Home

Gerechtshof Amsterdam, 19-05-2005, AT8379, 03/01353

Gerechtshof Amsterdam, 19-05-2005, AT8379, 03/01353

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
19 mei 2005
Datum publicatie
29 juni 2005
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2005:AT8379
Zaaknummer
03/01353
Relevante informatie
Wet op de loonbelasting 1964 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 10

Inhoudsindicatie

Bh heeft in 1999 aan werknemers aandelenopties toegekend en het terzake aan loonbelasting verschuldigde bedrag aan hen geleend. Toen de opties in 2002 niets meer waard waren, heeft zij de vorderingen kwijtgescholden. De werknemers verkregen in 1999 een voorwaardelijk recht op kwijtschelding, dit is een gewone loonvordering. De kwijtschelding vormt loon.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Vijfde Meervoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op het beroep van X N.V. te Z, belanghebbende,

tegen

een uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst te P.

1. Loop van het geding

1.1. Van belanghebbende is op 3 maart 2003 ter griffie een beroepschrift ontvangen, ingediend door A, gemachtigde, en B (werkzaam bij X-1 B.V.) en aangevuld bij brieven van 8 april 2003 en 7 mei 2003. Het beroepschrift is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 21 januari 2003, betreffende de door belanghebbende gedane betaling op aangifte loonbelasting/premie volksverzekeringen (verder de loonheffing) over het tijdvak april 2002.

1.2. Bij de bestreden uitspraak is belanghebbendes bezwaar ongegrond verklaard.

1.3. Het beroep strekt tot teruggaaf van te veel afgedragen loonheffing ten bedrage van € 2.955.

1.4. Bij brief van 8 april 2003 heeft belanghebbende verzocht om de onder 1.8 genoemde zaken te voegen. Het Hof heeft dit verzoek niet gehonoreerd doch de genoemde zaken wel gezamenlijk behandeld.

1.5. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot ongegrond-verklaring van het beroep.

1.6. Op 6 december 2004 heeft belanghebbende een nader stuk ingediend. De inspec-teur heeft een kopie daarvan ontvangen.

1.7. Het beroep is behandeld ter zitting van 16 december 2004. Op die zitting is namens de inspecteur verschenen, C, tot bijstand vergezeld van D.

Namens belanghebbende zijn verschenen E en F Beide partijen hebben een pleitnota ingebracht.

1.8. Tijdens de zitting zijn behandeld de beroepen van:

? X N.V. (kenmerk hof BK 03/1353);

? X-1 B.V. (kenmerk hof BK 03/1354);

? X-2 B.V. (kenmerk hof BK 03/1356);

? X-3 N.V. (kenmerk hof BK 03/1358);

? X-4 B.V. (kenmerk hof BK 03/1360);

? X-5 B.V. (kenmerk hof BK 03/1361);

? X-6 B.V. (kenmerk hof BK 03/1362);

? X-7 N.V. (kenmerk hof BK 03/1363).

Met partijen is afgesproken dat hetgeen in de ene zaak (mondeling of schriftelijk) is ingebracht ook in alle andere zaken wordt geacht te zijn ingebracht.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

Hof: om geheimhouding van belanghebbendes persoonlijke en financiële gegevens voldoende te beschermen, heeft het Hof in dit onderdeel van de uitspraak de werkzaamheden van belanghebbende gewijzigd en haar beurskoersen (zie 2.14) met een bepaalde factor vermenigvuldigd en afgerond.

2.1. Belanghebbende (verder ook X) was een aan de aandelenbeurs te Amsterdam genoteerd fonds.

2.2. Belanghebbende is een aanbieder van [amusement] in Nederland. De onder 1.8 vermelde vennootschappen (verder de X-vennootschappen) zijn met elkaar gelieerd en worden hierna tezamen ook aangeduid als X-groep.

2.3. F (verder de werknemer) is in dienstbetrekking bij belanghebbende.

2.4. Belanghebbende heeft de werknemer in het kader van een ‘Amended Stock Option Plan’ (verder de optieovereenkomst) in 1999 en 2000 opties toegekend. In de optieovereenkomst staat:

AMENDED STOCK OPTION PLAN

The following represents the amended stock option plan (the "Plan") of X N.V., (…) (the "Company"), (…) in order to provide for the Company's Initial Public Offering ("IPO") and the consequences thereof; (…)

Article 1. - Definitions

For the purposes of this Plan,

(i) "Affiliated Company" means a company in which the Company directly or indirectly owns an at least one third of the shares of stock or other capital interest of that com-pany. (…)

(iv) "Employee" means any member of the Board of Management in their capacity as beneficiaries under the Plan and any employee of a Group Company. (…)

(vi) "Group Company" means the Company or one of its Affiliated Companies.

