Home

Gerechtshof Amsterdam, 18-01-2005, AT9855, 01/90025

Gerechtshof Amsterdam, 18-01-2005, AT9855, 01/90025

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
18 januari 2005
Datum publicatie
25 juli 2005
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2005:AT9855
Zaaknummer
01/90025

Inhoudsindicatie

In geding is de navordering van douanerechten wegens het overleggen van ongeldige certificaten van oorsprong. Naar aanleiding van een onderzoek van de Europese Commissie is komen vast te staan dat de ingevoerde schoenen niet de Vietnamese maar de Chinese oorsprong hebben. De mededeling van de Vietnamese autoriteiten is voldoende grondslag voor de ongeldigverklaring van de certificaten van oorsprong en voor de navordering. Het beroep op artikel 220, tweede lid, onderdeel b, van het CDW faalt. De aangever is terecht als schuldenaar aangemerkt.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Douanekamer

Uitspraak

in de zaak nr. 01/90025 DK (voorheen nr. 0025/2001 TC)

de dato 18 januari 2005

1. De procedure

1.1. Op 17 januari 2001 is bij de Tariefcommissie te Amsterdam een beroepschrift ingekomen van A en B (C&D) te Q, ingediend namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z, belanghebbende.

Het beroep is gericht tegen de uitspraak van het hoofd van de Belastingdienst/Douane district P (hierna: de inspecteur), van 22 december 2000, kenmerk xxxx, betreffende het bezwaar van belanghebbende tegen het in de uitnodiging tot betaling van 16 december 1999, nummer xxxx, vermelde bedrag aan douanerechten, groot f 8.359,60 (€ 3.793,42), werd afgewezen.

1.2. Van belanghebbende is door de secretaris van de Tariefcommissie een griffierecht van f 450,-- (€ 204,20) geheven.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Namens belanghebbende is op 19 september 2001 een conclusie van repliek ingekomen; de inspecteur heeft daarop gereageerd bij conclusie van dupliek, ingekomen op 19 oktober 2001.

Op 12 december 2001 heeft belanghebbende een brief gezonden aan de Tariefcommissie.

1.3. Op grond van artikel XI van de Wet van 14 september 2001 (Stb. 419) is met ingang van 1 januari 2002 de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Douanekamer) in de plaats getreden van de Tariefcommissie.

1.4. Bij brief van 6 augustus 2002 heeft belanghebbende haar beroep nader aangevuld.

Op 21 oktober 2003 heeft de inspecteur nog nadere stukken ingediend.

Van alle sub 1.2. en 1.4. genoemde stukken hebben partijen over en weer kennis kunnen nemen.

1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden tijdens de zitting van de Douanekamer van 11 november 2003. Daar zijn gelijktijdig behandeld de zaken van belanghebbende met nummers 01/90024 DK, 01/90026 DK, 01/90027 DK, 01/90028 DK, 01/90029 DK, 01/90030 DK, 01/90031 DK en 01/90032 DK. Ook zijn daar toen behandeld de beroepen met de nummers 01/90006 DK, 01/90007 DK, 01/90008 DK, 01/90009 DK, 01/90010 DK, 01/90011 DK, 01/90012 DK, 01/90013 DK, 01/90014 DK, 01/90015 DK, 01/90016 DK, 01/90017 DK, 01/90018 DK, 01/90019 DK, 01/90020 DK, 01/90021 DK, 01/90022 DK, 01/90023 DK en 01/90128 DK.

Ter zitting zijn verschenen namens belanghebbende A en B1 als gemachtigden. Namens de inspecteur is verschenen F, tot bijstand vergezeld van G en H.

Partijen hebben ter zitting ieder een pleitnota overgelegd en voorgelezen, waarvan de inhoud als hier opgenomen geldt.

1.6. Na de zitting heeft de inspecteur op verzoek van de Douanekamer - met medeweten van belanghebbende - een afschrift van de in geschil zijnde uitnodiging tot betaling overgelegd.

2. De vaststaande feiten

2.1. Belanghebbende heeft op 22 januari 1997 bij de douane te P aangifte voor het vrije verkeer gedaan onder nummer xxxxx, voor een zending schoeisel, afkomstig uit Vietnam. De goederen werden aangegeven onder post 6402 99 93 van het Gemeenschappelijk douanetarief (GDT). Als land van oorsprong is Vietnam vermeld.

2.2. In verband met de toepassing van een verlaagd, preferentieel tarief van 12,7% in het kader van het Algemeen Preferentieel Systeem (APS), is bij de aangifte ten bewijze van de oorsprong Vietnam een certificaat van oorsprong, formulier A, overgelegd, nummer xxxx.

De in I te Vietnam gevestigde onderneming J (K) was als exporteur op het certificaat vermeld.

2.3. De voormalige Unité de Coördination de la Lutte Anti-fraude (UCLAF), een dienst van de Europese Commissie, heeft in de periode 23 november 1998 tot 9 december 1998 samen met vertegenwoordigers van de lidstaten Duitsland en Nederland, in Vietnam een onderzoek ingesteld naar de oorsprong van schoeisel afkomstig uit Vietnam. Ook de Chamber of Commerce & Industry of the S.R. Vietnam te Ho Chi Minh City en de Vietnam Chamber of Commerce and Industry te Hanoi (hierna beide: VCCI) zijn bij de uitvoering van dit onderzoek betrokken.

2.4. Op 8 december 1998 heeft de VCCI in een brief aan de UCLAF medegedeeld dat 601 certificaten van oorsprong, genoemd in de als bijlage bij deze brief gevoegde Schedule A, vals of vervalst zijn (“are found to be false or forged”) en daarom niet geldig zijn met het oog op het verkrijgen van een preferentieel tarief (“and for this reason, are not valid for the purposes of obtaining tariff preferences.”). In deze Schedule A wordt onder meer genoemd het certificaat sub 2.2. vermeld.

