004. Het beroep, ingeschreven onder kenmerk nr. 04/01975, is gericht tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur, gedagtekend 22 mei 2004, betreffende de aan D opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1999.
1.4.3. De aanslag voor het jaar 1997 is met dagtekening 23 juni 2001 opgelegd en berekend naar een belastbaar bedrag van NLG 64.300. Bij de bestreden uitspraak is de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van NLG 59.300.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de aanslag tot een berekend - zoals het Hof verstaat - naar een belastbaar bedrag van NLG 43.200.
1.4.4. De aanslag voor het jaar 1998 is met dagtekening 18 mei 2002 opgelegd en berekend naar een belastbaar bedrag van NLG 69.529. Bij de bestreden uitspraak is de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van NLG 64.529.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van NLG 48.429.
1.4.5. De aanslag voor het jaar 1999 is met dagtekening 8 juni 2002 opgelegd en berekend naar een belastbaar bedrag van NLG 68.985. Bij de bestreden uitspraak is de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van NLG 63.985. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van NLG 47.885.
1.4.6. De inspecteur heeft inzake deze drie beroepen van D één verweerschrift ingediend dat ter griffie is ingekomen op 27 september 2004. Hij concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
E
1.5.1. Van E is op 18 mei 2004 ter griffie een beroepschrift ontvangen, ingediend door de voormelde gemachtigden en aangevuld bij het in 1.5.2. vermelde geschrift van 19 juli 2004. Dit beroep, ingeschreven onder kenmerk nr. 04/01859, is gericht tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur, gedagtekend 29 april 2004, betreffende de aan E opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1997.
1.5.2. Op 19 juli 2004 is ter griffie van E een beroepschrift ontvangen, ingediend door de voormelde gemachtigden. Dit beroepschrift, eveneens ingeschreven onder kenmerk nr. 04/01859, is gericht tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur, respectievelijk gedagtekend 24 april 2004, 8 mei 2004 en 15 mei 2004, respectievelijk betreffende de aan E opgelegde aanslagen in de vennootschapsbelasting voor de jaren 1996, 1998 en 1999.
1.5.3. De aanslag voor het jaar 1996 is met dagtekening 15 juli 2000 opgelegd en berekend naar een belastbaar bedrag van NLG 480.906. Bij de bestreden uitspraak is de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van NLG 354.209.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van NLG 298.809.
1.5.4. De aanslag voor het jaar 1997 is met dagtekening 23 juni 2001 opgelegd berekend naar een belastbaar bedrag van NLG 399.964. Bij de bestreden uitspraak is de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van NLG 382.964.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van NLG 327.564.
1.5.5. De aanslag voor het jaar 1998 is met dagtekening 18 mei 2002 opgelegd berekend naar een belastbaar bedrag van NLG 381.122. Bij de bestreden uitspraak is de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van NLG 374.122.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van NLG 318.722.
1.5.6. De aanslag voor het jaar 1999 is met dagtekening 8 juni 2002 opgelegd en berekend naar een belastbaar bedrag van NLG 389.246. Bij de bestreden uitspraak is de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van NLG 382.246. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van NLG 326.846.
1.5.7. De inspecteur heeft inzake deze vier beroepen van E één verweerschrift ingediend dat ter griffie is ingekomen op 6 oktober 2004. Hij concludeert uiteindelijk tot ongegrondverklaring van de beroepen.
1.6. Partijen hebben verklaard in te stemmen met een gelijktijdige behandeling van de voormelde zaken.
1.7. Bij brief van 12 november 2004 zijn namens belanghebbenden nadere stukken ingezonden, te weten een rapport van K Makelaars, alsmede kopieën van correspondentie met de Belastingdienst. Een kopie van deze stukken is aan de inspecteur toegezonden.
1.8. Bij brief van 17 november 2004 is namens belanghebbenden meegedeeld dat zij F als deskundige naar de zitting zullen meenemen.
1.9. Alle voormelde zaken zijn gelijktijdig behandeld ter zitting van 24 november 2004. Het Hof rekent de in elke procedure overgelegde stukken in alle zaken tot de gedingstukken. Verschenen zijn mr. M als gemachtigde van belanghebbenden, tot bijstand vergezeld van (onder meer) mr. N, de directeur van belanghebbenden S en F, alsmede, namens de inspecteur, mr. V, tot bijstand vergezeld van de taxateur T. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgesteld, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. De belanghebbenden maken alle deel uit van een - in de stukken ook als de X Groep aangeduide - groep van vennootschappen waarvan alle aandelen (middellijk) worden gehouden door S.