(vii) "Option" means a right to subscribe for Certificates and/or Shares, as the case may be, pursuant to this Plan.

(viii) "Option Date" means in relation to any Options, the date on which the Options are, were or are to be granted.

(ix) "Right" means one Share or one Certificate, as the case may be, issued or to be issued under an Option.

(x) “Shares" means the ordinary shares in the capital of the company. (…)

Article 2. - Granting of Options

2.1 The Options to be granted to an Employee will be approved by the Supervisory Board, on the recommendation of the Board of Management.

2.2 The Supervisory Board shall give written notice of the intention to grant Options under this Plan to the Securities Board of The Netherlands (Stichting Toezicht Effectenverkeer: "STE") at least two months before the date on which Options are granted.

2.3 The terms on which the Options are granted shall not be changed, unless otherwise stated in this Plan (…)

Article 4. - Option price

4.1 With respect to grants of Options determined after the effective date of the IPO, the price to be paid to acquire the Rights ("the Option Price") will equal the closing price of the Shares on the Amsterdam Stock Exchange on the date of the grant concerned. (…)

Article 5. - Exercise and non-transferability (…)

5.5 Options are granted unconditionally and may be exercised immediately after they have been granted (…). The right to exercise Options remains valid for a period of five years after the Op-tion Date. (…)

Article 7. - Consequences of termination of employment

7.1 If the Employee is no longer employed by a Group Company because of retirement, early retirement, permanent disability or death, the unexercised Options (if any) will expire one year after the date of such termination, or 5 years after the Option Date concerned, whichever is ear-lier; it being understood that in the case of the death of an employee, the expiration shall never be earlier than 6 months after the date of death.

7.2 In the event the Employee is dismissed by the Company because of a so-called "urgent reason" ("dringende redenen") under Dutch law, or because of documented and material non-performance by the Employee, then all Options shall expire immediately and without notice.

Furthermore, any Certificates acquired by the Employee by the exercise of Options that would, if not exercised, have expired pursuant to the first sentence of this Article 7.2. shall immediately be sold and transferred to the Foundation in consideration of the original Option Price as deter-mined in Article 4.1. Upon the grant of an Option, the Employee concerned will irrevocably authorise the Company to execute the required (notarial) deed in his or her name. Any costs relating to the sale and transfer of Rights to be so transferred shall be for the account of the Company.

In de optieovereenkomst is bepaald dat de belastingheffing over het voordeel uit de optietoekenning voor rekening komt van de werknemer.

2.5. Soortgelijke overeenkomsten heeft belanghebbende met andere werknemers van de X-groep (verder de andere werknemers) gesloten.

2.6. Terzake van de toekenning van de opties uit hoofde van de optieovereenkomst heeft belanghebbende over 1999 en 2000 het daarover verschuldigde bedrag aan loon-heffing ingehouden en afgedragen. Hetzelfde is gebeurd met betrekking tot de soort-gelijke overeenkomsten die de X-groep met de andere werknemers heeft gesloten.

2.7. Op het moment van de optietoekenning heeft belanghebbende het bedrag dat de werknemer over het voordeel uit hoofde van de optieovereenkomst aan loonheffing verschuldigd was, aan de werknemer geleend. In de terzake opgemaakte leningsover-eenkomst staat onder andere:

WHEREAS, a stock option plan has been established for X (the "Plan"), pursuant to which Employee has been granted (…) Options (as defined in the Plan);

WHEREAS, in the framework of the grant of the Options, X has agreed to lend to Employee an amount of money equal to the tax to be withheld by X upon the grant of the Options to Employee against the terms and conditions contained herein.

NOW, THEREFORE, the parties hereto agree as follows:

1. X hereby agrees to lend to Employee and Employee hereby agrees to borrow from X the amount of EUR (…).

2. A. Any and all net proceeds from the exercise of any of the stock options referred to in the first Whereas-clause should be applied first in repayment of the loan and thereafter as the Employee deems fit.

B. In the case of an exercise of the Options referred to in the first Whereas-clause to the Foundation or any other entity designated in accordance with the Plan (the "Executing Entity"), the Employee hereby authorises the Executing Entity to withhold the corresponding amount of the loan from the payment to be made to Employee by the Executing Entity, and X hereby acknowledges that such withholding shall relieve the Employee from the repayment to X of the amount so withheld.