2.5. Op 3 februari 1999 heeft de Economische controledienst (hierna: de ECD) een rapport, kenmerk ....43, opgemaakt van de missie naar Vietnam en aan de inspecteur gezonden. Een afschrift hiervan behoort tot de gedingstukken. Daarin is onder meer het volgende vermeld:

“SAMENVATTING VOORAFGAANDE RAPPORTAGE

Aanleiding onderzoek:

AM-melding ../.. op basis van artikel 19 van de Vo. 1468/81 (wederzijdse bijstand) betreffende de invoer van schoenen van Vietnamese oorsprong.

In deze AM-melding wordt getwijfeld aan:

a. of, indien deze schoenen worden ingevoerd met preferentiële oorsprong certificaten GSP form A, de schoenen volgens de preferentiële normen vervaardigd kunnen worden. (...)

b. of in bepaalde gevallen de schoenen in Vietnam werden geproduceerd, omdat er n.a.v. onderzoeken in Duitsland is gebleken, dat schoenen werden geladen in Hong Kong en vervoerd naar de EU, terwijl op onder meer de Bills of lading werd vermeld, dat de schoenen in Vietnam zouden zijn geladen.

Via de Belastingdienst Douane werden de gegevens opgevraagd betreft de invoer van schoenen oorsprong Vietnam over de periode 01-01-1995 t/m 30-06-1997 en de betreffende gegevens werden in een Q+A-databestand ingevoerd.

Vanaf 1 juli 1997 werden de bij invoer van schoenen oorsprong Vietnam in Nederland aangeboden certificaten GSP form A ter controle achteraf (post-verificatie) ingezonden naar Vietnam om de echtheid te verifiëren.

De in de Q+A-database ingevoerde gegevens werden vergeleken met de databestanden van de Vereniging van Kamers van Koophandel (VCCI) in Vietnam, via UCLAF verkregen in januari 1998. (Betreft de kamers van Koophandel te Ha Noi en Ho Chi Minh City)

Van in totaal 295 certificaten GSP form A bleek:

- dat ze niet voorkwamen in de bestanden van de VCCI, terwijl ze bij invoer van schoenen oorsprong Vietnam in Nederland werden aangeboden;

- dat er afwijkingen waren tussen de gegevens voorkomende in de bestanden van de VCCI en de in Nederland aangetroffen certificaten;

- dat door de VCCI naar aanleiding van verzoeken om post-verificatie enkele certificaten GSP form A vals waren verklaard.

Uit een globale steekproef ingesteld bij een scheepsagent en bij een tweetal aangevers rees het vermoeden, dat in een aantal gevallen de schoenen, ingevoerd met oorsprong Vietnam de werkelijke oorsprong de VR China was. Dit gold ook voor de zes (6) certificaten GSP form A, kennelijk afgegeven door de Kamer van Koophandel te N T, zodat het totaal aantal vermoedelijk valse certificaten op 301 komt.

(...)

Vietnamese exporteurs vermoedelijk meest betrokken bij valse certificaten:

La

M

N

O

R

S

ONDERZOEK IN VIETNAM

Om na te kunnen gaan of de bij de invoer in Nederland aangeboden certificaten GSP form A, die niet zijn vermeld in de bestanden van de VCCI Vietnam, daadwerkelijk vals zijn, werd nader onderzoek in Vietnam gedaan om de nodige antwoorden kunnen geven.

Tevens werd in Vietnam onderzoek ingesteld bij enkele op die certificaten GSP form A genoemde exporteurs, met als doel na te gaan of er schoenproductie plaatsvond en of die productie conform de preferentiële normen als genoemd in het APS heeft plaatsgevonden c.q. kan plaatsvinden.

Uit onderzoek te Vietnam is gebleken, dat er van de vorengenoemde 301 certificaten er 101 vals of vervalst werden verklaard door de Vietnamese autoriteiten.

Tevens werden met betrekking tot deze valse certificaten door de betrokken “exporteurs”, dat wil zeggen, die als exporteur op de certificaten werden vermeld, schriftelijk verklaringen afgelegd omtrent het vals of vervalst zijn van de certificaten.

Hierna volgt een beknopt verslag van het onderzoek in Vietnam, zowel bij de VCCI te Ha Noi en Ho Chi Minh City als bij de diverse exporteurs.

(...)

Naam: J

Locatie: kantooradres 29 ....street, Ho Chi Minh City

Datum bezoek: 3 december 1998

(...)

Verantw. personen: Dhr. T.

Aantal GSP’s form A: 2

Door bedrijf aangevraagd: 1 (volgens verklaring verantw. personen)

Aantal vals: 2

Verklaring: Ja, schriftelijk

Bedrijfsuitoefening:

Volgens verklaring van de verantwoordelijke persoon:

Bedrijf is export-bureau voor allerhande goederen, waaronder schoenen. M.b.t. schoenen verzorgt bedrijf de export voor schoenenfabriek U in H C. U vraagt certificaten aan onder eigen naam.

Zelden, dat certificaten worden aangevraagd onder de naam van J.

De certificaten GSP form A die t.n.v. J voor Nederland bestemd waren zijn alle vals volgens de betrokken verantwoordelijke persoon.”.

(...)

Het rapport bevat de volgende bijlagen:

- overzicht van certificaten die vals zijn verklaard door de Vietnamese autoriteiten;

- overzicht van certificaten die aan de Vietnamese autoriteiten voor controle zijn aangeboden.

2.6. Op 12 juli 1999 heeft de ECD andermaal een rapport opgemaakt, kenmerk ....45, en aan de inspecteur gezonden. Daarin is onder meer het volgende vermeld:

“Doel project: N.a.v. het resultaat van het onderzoek Schoenen

Vietnam (invoer van schoenen met valse

oorsprongcertificaten):

- ten behoeve van de navordering van antidumpingheffingen “positief” bewijzen, aan de hand van nationaal en internationaal onderzoek, dat de betreffende schoenen met GN code 6404 19 90 de Chinese oorsprong hebben, zodat de antidumpingheffingen kunnen worden opgelegd.