Zij houden zich alle bezig met het beleggen in en verhuren van onroerende zaken, met name winkelpanden gelegen op hoofdzakelijk A-locaties in Nederlandse kernwinkelgebieden. In totaliteit bezat de groep in 1996 ruim 80 panden; nadien is dit aantal nog aanzienlijk gestegen.
De groep heeft een eigen beheerkantoor. De (weder)verhuur wordt als regel overgelaten aan landelijk opererende winkelmakelaars.
2.2. Voor haar afschrijvingen op onroerende zaken hanteert de groep de volgende systematiek: jaarlijks wordt 3% afgeschreven op een grondslag die resteert nadat de aanschaffingskosten zijn verminderd met een op (omstreeks) 30% gestelde restwaarde van de ondergrond. Voor de opstallen wordt geen restwaarde in aanmerking genomen. Verbouwingen worden met 10% per jaar afgeschreven zonder dat een restwaarde in aanmerking wordt genomen.
2.3.1. A was in de jaren 1996, 1997 en 1998 economisch eigenaar van het winkelpand a-straat 1 te Q. Dit pand heeft zij op 15 oktober 1993 verworven voor een koopprijs van NLG 1.677.770 vrij op naam. In haar aangiften heeft A voor dit pand telkens een afschrijving van NLG 41.000 in aanmerking genomen.
2.3.2. B was in 1997 eigenaar van het winkelpand b-straat 3 te R. Dit pand heeft zij op 17 december 1996 verworven voor een koopprijs van NLG 2.099.488 vrij op naam. Bij de aankoop is op de kostprijs van het pand een vervangingsreserve van NLG 1.103.658 afgeboekt. Na afboeking bedroeg de fiscale boekwaarde ultimo 1996 NLG 995.830. In haar aangifte heeft B voor dit pand een afschrijving van NLG 11.875 in aanmerking genomen.
2.3.3. C was in de jaren 1996 tot en met 1999 eigenaar van de winkelpanden c-weg 5 te Z en c-straat 7 te L.
Het pand in Z heeft zij op 1 maart 1995 verworven voor een koopprijs van NLG 2.689.165 vrij op naam.
Het pand in L heeft zij op 9 februari 1996 verworven voor een koopprijs van NLG 6.561.916 vrij op naam volgens de inspecteur dan wel NLG 6.549.918 vrij op naam volgens belanghebbende.
In de aangiften voor de jaren 1996 tot en met 1999 heeft C voor beide panden tezamen afschrijvingen ten bedrage van respectievelijk NLG 188.918, NLG 200.500, NLG 202.498 en NLG 202.500 in aanmerking genomen.
2.3.4. D was in de jaren 1997 tot en met 1999 eigenaar van het winkelpand d-straat 1 te G. Dit pand heeft zij op 31 december 1996 verworven voor een koopprijs van NLG 1.378.449. Bij de aankoop is op de kostprijs van het pand een vervangingsreserve van NLG 442.000 afgeboekt. Na afboeking bedroeg de fiscale boekwaarde ultimo 1996 NLG 936.400. In haar aangiften heeft D voor dit pand telkens een afschrijving van NLG 16.100 in aanmerking genomen.
2.3.5. E was in de jaren 1996 tot en met 1999 eigenaar van de winkelpanden e-dijk 9 te AA en e-straat 1 te BB.
Het pand in AA heeft zij in 1950 verworven. Op de fiscale boekwaarde van NLG 20.000 wordt niet meer afgeschreven.
Het pand in BB heeft zij in 1990 verworven voor een koopprijs van NLG 2.636.968 vrij op naam. Op de fiscale boekwaarde, die ultimo 1995 NLG 2.188.700 bedroeg, heeft zij in ieder van de jaren 1996 tot en met 1999 NLG 55.400 afgeschreven.
2.3.6. Alle vorenvermelde panden waren verhuurd en verkeerden in goede staat van onderhoud.
3. Geschil
In geschil is (telkens) of de inspecteur terecht de afschrijving geheel heeft gecorrigeerd.