3. No interest shall be due and/or payable on the amount of the loan; however, tax authorities may impute interest and treat imputed interest as income. X will pay the amount of any taxes on the imputed interest and any such amount paid by X will be added to the loan.

4. Should all or part of the Options expire without having been exercised, then this loan agreement shall terminate automatically, without the Employee having to pay any amount to X. The tax consequences hereof, if any, shall be for the account of X.

5. This Agreement and all other documents related to the grant of the Options together form the entire agreement between the parties.

Aanvankelijk was de lening renteloos. Met ingang van 2001 is de lening rentedragend geworden.

2.8. Met de andere werknemers heeft belanghebbende soortgelijke overeenkomsten van geldlening gesloten.

2.9. In 2002 heeft belanghebbende de werknemer het in dit kader geleende bedrag, zijnde € 4.904,37 (inclusief bijgeleende rente), kwijtgescholden. Ook de andere werk-nemers is het - in dit verband - geleende bedrag in 2002 kwijtgescholden.

2.10. Belanghebbende en de andere X-vennootschappen hebben het bedrag van de kwijtschelding als loon van respectievelijk de werknemer en de andere werknemers aangemerkt, gebruteerd (uitgaande van een tarief van 37,6%) en aangegeven.

De aldus berekende loonheffing bedroeg in totaal € 3.328.770,47 en is op 23 mei 2002 aangegeven en op 30 mei 2002 afgedragen.

2.11. Met betrekking tot de achtergrond van de kwijtschelding schrijft belangheb-bende in haar beroepschrift onder “Feiten en omstandigheden”

Over de afgelopen jaren heeft X grote verliezen geleden. Om een oplossing voor de langere termijn te zoeken is X begin 2002 een overleg gestart met de houders van de obligaties en haar groot aandeelhouder R. Inmiddels is een principe akkoord bereikt met een grote groep schuldeisers voor de omzetting van hun vorderingen in aandelen in Q, Inc. De vennoot-schap X NV is als onderdeel van de gehele herstructurering […] in surseance van betaling en verwacht wordt dat de vennootschap eind […] succesvol uit de surseance van betaling zal komen, hetgeen betekent dat de meeste schuldeisers de vorderingen om zullen zetten in aandelen Q, Inc. overeenkomstig het principe akkoord.

Voordat het principe akkoord tot stand is gekomen, hebben diverse partijen en hun adviseurs een grondig onderzoek gedaan naar de financiële situatie van X. Gedurende dat proces heeft X besloten de vorderingen die X had op haar werknemers in verband met de opties kwijt te schelden. Gebaseerd op de beurskoers van het aandeel X in april 2002, werd het namelijk onwaarschijnlijk geacht dat werknemers hun toegekende opties binnen de daarvoor gestelde ter-mijn zouden uitoefenen en op basis van de leningsovereenkomst komt de lening te vervallen bij 'niet uitoefenen van de opties'. Gezien de onderhandelingen die gaande waren, werd het wense-lijk geacht om reeds voor het sluiten van een principe akkoord de vorderingen kwijt te schelden, in plaats van te wachten tot de uitoefentermijn van de opties zou verstrijken.

Voorts gingen destijds reeds de geruchten de ronde dat X wellicht een surseance van betaling zou aanvragen en voor US recht een Chapter 11 procedure zou opstarten, hetgeen voor zowel X als voor de werknemers een hoop onzekerheid met zich bracht ten aanzien van de werk-nemersleningen (er werd in de kranten melding gemaakt van een eventueel faillissement van X). Het al dan niet belast zijn van de kwijtschelding was voor X een argument om voor een eventuele surseance van betaling de werknemers te ontdoen van schulden aan de onder-neming. Een werknemer die onvoldoende inzicht heeft in de huidige herstructurering, zou wel-licht kunnen vrezen dat X daadwerkelijk niet in staat zou zijn haar belofte na te komen ten aanzien van eventuele fiscale gevolgen van de lening. In dat geval zouden eventuele belasting-gevolgen rechtstreeks ten laste van de werknemer kunnen komen. Ook al had X gecommuni-ceerd dat een dergelijk risico niet door de werknemers werd gelopen, zou X zelf te veel on-dernemersrisico lopen als 'zenuwachtige' werknemers hun baan zouden opzeggen op basis van deze krantenberichten.