(...)

SAMENVATTING ONDERZOEK SCHOENEN VIETNAM

Het onderzoek Schoenen Vietnam werd gestart n.a.v. AM-melding ../. op basis van artikel 19 van de Vo. 1468/81 (wederzijdse bijstand). In deze AM-melding wordt, n.a.v. onderzoeken in Duitsland, getwijfeld aan de feitelijke oorsprong van schoenen ex-Vietnam en de echtheid van de bij invoer overgelegde oorsprongscertificaten GSP’s form A.

Naar aanleiding van het project Schoenen Vietnam werden in totaal 104 certificaten GSP Form A vals verklaard door de Vietnamese autoriteiten.

Van deze vals verklaarde certificaten GSP Form A hebben 61 stuks betrekking op de invoer van schoenen met GN-code 6404 19 90. Op deze schoenen rust, indien er sprake is van oorsprong VR China, sinds 1 februari 1997 een antidumpingheffing van 49,2%.

ONDERZOEK INTERNATIONAAL

De bij de betrokken importeurs, aangevers en scheepsagenten c.q. vertegenwoordigers van rederijen verzamelde gegevens zijn gebruikt tijdens een missie van administratieve samenwerking tussen een delegatie van de Europese Commissie en de douaneautoriteiten te Hong Kong (China).

(...)

Tijdens de missie werden onderstaande zogenaamde Hong Kong Traders en -scheepsagenten bezocht, die betrokken waren bij de levering met valse (Vietnam)certificaten van de in dit onderzoek betrokken schoenen.

Naam: U

Soort bedrijf: Trader

(...)

Naam: V

Soort bedrijf: Trader

(...)

Naam: W (H.K.)

Soort bedrijf: Trader

Verantw. persoon: Y (managing director)

Locatie: Flat 5, 5/F, .... Center, 30 .... Street, KT

Datum bezoek: 20 april 1999

BEVINDINGEN

Y verstrekte vrijwillig originelen en kopieën van orders, paklijsten, facturen etc. betreffende leveringen van schoenen door W aan In. Deze bescheiden geven aan, dat de betreffende schoenen kennelijk in de Volksrepubliek China zijn vervaardigd.

Y verklaarde tegenover het missielid en de medewerkers van de Douane Hong Kong, dat betrokken schoenen inderdaad in schoenfabrieken in de VR China zijn vervaardigd. Y kon/wilde geen schriftelijke verklaring afgeven.

(...)

Naam: P W

Soort bedrijf: Scheepsagent

(...)

Naam: R L

Soort bedrijf: Scheepsbedrijf

Verantw. persoon: -

Locatie: Unit 705, 7/F, ... Centre, 5-19 ...., ... Bay

Datum bezoek: 20 april 1999

BEVINDINGEN

Vrijwillig werden kopieën van vrachtbrieven (bills of lading) en van importdeclarations betreffende twee zendingen van schoenen verstrekt, bestemd voor Nederland.

Verklaard tegenover missieleden en de medewerkers van de Douane Hong Kong, dat op de importdeclarations stond vermeld, dat de oorsprong van de schoenen van de VR China is.

Tevens verklaard, dat R L geen associatie heeft met R E.

Naam: C F

Soort bedrijf: Scheepsagent

Verantw. persoon: FT (asst. manager)

Locatie: Room 1701-2, 12/F, .... Centre, 50 ....

East, S W

Datum bezoek: 21 april 1999

BEVINDINGEN

Mevr. FT verklaarde tegenover het missielid en de medewerkers van de Douane te Hong Kong, dat bills of lading m.b.t. schepen van de No... door hen te Hong Kong waren afgegeven. De goederen zijn echter niet via Hong Kong verscheept.

Volgens mevr. FT zijn de op de bills of lading vermelde goederen in Xi (VR China) geladen aan boord van een schip, een zogenaamde precarrier. Met deze precarrier zijn de goederen vervoerd naar de haven van Ch (VR China).

Vanuit Ch (VR China) zijn ze vervolgens vervoerd naar Rotterdam.

Mevr. T en/of C F kon of wilde hieromtrent geen schriftelijke verklaring afgeven.

Naam: H S

Soort bedrijf: Rederij

(...)

RESULTAAT MISSIE HONG KONG

Samenvattend is uit de onderzoeken te Hong Kong gebleken, dat de met valse (Vietnam)certificaten in Europa (Nederland) ingevoerde schoenen van herkomst zijn uit de Volksrepubliek China en, gezien de aangetroffen documentatie en hetgeen de bezochte traders tegenover de missieleden hebben verklaard, vermoedelijk de Chinese oorsprong hebben.

Hierbij wordt opgemerkt, dat geen Chinese producenten zijn bezocht.

VERVOLGONDERZOEK IN NEDERLAND

Ten behoeve van de navordering van de ontdoken invoerrechten en de ontdoken antidumpingheffingen zijn de dossiers samengesteld en afgegeven aan het Douanedistrict P, afdeling Y.

Tevens is een dossier samengesteld betreffende de aangiften ten invoer van schoenen oorsprong Vietnam met afgesplitste certificaten GSP form A, waarvan de originele, zogenaamd in Vietnam afgegeven certificaten GSP form A, niet meer getraceerd konden worden.

Daarom konden deze certificaten uiteraard niet meegenomen tijdens de missie in Vietnam en daarom zijn ze dus niet vals of vervalst verklaard door de Vietnamese autoriteiten.

Echter, uit onderzoek bij scheepsagenten c.q. vertegenwoordigers van rederijen zowel in Nederland als in Hong Kong is gebleken, dat deze schoenen op nagenoeg identieke wijze zijn verscheept vanuit de VR China c.q. Hong Kong als in andere in dit onderzoek betrokken gevallen. Bovendien komen dezelfde Hong Kong traders hierin voor.