4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten en de motivering daarvan verwijst het Hof naar de stukken van het geding en het proces-verbaal van de zitting van 24 november 2004 waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Tussen partijen is - terecht - niet meer in geschil dat de beroepschriften van E betreffende de jaren 1996, 1998 en 1999 ontvankelijk zijn en dat de aanslagen aan A bevoegdelijk zijn opgelegd.
5.2. Het geschil betreft de afschrijving op de aan de belanghebbenden toebehorende onroerende zaken.
5.3. Uit hetgeen het Hof heeft overwogen en beslist in de rechtsoverwegingen 5.2.1. tot en met 5.2.7. van zijn uitspraak van 1 september 2004, nr. 02/06979, gepubliceerd in VN 2004/54.8, welke rechtsoverwegingen hier als herhaald en ingelast hebben te gelden, volgt, mede in aanmerking genomen dat de inspecteur geen voldoende bewijs heeft bijgebracht omtrent duurzame waardestijging van de ondergrond van de hier in het geding zijnde opstallen, dat het Hof de primaire stelling van de inspecteur afwijst en dat het alsdan aankomt op de vraag of ter zake van de afneming van het gebruiksnut van de opstallen gedurende de periode waarin deze naar bij ingebruikneming bestaande verwachting binnen de onderneming van belanghebbende, in aanmerking genomen de reeds door belanghebbenden toegepaste afschrijvingen, in de onderhavige jaren nog enige afschrijving in aanmerking kan worden genomen. De bewijslast dat, en in hoeverre, een zodanige afschrijving kan worden toegepast, rust in beginsel op belanghebbenden.
5.4. Het Hof gaat bij de beoordeling van de in 5.3. geformuleerde vraag uit van de door belanghebbende voorgestane vermoedelijke gebruiksduur van 33 1/3 jaar, nu de inspecteur ter zitting heeft aangegeven zich - voor het geval van verwerping van zijn primaire standpunt - met dat uitgangspunt op praktische gronden te kunnen verenigen; het Hof begrijpt daaruit dat de inspecteur zijn subsidiaire standpunt laat varen en zijn meer subsidiaire standpunt handhaaft.
5.5. Het Hof neemt voorts, als enerzijds gesteld en anderzijds niet dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist en mede op grond van de tot de gedingstukken behorende huurovereenkomsten, tot uitgangspunt dat belanghebbenden aan de huurders een pand in "ruwbouw", doch voorzien van elementaire installaties, leidingen en winkelpui opleveren, dat verdere investeringen in het interieur voor rekening en risico van de huurders zijn, dat het constructieve onderhoud van de ruwbouw in principe voor rekening van belanghebbenden is, dat het onderhoud aan de winkelpui en het onderhoud van het interieur, in het bijzonder dat van de installaties, voor rekening van de huurders komt, evenals het onderhoud van de door huurders verrichte investeringen, dat het beleid van belanghebbenden is gericht op goed onderhoud en dat zij, met uitzondering van B en A, - naast incidentele uitgaven voor onderhoud, al dan niet via bijdragen aan verenigingen van eigenaren - voor groot onderhoud aan constructieve elementen en installaties kostenegalisatiereserves vormen.
5.6. De inspecteur heeft gemotiveerd betwist dat - bij een beleggingshorizon van 33 1/3 jaar - sprake is van afnemende nutsprestaties van de opstallen omdat - in het algemeen gesproken - technische veroudering van die opstallen wordt voorkomen door het gepleegde onderhoud en economische veroudering voor rekening van de huurders komt. Deze stellingen leiden op zichzelf tot de gevolgtrekking dat ter zake van de in de periode van 33 1/3 jaar na ingebruikneming afnemende nutsfunctie van de opstallen van belanghebbenden naast de reeds ten laste van haar winst komende onderhoudsuitgaven en - in voorkomend geval - dotaties aan haar kostenegalisatiereserves geen plaats meer zou zijn voor afschrijving. Zulks lijdt slechts uitzondering met betrekking tot de opstallen van C waar kennelijk - uitgaande van het door het Hof bij de beoordeling van dit geschil gehanteerde criterium, als vermeld in 5.3. - door de inspecteur niet wordt betwist dat nog ruimte is voor enige afschrijving, zie 1.3.3. en 1.3.8.