Mede ten behoeve van de continuïteit binnen de organisatie heeft X er derhalve voor gekozen alle eventuele toekomstige verplichtingen ten opzichte van werknemers te voldoen. In 2001 gaf de beurskoers van het aandeel X NV reeds aanleiding voor X om de werknemersvorderin-gen volledig te voorzien ten laste van het resultaat.

2.12. In 2001 heeft belanghebbende ten laste van het fiscale jaarresultaat een ‘voorzie-ning’ op haar balans opgenomen ter grootte van de bedragen die zij in dit kader van de werknemer en de andere werknemers te vorderen had.

2.13. Tegen de betaling op aangifte (zie 2.10) heeft belanghebbende tijdig bezwaar gemaakt.

2.14. Het Financieele Dagblad vermeldt onder meer de volgende beurskoersen (in euro’s) van het aandeel X:

Datum Koers Bijzonderheid

[..]-12-1999 [420,00] “Hoogste koers laatste 12 mnd”

30-12-1999 [400,00]

02-01-2001 [30,00]

28-12-2001 [1,50]

02-01-2003 [0,20] Onder “Niet Officieel Genoteerd”

3. Geschil

In geschil is of het aan de werknemer kwijtgescholden bedrag, zijnde € 4.904,37, loon uit dienstbetrekking vormt.

Niet in geschil is dat, als het kwijtgescholden bedrag loon vormt, de inhouding en af-dracht op de juiste wijze en voor het juiste bedrag heeft plaatsgevonden.

4. Standpunten van partijen

4.1. Voor de standpunten van partijen en de motivering daarvan verwijst het Hof naar de gedingstukken.

4.2. Namens belanghebbende is tijdens de zitting van 16 december 2004 nog het vol-gende opgemerkt.

Het personeel heeft geen invloed gehad op het kwijtschelden door belanghebbende.

Er bestond destijds voor de werknemers veel onzekerheid. De opties zouden nooit uit-geoefend worden; de waarde ervan was inmiddels nihil.

De werknemers zijn over de kwijtschelding schriftelijk bericht.

Ik van mening dat de waarde van de vordering op het moment van de kwijtschelding op 10% van de nominale waarde gesteld moet worden.

Er bestaat een verband tussen de lening en de opties, omdat de opties geen waarde meer vertegenwoordigden.

Normaliter wordt een fonds gevormd als een aanspraak wordt verleend. In dit geval was er al betaald, zodat van fondsvorming geen sprake kan zijn. Van belang is dat de aanspraak op het moment van het ontstaan te waarderen is.

4.3. Ter zitting van 16 december 2004 is daaraan namens de inspecteur nog toe-gevoegd.

Ik betwist niet dat belanghebbende uit zakelijke overwegingen heeft gehandeld.

De waarde van de vordering in het economische verkeer voor belanghebbende was op het moment van de kwijtschelding gelijk aan de nominale waarde. Daarbij is de optiek van de werknemer niet van belang.

Als een vennootschap in geldnood zit, dan zal zij haar vorderingen innen in plaats van kwijtschelden. De vorderingen konden immers ook weer in waarde gaan stijgen.

Ik vraag mij af of de kwijtschelding gebaseerd is op een overeenkomst.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Loon is al hetgeen uit een dienstbetrekking wordt genoten. Tot het loon behoren aanspraken om na verloop van tijd of onder een voorwaarde een of meer uitkeringen of verstrekkingen te ontvangen, aldus artikel 10, tweede lid, Wet op de loonbelasting 1964 (verder de Wet). Genoemd artikel heeft het oog op gevallen waarin ten behoeve van een werknemer naast de contante beloning een regeling wordt getroffen krachtens welke hij het recht verwerft om op een toekomstig tijdstip in het genot te worden gesteld van een of meer uitkeringen waarbij in het algemeen kenmerkend is dat de getroffen regeling zich ertoe leent dat de werkgever de daaruit voortvloeiende aan-spraken dekt door daarvoor in eigen beheer een fonds op te bouwen of daarvoor stor-tingen te doen bij derden (Hoge Raad 12 juni 1991, rolnr. 27 223, BNB 1991/267).

Wanneer de aanspraak op het tijdstip waarop hij ontstaat belastbaar is, zijn de uitke-ringen die daaruit te zijner tijd voortvloeien, vrijgesteld.