(...)

SLOT

Het onderzoek met betrekking tot de invoer van schoenen met valse of vervalste certificaten, voorwendende de oorsprong Vietnam en gericht op het vaststellen van de juiste (Chinese) oorsprong om zodoende antidumpingheffingen na te kunnen vorderen, is hiermee afgerond.”.

2.7. Tot de gedingstukken behoort een brief van de ECD van 11 november 1998, gericht aan de Olaf-commissie. Daarin is onder meer het volgende vermeld:

“Subject: GSP’s Vietnam (Footwear)

(...)

The following GSP’s:

(doorgehaald; Douanekamer) (doorgehaald; Douanekamer)

(doorgehaald; Douanekamer) (doorgehaald; Douanekamer)

(doorgehaald; Douanekamer) (doorgehaald; Douanekamer)

(doorgehaald; Douanekamer) (doorgehaald; Douanekamer)

(...) were post-verificated and confirmed by the VCCI.

Probably these GSP’s were in issued with regard to textiles (HS 6304).

It is possible, that the Dutch Customs made a mistake, it takes time to find out.

For this moment I suggest to forget about another post-verification in Vietnam and to remove these GSP numbers from the file.”.

2.8. Op basis van de sub 2.4. vermelde brief van de VCCI heeft de inspecteur besloten dat voor de ingevoerde goederen niet het preferentieel tarief, maar het algemene tarief van 18,2% van toepassing moet zijn. In de uitnodiging tot betaling is als reden vermeld:

“Het bij de aangifte overgelegde certificaat van oorsprong Form. A. nr. 96068170 is vals verklaard en ingetrokken door de Vietnamese autoriteiten.

Derhalve is de op grond van artikel 201 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 (communautair douanewetboek) ontstane douaneschuld ten onrechte berekend en geboekt met toepassing van een preferentiële tariefmaatregel in het kader van het stelsel van algemene tariefpreferenties (A.P.S.). Daardoor is een lager bedrag geboekt dan het wettelijk verschuldigde bedrag. De wettelijk verschuldigde rechten bij invoer (douanerechten) moeten daarom worden vastgesteld met toepassing van het percentage dat normaal van toepassing is met betrekking tot de douanerechten (algemeen recht).”.

3. Geschil

Tussen partijen is in geding primair het antwoord op de vraag of de onderhavige certificaten van oorsprong terecht door de inspecteur als ongeldig zijn aangemerkt, en subsidiair of de bepalingen van het CDW met betrekking tot de boeking en mededeling van een douaneschuld aan de uitreiking van de litigieuze uitnodigingen tot betaling in de weg staan.

4. Het standpunt van belanghebbende

4.1. Belanghebbende heeft aan de European Anti-Fraud Office (hierna: OLAF) van de Europese Commissie om inzage in het missierapport verzocht. Via deze instelling heeft zij omstreeks 27 februari 2002 de beschikking gekregen over (een deel van) het rapport van de missie naar Vietnam.

De inspecteur heeft stukken overgelegd waarin wordt gesproken over een vervolgmissie naar Hong Kong. Belanghebbende weet hier niets van; zij beschikt niet over een rapport van die missie. De inspecteur schendt het fair trial beginsel door zich op stukken van de Hong Kong-missie te beroepen.

4.2. De mededeling van de Vietnamese autoriteiten dat de onderhavige certificaten vals of vervalst zijn is twijfelachtig. Een van de importeurs heeft een aantal certificaten van oorsprong, formulier A, voorgelegd aan een onafhankelijke deskundige op het gebied van vervalsingen. Deze heeft de handtekeningen op echtheid onderzocht. De conclusie luidde dat de handtekening op de valse certificaten dezelfde is als die op de echte certificaten. De handtekening zou dus niet nagemaakt of vals zijn.

Tevens is vastgesteld dat de meeste valse certificaten zijn afgegeven door één en dezelfde persoon, de heer T N. Belanghebbende heeft een lijst opgesteld van certificaten die door deze persoon zijn afgegeven. Opvallend is dat op deze lijst ook een aantal certificaten voorkomen die door de Douane district P als echt zijn aangemerkt.

De voorzitter van de VCCI heeft in zijn brieven aan de Commissie van 28 november 1998, 1 december 1998, 3 december 1998, en 8 december 1998 aangegeven dat T N niet bevoegd zou zijn om certificaten van oorsprong af te geven, maar dit is onjuist. De heer T N geeft tot de dag van vandaag certificaten af. Als voorbeeld noemt belanghebbende certificaat, formulier A, nummer .....29. De douane heeft dit certificaat zonder voorbehoud geaccepteerd.

De certificaten zijn in ieder geval met medeweten van de Vietnamese autoriteiten afgegeven. De verklaring van de voorzitter van de VCCI dat een persoon niet bevoegd zou zijn voor het afgeven van certificaten van oorsprong, is niet voldoende om te stellen dat het certificaat vals zou zijn.

Een andere importeur heeft, voordat hij de goederen had ontvangen, het certificaat van zijn leverancier uit Vietnam gekregen. Om er zeker van te zijn dat dit certificaat door de bevoegde autoriteiten was afgegeven, heeft hij zelf telefonisch contact opgenomen met de VCCI. Die heeft medegedeeld dat het certificaat door hen was afgegeven.

4.3. Ook in de andere lidstaten zijn in de periode 1996 tot en met 1998 grote hoeveelheden schoenen uit Vietnam ingevoerd, onder meer in België, Luxemburg, Italië, Groot-Brittannië en Spanje. Uit door belanghebbende verricht onderzoek blijkt dat lang niet in alle lidstaten tot navordering is overgegaan. Belanghebbende verkeert hierdoor in een nadeliger positie. De lidstaten werden weliswaar op de hoogte gesteld door AM-melding ../.., maar alleen Nederland en Duitsland hebben op deze melding gereageerd.