5.7. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, als weergegeven in 5.6, voldoen belanghebbenden naar 's Hofs oordeel niet aan de op hen rustende bewijslast met de enkele stelling dat een afschrijvingspercentage van 3% gebruikelijk en aanvaardbaar is en met de enkele verwijzing naar kennis en ervaring die bij belanghebbende en bij haar relaties met vergelijkbare portefeuilles aanwezig zou zijn. Zonder nadere motivering - die niet is gegeven - leveren deze algemeenheden niet het in concreto vereiste bewijs op dat bij de onderhavige opstallen sprake is van technische en/of economische veroudering die in een afschrijving tot uitdrukking dient te komen (respectievelijk die, bij C, tot een hogere dan de door de inspecteur in diens meer subsidiaire standpunt toegestane afschrijving zou leiden).
5.8. Ook de overige stellingen van belanghebbenden leveren niet het vereiste bewijs op.
Daaromtrent overweegt het Hof meer in het bijzonder nog als volgt (5.9.1. tot en met 5.9.4.).
5.9.1. Belanghebbenden hebben gesteld dat het niet reëel is de techniek in een pand aan de huurder toe te rekenen - zoals de inspecteur doet - omdat een cv-installatie meestal voor rekening van de verhuurder is en omdat ook ingeval onderhoud en vervanging voor rekening van de huurder zijn, een nieuwe huurder het pand alleen zal accepteren indien de installaties in goede staat verkeren, hetgeen alsdan voor rekening van de verhuurder komt. Daarnaast hebben belanghebbenden aangevoerd dat veroudering optreedt door gedateerde architectuur in naoorlogse gebieden, verloedering van steden, teveel nieuwbouw winkelruimte (overbewinkeling), negatieve huurontwikkeling door wettelijke huurherzieningsprocedures, veroudering opstal en koopkrachtdaling.
5.9.2. Gelet op het door de X Groep gevoerde onderhoudsbeleid valt niet in te zien dat ruimte is voor afschrijving ter zake van technische veroudering van de - door belanghebbende geactiveerde gedeelten van de - opstallen. De vraag of belanghebbenden de door hen verhuurde winkelpanden in "ruwbouw" dan wel tevens voorzien van installaties en winkelpuien aan de huurders oplevert, acht het Hof daarbij niet relevant omdat voor zover belanghebbenden investeren in installaties en winkelpuien, met de technische veroudering van de desbetreffende elementen kennelijk reeds rekening wordt gehouden door het vormen van kostenegalisatiereserves en het in voorkomend geval bij verbouwingen hanteren van een afzonderlijke - hier kennelijk niet in geschil zijnde - afschrijving over 10 jaar.
Voor zover geen sprake is van het vormen van kostenegalisatiereserves - dat betreft dus de panden van A en B - acht het Hof het aannemelijk dat er, gelet op het verschil tussen de door de Belastingdienst getaxeerde restwaarde van die panden en de oorspronkelijke aankoopprijs - ter zake van het pand van B na afboeking van een destijds aanwezige vervangingsreserve - en met inachtneming van hetgeen reeds is afgeschreven, in de onderhavige jaren overigens geen ruimte (meer) is voor enige afschrijving.
5.9.3. Voor zover de door belanghebbende genoemde factoren (gedateerde architectuur, verloedering van binnensteden etc.) al relevant zijn voor de economische veroudering van winkelpanden in het algemeen, heeft zij niet met enig concreet bewijsmateriaal gestaafd dat het te dezen - wat haar eigen opstallen betreft - om méér dan theoretische scenario's gaat. Met name heeft zij niet ontzenuwd het gemotiveerde betoog van de inspecteur dat in de winkelgebieden waar belanghebbenden zich op richten geen economische veroudering van de winkelpanden valt te constateren - althans niet voor de verhuurders daarvan - en dat het daarbij naar de ervaring leert ook niet uitmaakt dat de desbetreffende panden vaak een respectabele ouderdom hebben.