5.2.1. Vaststaat dat belanghebbende de werknemer in het kader van het ‘Amended Stock Option Plan‘ in 1999 en 2000 opties heeft toegekend om - tegen de beurskoers op de dag van toekenning - aandelen X te kopen. De koopoptie kon onvoorwaar-delijk en onmiddellijk na toekenning ervan worden uitgeoefend en kende een looptijd van vijf jaren.

5.2.2. Terzake van de toekenning van de koopoptie heeft belanghebbende het juiste bedrag aan loonheffing ingehouden en afgedragen.

5.2.3. Tot het bedrag dat de werknemer, als gevolg van de toekenning aan loonheffing verschuldigd was en belanghebbende ook daadwerkelijk in 1999 en 2000 heeft af-gedragen, heeft belanghebbende de werknemer op het moment van de optietoekenning een lening verstrekt. De leningsovereenkomst had geen vaste looptijd. Uit de feiten leidt het Hof af dat de lening diende te worden afgelost op het moment dat de werk-nemer zijn optie zou uitoefenen. Belanghebbende en de werknemer zijn overeen-gekomen dat de lening niet, dan wel niet in zijn geheel, behoefde te worden afgelost indien en voorzover de werknemer de optierechten niet zou uitoefenen (verder het overeengekomen recht op kwijtschelding).

5.2.4. In 2002 - dat wil zeggen gedurende de looptijd van de optieovereenkomst - heeft belanghebbende de werknemer het geleende bedrag kwijtgescholden. In 2001 heeft zij ten laste van het fiscale jaarresultaat een ‘voorziening’ op haar balans op-genomen ter grootte van hetgeen zij uit hoofde van de leningsovereenkomsten te vor-deren had. Omdat de optieovereenkomst een tweezijdige rechtshandeling is, die door belanghebbende niet eenzijdig kon worden opgezegd of kon worden gewijzigd (zie artikel 2.3 van de optieovereenkomst) en een kwijtschelding een eenzijdige rechtshan-deling is, concludeert het Hof dat de onderhavige kwijtschelding niet betekende dat de optieovereenkomst ophield te bestaan.

5.3. Belanghebbende stelt primair, kort samengevat, dat het overeengekomen recht op kwijtschelding een aanspraak als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Wet is en dat die aanspraak ten tijde van het sluiten van de geldleningsovereenkomst had moe-ten worden belast.

Volgens de inspecteur is geen sprake van een belaste aanspraak, maar van een recht op loon.

5.4. Dienaangaande overweegt het Hof als volgt. Het overeengekomen recht op kwijt-schelding leende zich er niet toe dat de daaruit voortvloeiende aanspraken door belanghebbende gedekt zouden worden door daarvoor in eigen beheer een fonds op te bouwen of daarvoor stortingen te doen bij derden. Het Hof wijst er in dit verband op dat de door belanghebbende in 2001 gevormde passiefpost, door belanghebbende aan-geduid als ‘voorziening’, in wezen het karakter heeft van een afwaardering tot nihil van de vorderingen die belanghebbende uit hoofde van de leningsovereenkomsten had. Daar komt bij dat het Hof - gelet op de gebruikelijke strekking van een optietoe-kenning en gelet op de inhoud van de geldleningsovereenkomst en de overige door het Hof vastgestelde feiten - aannemelijk acht dat belanghebbende en de werknemer er ten tijde van de optietoeken-ning vanuit gingen dat de koers van de aandelen X in die mate zou stijgen dat de uitoefening van de optie de werknemer - na aftrek van de ten tijde van de optietoeken-ning forfaitair bepaalde loonheffing - financieel voordeel zou opleveren. Anders gezegd: aannemelijk is dat belanghebbende en de werknemer er op dat moment vanuit gingen dat er geen kwijt-schelding zou hoeven plaats te vinden. Een dergelijk geval leent zich niet voor het op-bouwen van een fonds of voor het doen van stortingen bij derden.

Derhalve concludeert het Hof dat het overeengekomen recht op kwijtschelding niet als een aanspraak in de zin van artikel 10, tweede lid, van de Wet kan worden aan-gemerkt.

5.5. Naar het oordeel van het Hof verkregen de werknemers in 1999 en/of 2000 weliswaar een recht op belanghebbende (te weten een - voorwaardelijk - recht op kwijtschelding van de schuld uit hoofde van de geldleningsovereenkomsten), maar dit recht betrof een gewone loonvordering. Indien de werknemers in staat waren het geleende bedrag terug te betalen, zou het voordeel uit hoofde van een dergelijk recht door de werknemer worden genoten op het moment dat komt vast te staan dat het geleende bedrag - van rechtswege door het intreden van de voorwaarde of door tijds-verloop, dan wel door kwijtschelding door belanghebbende - niet meer behoeft te worden terugbetaald en bedraagt de grootte van het te belasten voordeel het kwijt-gescholden bedrag.