De Commissie heeft door Nederland ertoe te bewegen na te vorderen de bepalingen van artikel 27 van het EG-verdrag geschonden. Deze handelwijze van de Commissie is niet bevorderlijk voor de handel tussen de lidstaten en Vietnam; het economisch leven wordt ernstig verstoord.

Een en ander moet tot gevolg hebben dat de uitnodigingen tot betaling niet in stand kunnen blijven.

4.4. De Commissie c.q. de Nederlandse overheid heeft onzorgvuldig gehandeld door de importeurs niet in kennis te stellen van de bevindingen van de missie eind 1998. Al in 1997 had de Commissie aan de betrokken importeurs moeten en kunnen meedelen dat er onregelmatigheden waren geconstateerd ten aanzien van de toepassing van de oorsprongregels door de Vietnamese autoriteiten. Dit levert schending van artikel 155 van het EG-verdrag op. Daarnaast is deze handelwijze van de Commissie in strijd met het bepaalde in artikel 29 van het EG-verdrag. Belanghebbende doet in dit verband een beroep op Hoge Raad van 8 juli 1996, nr. 30 878, gepubliceerd in BNB 1996/371, het arrest van het Hof van Justitie van 12 mei 1998, C-366/95, Jurispr., blz. I-02661, en het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 19 februari 1998, zaak T-42/96, Jurispr. blz. II-401.

4.5. De artikelen 3:2 en 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht leggen de inspecteur de plicht op te onderzoeken of de EG-missie zorgvuldig heeft gehandeld. De inspecteur heeft evenwel geen enkele activiteit ondernomen. Om deze reden moeten de uitnodigingen tot betaling worden vernietigd. Belanghebbende verwijst in dit verband naar de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 24 juni 1998, nr. 95/0554/060/1013, gepubliceerd in UTC 1999/17*.

4.6. De Vietnamse autoriteiten hebben onvoldoende kennis voor het bepalen van de oorsprong Vietnam. Het was die autoriteiten niet duidelijk of zij voor de onderhavige goederen wel certificaten van oorsprong hadden mogen afgeven. De missie heeft geconcludeerd dat als een certificaat van oorsprong niet voorkomt in de database van de VCCI, hoe onbetrouwbaar deze ook is, dat dan de formulieren wel vals moeten zijn. De missie heeft de autoriteiten in Vietnam gevraagd dit schriftelijk mede te delen aan de Europese Commissie. De missie had evenwel moeten onderzoeken of de goederen daadwerkelijk niet van oorsprong uit Vietnam zijn. Bij het ontbreken van betrouwbare systemen en informatie had de missie andere middelen moeten aanwenden om zichzelf ervan te overtuigen of de onderhavige certificaten van oorsprong vals waren.

De missie heeft de controle van de certificaten niet zorgvuldig uitgevoerd. Dit blijkt onder meer uit het missierapport. De missie was van mening dat de database van de VCCI niet compleet en betrouwbaar was aangezien zij ook handmatig bestanden van de afgegeven certificaten heeft bijgehouden (zie documentnummer 0025). Het is echter niet duidelijk of deze handmatig bijgehouden bestanden in het onderzoek zijn betrokken.

Ook de ECD heeft aangegeven dat zij waarschijnlijk fouten heeft gemaakt bij de verificatie van enkele certificaten (documentnummer ..59).

Uit het missierapport blijkt dat de VCCI geen geautomatiseerd computersysteem heeft waarmee zij de gegevens kon opslaan (documentnummer ..84). Voorts blijkt uit het rapport dat ook de administratie nogal wat gebreken vertoonde en dat de gegevens die voortvloeien uit deze administratie niet betrouwbaar waren (documentnummer ..76, met name de zinsnede “A programme for the computerisation and connection of all issuing offices of the VCCI (Hanoi, Ho Chi Minh City, Haiphong, Danang, Cantho, Vungtau for GSP Forms A, with the addition of Vinh and Khan Hoa for certificates of origin) is under consideration.”).

Uit het rapport blijkt voorts dat de missie niet in staat is geweest om alle certificaten te verifiëren. Dit bracht mee dat de VCCI zelf de authenticiteit van de certificaten moest controleren. Dit valt moeilijk te rijmen met het feit dat de missie van mening was dat de database van de VCCI onbetrouwbaar was (documentnummer ..116).

Tevens wil belanghebbende erop wijzen dat in het rapport voorbeelden van stempels staan. Deze stempels waren pas vanaf 1 april 1998 van kracht. In het rapport ontbreken echter voorbeelden van stempels die vóór 1 april 1998 zijn gebruikt. Ook dit duidt erop dat het rapport onvolledig is.

De Douanekamer zou prejudiciële vragen moeten stellen aan het Hof van Justitie of dit rapport als bewijs kan dienen. Nergens is bepaald aan welke minimale eisen een missierapport moet voldoen.

4.7. De Nederlandse douane heeft verzuimd de Vietnamese autoriteiten als schuldenaar aan te merken op grond van het bepaalde in artikel 201, derde lid, van het CDW. Deze nalatigheid levert schending van artikel 5 van het EG-verdrag op.

4.8. Per 12 december 2000 is artikel 220 van het CDW gewijzigd. Verzocht wordt deze wijzigingen in de overwegingen mee te nemen.

De Nederlandse autoriteiten hebben een vergissing begaan als bedoeld in artikel 220, tweede lid, onderdeel b, van het CDW. De ECD heeft in een brief aan de Europese Commissie aangegeven dat de Nederlandse douane mogelijkerwijs fouten heeft gemaakt bij de verificatie achteraf van een aantal certificaten van oorsprong, zo blijkt uit het missierapport (documentnummer ..59). Belanghebbende concludeert hieruit dat er mogelijk fouten zijn gemaakt bij de verificatie.