5.9.4. Terecht voert de inspecteur aan dat in de toekomst recht zou kunnen ontstaan op afschrijving indien wijziging komt in de relevante uitgangspunten - hetgeen het geval zou kunnen zijn bij gewijzigd onderhoudsbeleid of een duurzaam lager rendement - maar dat met mogelijke toekomstige ontwikkelingen thans geen rekening kan en mag worden gehouden.
5.10. De slotsom uit het voorgaande is dat belanghebbende niet slaagt in de op haar rustende bewijslast. De overige stellingen van partijen behoeven geen behandeling. Gelet op hetgeen is overwogen met betrekking tot het waardeverloop van de opstallen in hun totaliteit kan immers in het midden blijven welk deel van de aanschaffings- en voortbrengingskosten van de panden is toe te rekenen aan goed verhuurbare gedeelten en welk deel aan minder goed verhuurbare gedeelten (zoals bovenverdiepingen). Ook is, uitgaande van hetgeen is overwogen omtrent het waardeverloop van de opstallen en in aanmerking nemende dat partijen het erover eens zijn dat de grond niet in waarde daalt, niet van belang welk deel van de aanschaffings- en voortbrengingskosten van de panden is toe te rekenen aan de opstal en welk deel aan de grond.
5.11. Nu de primaire stelling van de inspecteur is verworpen (zie 5.3.) en hij afstand heeft gedaan van zijn subsidiaire stelling (zie 5.4.) wordt de rechtsstrijd tussen partijen begrensd door het meer subsidiaire standpunt van de inspecteur volgens hetwelk nog enige afschrijving mogelijk is op de panden van C (zie 1.3.3. en 1.3.8.). C heeft de aan het meer subsidiaire standpunt verbonden berekeningen van de inspecteur als zodanig niet betwist en het Hof heeft ook overigens geen aanleiding die berekeningen niet te volgen.
5.12. Het voorgaande leidt ertoe dat de beroepen van A, B, D en E ongegrond zullen worden verklaard, omdat er in die gevallen in de onderhavige jaren geen ruimte voor enige afschrijving (meer) is, en dat de beroepen van C gegrond zijn en leiden tot vermindering van haar belastbare bedragen tot respectievelijk NLG 432.313 (1996), NLG 402.720 (1997), NLG 432.892 (1998) en NLG 474.035 (1999).
6. Proceskosten
Nu de beroepen van A, B, D en E ongegrond zijn acht het Hof - bij gebreke van bijzondere omstandigheden die tot een andere conclusie leiden - geen termen aanwezig in de desbetreffende zaken een partij te veroordelen in de proceskosten.
Het Hof acht termen aanwezig de inspecteur te veroordelen in de proceskosten van C, met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht te stellen op 2 (proceshandelingen) x 2 (zwaarte) x € 322 (waarde per punt) x 2 (1 wegens samenhang + 1 ter zake van de zaak met als kenmerk 03/03860) = € 2.576. Met betrekking tot de factor voor samenhang zij ter verduidelijking opgemerkt dat het op 7 oktober 2003 ingekomen beroep met kenmerk 03/03860 als afzonderlijke zaak in aanmerking is genomen (factor 1) en de drie op 17 mei 2004 ingekomen beroepschriften (kenmerk 04/01856, 04/01857 en 04/01858) als drie samenhangende zaken (tezamen factor 1).
7. Beslissing
Het Hof
- verklaart de beroepen van A ongegrond;
- verklaart de beroepen van B ongegrond;
- verklaart de beroepen van C gegrond,
- vernietigt de bestreden uitspraken,
- vermindert de aan C opgelegde aanslagen over de jaren 1996, 1997, 1998 en 1999 tot aanslagen respectievelijk berekend naar belastbare bedragen van
- NLG 432.313, NLG 402.720, NLG 432.892 en NLG 474.035,
- gelast de Staat het gestorte griffierecht ad € 1.051 (= € 232 + 3 x € 273) aan C te vergoeden, en
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van C tot een beloop van € 2.576 en wijst de Staat aan dit bedrag aan C te voldoen;
- verklaart de beroepen van D ongegrond;
- verklaart de beroepen van E ongegrond.
De uitspraak is vastgesteld op 23 maart 2005 door mrs. E.A.G. van der Ouderaa, voorzitter, J. den Boer en J.P.F. Slijpen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordig-heid van mr. B.A.E. Geel-Cieraad als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken. De griffier is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.