5.6. Belanghebbende heeft - onder verwijzing naar BNB 1990/109 en BNB 1995/219 - gesteld dat de vorderingen uit hoofde van de leningsovereenkomsten niet meer voor verwezenlijking vatbaar waren, zodat de kwijtschelding geen voordeel voor de werk-nemers opleverde. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat een redelijk han-delend crediteur/werkgever ten tijde van de kwijtschelding de geleende bedragen niet kon invorderen, omdat - zo begrijpt het Hof - belanghebbende had toegezegd dat de werknemers de lening uitsluitend dienden terug te betalen indien zij de opties zouden uitoefenen en het gelet op de koers van het aandeel X uiterst onwaarschijnlijk was dat dit zou gebeuren.

Naar het oordeel van het Hof berust belanghebbendes standpunt op een onjuiste uitleg van het begrip ‘niet voor verwezenlijking vatbare rechten’ (als bedoeld in BNB 1990/109). Voor de vraag of sprake is van een voordeel uit hoofde van een kwijt-schelding als de onderhavige is niet van belang of - gelet op de voorwaarde waaronder de werkgever verplicht was de lening kwijt te schelden - terugbetaling van de lening onwaarschijnlijk was. Zoals volgt uit rechtsoverweging 5.5 gaat het erom op welk moment komt vast te staan dat de werknemers de lening niet meer behoeven af te los-sen en wordt op dat tijdstip een voordeel genoten ter grootte van de kwijtschelding.

5.7. Omdat belanghebbende de opvatting van de inspecteur onderschrijft dat er ‘geen sprake is van insolvabiliteit van de werknemers’, er dus geen sprake is van een situatie waarbij op de betrokken werknemers geen verhaal mogelijk was op grond van andere omstandigheden dan de reeds overeengekomen voorwaardelijke kwijtschelding, is de verwijzing van belanghebbende naar BNB 1990/109 niet ter zake doende.

Nu vaststaat dat de kwijtschelding in 2002 plaatsvond, diende, zoals volgt uit rechts-overweging 5.5, in dat jaar over het kwijtgescholden bedrag loonheffing te worden in-gehouden.

5.8. In het midden kan blijven of de waarde in het economische verkeer van de schuld van de werknemers aan belanghebbende op het moment van kwijtschelding - gezien de lage koers van het aandeel X - lager was dan de nominale waarde. Immers - zoals ook volgt uit rechtsoverweging 5.5 en 5.6 - bedraagt de grootte van het te belas-ten voordeel - ook bij een waardedaling van de schuld - het kwijtgescholden bedrag.

5.9. Belanghebbende heeft voorts gesteld dat zij haar werknemers in haar hoedanig-heid van ondernemer - en dus niet in die van werkgever - de lening heeft kwijt-gescholden. Immers, aldus belanghebbende, met de kwijtschelding werd beoogd de continuïteit van de onderneming te behouden ‘in de turbulente periode waarin de on-derneming toen’ zat.

Nu belanghebbende niet heeft gesteld dat zij de geldleningsovereenkomst niet in haar kwaliteit van werkgever heeft gesloten en uit de feiten en uit bovenstaande rechts-overwegingen het tegendeel volgt, kan het Hof in het midden laten of de onderhavige kwijtschelding in het belang van de continuïteit van belanghebbendes onderneming was. Immers ook al zou dat zo zijn, dan wordt daarmee nog niet het loonkarakter aan het voordeel uit hoofde van de kwijtschelding ontnomen.

5.10. In rechtsoverweging 5.5 ligt besloten dat het Hof belanghebbendes standpunt, dat het recht op kwijtschelding loon was in de vorm van een onvoorwaardelijk recht (en belast had moeten worden op het tijdstip van het ontstaan van het recht), verwerpt.

6. Proceskosten

Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Al-gemene wet bestuursrecht.

7. Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

De uitspraak is vastgesteld op 19 mei 2005 door mrs. J.P.A. Boersma, voorzitter, P.F. Goes en R.G. Kemmers, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. O. Nijhuis als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uit-gesproken.

De griffier is niet in staat de uitspraak mede te ondertekenen.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geano-nimiseerde vorm.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.