Daarnaast is belanghebbende van mening dat de Nederlandse autoriteiten door het bedrijfsleven tijdig te informeren een procedure hadden kunnen voorkomen.

Belanghebbende was te goeder trouw; de inspecteur deelt blijkbaar deze mening omdat hij geen boete heeft opgelegd.

Belanghebbende heeft alle benodigde inspanningen verricht om de echtheid van de onderhavige certificaten van oorsprong te verifiëren. Als de Nederlandse douane al niet heeft kunnen constateren dat hier sprake kon zijn van valse certificaten, hoe kon belanghebbende dit dan weten. Als voorbeeld van de complexiteit kan worden gewezen op het feit dat de inspecteur certificaten heeft aanvaard die later door de missie als vals zijn bestempeld. Belanghebbende kon daarom de vergissing van de douaneautoriteiten redelijkerwijs niet ontdekken.

4.9. De autoriteiten in Vietnam hebben de betreffende certificaten van oorsprong afgegeven, terwijl zij op de hoogte waren of hadden moeten zijn, gelet op de enorme toename van de productie in Vietnam, van mogelijke onregelmatigheden. Door desondanks de certificaten af te geven, hebben zij een fout gemaakt, die als een vergissing in de zin van evengenoemd artikel 220 van het CDW kan worden aangemerkt.

Ook de Commissie was van de onregelmatigheden op de hoogte. Door de marktdeelnemers hierover niet te informeren, heeft zij een vergissing begaan die onder de werking van artikel 220 van het CDW valt.

4.10. In B.V. heeft, toen duidelijk werd dat voor schoenen van oorsprong uit China een antidumpingheffing zou gaan gelden, aan haar fabrikanten opdracht gegeven om de schoenen in Vietnam te laten maken.

Het volgende voorbeeld van een concreet geval kan worden gegeven:

Op 28 augustus 1996 heeft In B.V. aan Fx Co. Ltd. te Fz (China) opdracht gegeven om schoenen te maken (ordernummer 608141). De overeengekomen prijs per paar was $ 1,58, onder leveringsconditie free on board Xi... Gezien de mogelijkheid van een antidumpingheffing van 100% voor schoenen van oorsprong uit China, is In in overleg getreden met haar leverancier. Hierbij is afgesproken dat de schoenen niet meer in China, maar in Vietnam gemaakt moesten worden. De oorspronkelijke leverancier heeft vervolgens nieuwe fabrikanten gezocht die de schoenen in Vietnam konden maken. De onderdelen van de schoenen zijn toen overgebracht naar Vietnam. Dit kan per vrachtauto of per boot zijn gegaan. Aangezien de productiekosten in Vietnam hoger zijn, en doordat de onderdelen van China naar Vietnam zijn overgebracht, is een nieuwe hogere prijs voor de schoenen overeengekomen.

De schoenen zouden op 15 december 1996 worden verscheept naar Rotterdam. Gelet op het feit dat de schoenen in Vietnam geproduceerd moesten worden zijn de goederen pas op 27 januari 1997 in Vietnam aan boord gegaan. Uit de factuur en de Bill of lading blijkt dat de schoenen uit Vietnam komen. Ook uit het certificaat van oorsprong dat voor deze goederen is opgemaakt, blijkt dat de schoenen in Vietnam zijn gemaakt.

Uit de overgelegde bescheiden blijkt voorts dat Hx Co. Ltd. te Fz (China) aan V Limited te K C (China) opdracht heeft gegeven om de schoenen in Vietnam te laten maken. Dit wordt bevestigd door de factuur die In B.V. van laatstgenoemde onderneming heeft ontvangen. Daarop is tevens aangegeven dat de leveringsconditie free on board Vietnam is. Van het contract tussen Fx Co. Ltd. te Fz (China) en V Limited te K C (China) was In B.V niet op de hoogte. Dit contract zegt niets over de vraag of complete schoenen, dan wel onderdelen van schoenen van China naar Vietnam zijn overgebracht.

4.11. De zinsnede op de orderformulieren dat het “Country of origin may not appear on labels, products, pairboxes, exportcartons, etc.” betreft niet een specifieke instructie voor producenten uit China. In B.V. heeft een schriftelijke verklaring daaromtrent opgesteld die inhoudt dat veel afnemers geen oorsprongvermelding op de producten willen hebben. Daarnaast wil In haar concurrenten niet wijzer maken dan ze al zijn. Als In B.V. aangeeft waar het schoeisel wordt gefabriceerd, dan ondergraaft die onderneming haar eigen bestaansrecht.

4.12. Belanghebbende heeft ter zitting het volgende aan haar stellingen doen toevoegen.

Belanghebbende heeft uiteindelijk van de Commissie het OLAF-rapport van de missie naar Vietnam ontvangen. In zoverre trekt zij haar grief dat het fair trial beginsel is geschonden in. Belanghebbende weet echter niet van een missie naar Hong Kong. De inspecteur heeft daar blijkbaar stukken van. Belanghebbende heeft het rapport van die missie echter niet.

De inspecteur beroept zich onder meer op facturen, bestellijsten en paklijsten, en Bills of lading. Sommige van deze documenten zijn bij de aangifte voor het vrije verkeer overgelegd; andere zijn in het bezit van In geweest. De Bills of lading had In B.V. echter niet.

De oorspronkelijke order ziet op goederen die in 1996 in China zijn besteld. De halffabrikaten zijn van China naar Vietnam voor verdere fabricage overgebracht, omdat anti-dumpingrechten waren ingesteld op schoeisel uit China.

In. F E Ltd. heeft geen enkele betrokkenheid met In B.V.

De inspecteur kent de handel niet. Er zijn daar schoenenfabrieken die geen exportvergunning hebben. Een pottenfabriek aldaar heeft die bijvoorbeeld wel. De pottenfabriek exporteert vervolgens de schoenen op haar vergunning.

Er is geen bezwaar tegen dat hetgeen is verhandeld in de zaken van In B.V. ook voor de onderhavige zaak heeft te gelden.

