Home

Gerechtshof Amsterdam, 17-05-2005, AT6516, 04/04480

Gerechtshof Amsterdam, 17-05-2005, AT6516, 04/04480

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
17 mei 2005
Datum publicatie
1 juni 2005
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2005:AT6516
Zaaknummer
04/04480
Relevante informatie
Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024] art. 229, Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024] art. 231

Inhoudsindicatie

De aanslag reinigingsrecht bedrijfsvuil voor het jaar 2004 is vastgesteld door een daartoe onbevoegd persoon. De bestreden uitspraak is eveneens door een onbevoegd persoon gedaan. Daarom moeten de aanslag en de uitspraak worden vernietigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Zestiende Enkelvoudige Belastingkamer

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,

tegen

een uitspraak van de directeur van de Dienst Belastingen van de gemeente Amsterdam, hierna verweerder, gedagtekend 27 oktober 2004, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag reinigingsrecht bedrijfsvuil voor het jaar 2004.

Het beroep is behandeld ter zitting van 3 mei 2004.

Beslissing

Het Hof

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de bestreden uitspraak;

- vernietigt de aanslag; en

- gelast de gemeente Amsterdam het betaalde griffierecht ad € 37 aan belanghebbende te vergoeden.

Gronden

1. Gedurende vier dagen per week exploiteert belanghebbende een bloemenkar op het adres a-straat t.o. nummer xx te Z. Met dagtekening 31 mei 2004 heeft verweerder aan belanghebbende een aanslag reinigingsrecht bedrijfsvuil voor het jaar 2004 opgelegd naar een te betalen bedrag van € 980,18. Verweerder heeft het tegen deze aanslag gemaakte bezwaar afgewezen bij uitspraak van 27 oktober 2004. Belanghebbende is op regelmatige wijze tegen deze uitspraak in beroep gekomen. Hij stelt primair dat de aanslag moet worden vernietigd en subsidiair dat deze dient te worden verminderd tot een bedrag dat past bij de geringe hoeveelheid geproduceerd bedrijfsvuil.

2. Het Hof komt ambtshalve tot het volgende oordeel.

2.1. Ingevolge artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdeel a en b, van de Gemeentewet kan een recht worden geheven ter zake van het gebruik overeenkomstig de bestemming van voor de openbare dienst bestemde gemeentebezittingen, werken of inrichtingen alsmede het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten. De Stadsdeelraad Zuideramstel van de gemeente Amsterdam heeft van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door bij besluit van 16 december 2003 de Verordening afvalstoffenheffing en reinigingsrecht bedrijfsvuil ZuiderAmstel 2004 vast te stellen. Ingevolge hoofdstuk 3 van deze Verordening is een belastingplichtige over 2004 een bedrag aan reinigingsrecht bedrijfsvuil verschuldigd van € 823,68 (exclusief BTW).

2.2. Volgens artikel 231, eerste lid, van de Gemeentewet geschieden de heffing en de invordering van gemeentelijke belastingen, waartoe het reinigingrecht bedrijfsvuil behoort, met toepassing van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Het tweede lid, aanhef en onderdeel b, van voormeld artikel bepaalt dat de bevoegdheden van de inspecteur met betrekking tot de gemeentelijke belastingen worden uitgevoerd door de gemeenteambtenaar, belast met de heffing van gemeentelijke belastingen (hierna ook: de heffingsambtenaar).

2.3. Bij besluit van 26 januari 1994, nr. 34, heeft de raad van de Gemeente Amsterdam de Verordening op de stadsdelen vastgesteld. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van deze Verordening draagt het college al zijn bevoegdheden, behoudens enkele hier niet ter zake doende uitzonderingen, over aan het dagelijks bestuur van het stadsdeel. Het Hof gaat ervan uit dat, zoals verweerder heeft gesteld, aldus de bevoegdheid om de heffingsambtenaar aan te wijzen is overgedragen aan het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuideramstel. Bij besluit van 10 november 1998 (D.I.V. nr. 98/10557) heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel de stadsdeelsecretaris van het stadsdeel Zuideramstel voor onder meer de heffing van reinigingsrechten aangewezen als de heffingsambtenaar.

2.4. Bij besluit van 20 oktober 2004 (D.I.V. nr. 04/14788) heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuideramstel de directeur, de adjunct-directeur en de inspecteurs van de Dienst Belastingen van de gemeente Amsterdam met ingang van 1 november 2004 aangewezen – naast de genoemde stadsdeelsecretaris en diens plaatsvervanger - als gemeenteambtenaar in de zin van artikel 231, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de Gemeentewet voor de heffing van onder meer reinigingsrechten. Verweerder heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat in de periode vóór 1 november 2004 geen functionaris van de Dienst Belastingen van de gemeente Amsterdam was aangewezen als gemeenteambtenaar in de hiervoor bedoelde zin. Voorts is gesteld noch gebleken dat de (adjunct-)directeur of de inspecteur van de Dienst Belastingen van de gemeente Amsterdam vóór 1 november 2004 uit anderen hoofde, bijvoorbeeld krachtens verleend mandaat, bevoegd was om de taken uit te oefenen die met betrekking tot de heffing van reinigingsrechten reeds waren geattribueerd aan de genoemde stadsdeelsecretaris.

2.5. Op het 31 mei 2004 gedagtekende aanslagbiljet van de in geschil zijnde aanslag reinigingsrechten is vermeld dat de aanslag is opgelegd door de directeur van de Dienst Belastingen. De bestreden uitspraak op bezwaar is met dagtekening 27 oktober 2004 eveneens gedaan door de directeur van de Dienst Belastingen van de gemeente Amsterdam. Hetgeen hiervoor is overwogen leidt het Hof tot de slotsom dat de litigieuze aanslag is vastgesteld, en de bestreden uitspraak op bezwaar is gedaan, door een daartoe niet bevoegd persoon. Het Hof verbindt hieraan de gevolgtrekking dat zowel de uitspraak op bezwaar als de litigieuze aanslag reeds op die grond dienen te worden vernietigd. De door belanghebbende aangevoerde klachten behoeven alsdan geen verdere behandeling.

2.6. Nu het beroep gegrond is, acht het Hof in beginsel termen aanwezig voor een veroordeling van een verweerder in de proceskosten van belanghebbende als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Aangezien belanghebbende ter zitting heeft aangegeven geen aanspraak te maken op vergoeding van proceskosten, blijft een veroordeling in deze kosten achterwege.

De uitspraak is vastgesteld op 17 mei 2004 door mr. H.E. Kostense, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Snitker als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, door het lid van de belastingkamer ondertekend. De griffier is verhinderd het proces-verbaal mede te ondertekenen.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.

Cassatie

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.