5. Het standpunt van de inspecteur

5.1. De inspecteur heeft belanghebbende diverse malen erop gewezen dat zij voor inzage in het OLAF-rapport bij de Commissie moet zijn. Als belanghebbende dit nalaat, dan zijn de gevolgen daarvan voor haar risico.

Tijdens de procedure heeft de inspecteur alle informatie die hem ter beschikking stond aan belanghebbende gezonden. De inspecteur beschikt niet over andere, of meer stukken dan belanghebbende. Van de missie naar Hong-Kong is geen OLAF-rapport opgemaakt. Van schending van het fair trial beginsel is dan ook geen sprake.

5.2. Uit de mededeling van de Vietnamese autoriteiten blijkt dat de in Schedule A vermelde formulieren A door de autoriteiten en de missie gezamenlijk zijn onderzocht. De autoriteiten hebben vervolgens ondubbelzinning verklaard dat de onderhavige formulieren A vals of vervalst zijn. De consequentie die de autoriteiten daaraan verbinden is dat deze formulieren niet ter verkrijging van tariefpreferentie kunnen dienen.

De inspecteur sluit zich aan bij de conclusie van de Vietnamese autoriteiten; de autoriteiten hebben hun standpunt gebaseerd op het feit dat de certificaten niet voorkomen in hun database en op de verklaring van het op het formulier A genoemde “exporterende” bedrijf dat het niet betrokken is bij de uitvoer van schoenen naar Nederland.

De door belanghebbende ingeschakelde handtekeningendeskundige heeft in zijn rapportage de nodige voorbehouden gemaakt, welke belanghebbende geheel onbesproken laat. Dit duidt op onzorgvuldig lezen van de rapportage.

Het feit dat de heer T N ook thans nog certificaten van oorsprong, formulier A, ondertekent, duidt erop dat hij geen enkele bemoeienis heeft gehad met de vanwege de Vietnamese autoriteiten vals of vervalst verklaarde formulieren A. Zou hij daar wel mee te maken hebben gehad, dan zou hij ongetwijfeld deze functie niet meer bekleden.

Het OLAF-onderzoek heeft betrekking op de bij invoer van schoenen in Nederland overgelegde certificaten van oorsprong, formulier A, welke bij vergelijking met de databestanden van de Vietnamese autoriteiten daarin niet voorkwamen. Vervolgens is bij onderzoek in Vietnam, zowel ten aanzien van de certificaten zelf, als bij de op het certificaat genoemde exporteur gebleken dat deze certificaten vals of vervalst waren. Zowel de op de certificaten genoemde exporteurs, als de op deze certificaten genoemde afgevende instantie hebben medegedeeld niets met de afgifte van deze certificaten van doen te hebben gehad. Daarmee kan moeilijk worden volgehouden dat tengevolge van politieke druk vanwege de Europese Commissie Vietnam ertoe over is gegaan tot het vals of vervalst verklaren van de onderhavige certificaten.

5.3. Uit de resultaten van vergelijking van gegevens van de Belastingdienst/Douane met de databestanden van de VCCI blijkt dat ter zake 301 formulieren A twijfel bestond over de echtheid daarvan. Het onderzoek van de missie naar deze formulieren A heeft uiteindelijk 101 valse of vervalste certificaten opgeleverd. In totaal heeft de missie tezamen met de Vietnamese autoriteiten 2.732 certificaten, formulier A, aan een nader onderzoek onderworpen. Hiervan hadden 301 betrekking op Nederland; 1.426 op Duitsland en de rest op de overige lidstaten.

Uiteindelijk zijn 601 certificaten vals verklaard door de Vietnamese autoriteiten. 90 certificaten hiervan hebben betrekking op Nederland. Daarnaast heeft de VCCI 11 certificaten A vals of vervalst verklaard. Tezamen zijn dit 101 “Nederlandse” formulieren A.

Het merendeel van de vals of vals bevonden certificaten heeft dus betrekking op import in Duitsland en Nederland. Hieruit moet worden geconcludeerd dat het nu juist Nederlandse en Duitse importeurs zijn die zaken hebben gedaan met handelspartners die valse of vervalste certificaten van oorsprong, formulier A, hebben geregeld om ten onrechte preferentie te kunnen claimen.

Er is dan ook geen sprake van rechtsongelijkheid en benadeling van Duitse en Nederlandse importeurs ten opzichte van ander landen in de Europese Unie (EU).

5.4. Van oneigenlijke politieke druk vanwege de Commissie op Vietnam is geen enkele sprake geweest. Het APS voorziet in (tarifaire) voordelen ten behoeve van de export van landen die in het APS zijn opgenomen. In dit systeem zit nu eenmaal besloten dat de EU van die landen vraagt controles uit te oefenen op de samenstelling van de te exporteren producten en medewerking bij controle vanwege de EU. Vietnam heeft volledige medewerking verleend aan de missie en is nadat de onderhavige fraudes zijn geconstateerd zelfs overgegaan op een systeem van dubbele controle.

Het sub 4.4. genoemde arrest ziet niet op een situatie als de onderhavige.

Pas in 1997 rezen vermoedens bij de lidstaten dat gebruik werd gemaakt van valse certificaten. Het zou zeer onzorgvuldig zijn geweest indien de Commissie al in een dergelijk vroegtijdig stadium een mededeling had gedaan, zonder dat duidelijk was wat de precieze feiten waren. Vervolgens heeft de missie duidelijkheid verschaft dat de certificaten vals of vervalst verklaard moesten worden. Van een douane-expediteur mag worden verwacht dat hij zich terdege vergewist als hij gebruik maakt van oorsprongsbescheiden. Belanghebbende had informatie over het product kunnen inwinnen bij de importeur. Belanghebbende heeft zich echter niet laten informeren.

Het niet voldoen aan de oorsprongregels vormt een bedreiging voor de doelstellingen van de preferentiële regelingen, voor het concurrentievermogen en het voortbestaan van de industrie in de Gemeenschap en voor de eerlijke handel. Bona fide bedrijven in Vietnam en Europa, die wel de juiste regels toepassen, worden de dupe van de oneerlijke concurrentie. De Commissie moet ook met de belangen van deze bedrijven rekening houden.

Er is dan ook geen sprake van schending van artikel 155 van het EG-verdrag. Ook de door belanghebbende beweerde schending van artikel 29 doet zich in casu niet voor.

5.5. Artikel 201, derde lid, van het CDW geeft geen dwingende rangorde van de mogelijke schuldenaren. Het aanmerken van de aangever als schuldenaar conform het bepaalde in de eerste volzin van het derde lid van artikel 201 is niet in strijd met enig rechtsbeginsel. Artikel 5 van het EG-verdrag is in casu niet geschonden.

5.6. Niet is voldaan aan de vereisten van artikel 220, tweede lid, onderdeel b, van het CDW. De bevoegde autoriteiten in dezen, dat zijn de Nederlandse autoriteiten, de Vietnamese autoriteiten en de Commissie, hebben geen vergissing als bedoeld in evengenoemd artikel begaan.

5.7. Tijdens de missie naar Hong Kong werden de Hong Kong-Traders en -scheepsagenten bezocht, die betrokken waren bij de levering met valse certificaten van de in dit onderzoek betrokken schoenen. In casu ging het met name om W (Hk) Co. Ltd. te Hong Kong, Cl. Ltd. te Hong Kong, R L (H.K.) Ltd. te Hong Kong en C F Ltd. te Xi. Deze hebben aan de delegatie verklaard dat de onderhavige schoenen in China zijn vervaardigd. De inspecteur verwijst hiervoor naar de sub 2.6. opgenomen verklaringen. Daarmee is niet voldaan aan de voorwaarde van artikel 77, eerste lid, juncto artikel 78, eerste lid, van de Uitvoeringsverordening Communautair Douanewetboek (hierna: UCDW). Ook al vanwege deze wijze van vervoer kon en behoorde belanghebbende te weten dat de goederen niet in aanmerking konden komen voor de gevraagde tariefpreferentie.

5.8. Op de orderformulieren van In gericht aan bijvoorbeeld Hx Co. Ltd. te Fz (China) komt de vermelding voor dat op de verpakkingen e.d. het land van oorsprong niet mag worden vermeld (“Country of origin may not appear on labels, products, ploybags, export cartons etc.”) en dat de leveringsconditie “Free On Board Xi., vanuit de fabriek te Pu (China), is. Dit zijn aanwijzingen dat In B.V. wist van de Chinese oorsprong van de schoenen. Dat het in China zou gaan om halffabrikaten die in Vietnam zouden zijn voltooid, blijkt nergens uit. Bovendien strookt dit niet met de omschrijving van de goederen op de orderformulieren; daarop is door In exact aangegeven in welke staat de goederen vanuit Xi moesten worden verscheept.

Hetzelfde verhaal geldt voor de bestellingen die In bij W (Hk) Co. Ltd. te Hong Kong plaatste. Ook deze bestellingen werden altijd onder de leveringsconditie free on board Xi gedaan. W (Hk) Co. Ltd. besteedde de opdrachten uit aan Pu Co. Ltd. te Pu (China) en/of H C ... Co. Ltd. te Pu (China). De facturen laten soms prijsverschillen zien; die zijn ontstaan als gevolg van de doorverkoop aan belanghebbende.

5.9. De inspecteur heeft ter zitting het volgende aan zijn stellingen toegevoegd.

De inspecteur heeft alle stukken die hij in zijn bezit kreeg ook naar belanghebbende gezonden. De inspecteur is niet in het bezit van een rapport van de missie naar Hong Kong; er is van deze missie geen officieel rapport opgemaakt.

De onderhavige goederen zijn nooit in Vietnam geweest en de Vietnamese autoriteiten kunnen de goederen dus nooit hebben gezien. De goederen kwamen uit China. Ook zonder het OLAF-rapport is dit overduidelijk. De inspecteur wil in dit verband wijzen op het brief- en faxverkeer tussen In B.V. en de Chinese leveranciers, met name W (Hk) Co. Ltd., die ook in andere bij de Douanekamer aanhangige zaken voorkomt.

Belanghebbende heeft een verzoek ex artikel 239 CDW ingediend. Zowel voor de douanerechten als de anti-dumpingrechten is dit bij beschikking afgewezen. Er loopt geen beroep tegen de beschikking. Belanghebbende is een ervaren douane-expediteur en uit dien hoofde verantwoordelijk voor de betaling van de rechten bij invoer en voor de juistheid van de bij de aangifte overgelegde documenten.

In alle zaken komt steeds hetzelfde vervoerspatroon voor. Er zijn steeds drie Bills of lading; één vanuit Hong Kong, één vanuit Vietnam en één vanuit Singapore. De bank betaalt op de Bill of lading vanuit Singapore. De Bill of lading vanuit Vietnam is altijd vals.

Er is geen bezwaar tegen dat hetgeen is verhandeld in de zaken van In B.V. ook voor de onderhavige zaak heeft te gelden.

6. De rechtsoverwegingen

6.1. Kennis van de stukken van het dossier

Door belanghebbende zijn onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld en aannemelijk gemaakt die de gevolgtrekking kunnen wettigen dat zij in haar procesbelang is geschaad. Niet is gebleken dat aan belanghebbende inzage in voor de beslissing van het geschil van belang zijnde stukken is onthouden. De grief van belanghebbende op dit punt faalt derhalve.

6.2. De vraag naar de geldigheid van de certificaten van oorsprong; methode van onderzoek

6.2.1. In casu is een controle achteraf naar de echtheid van door de Vietnamese autoriteiten afgegeven certificaten en de juistheid van de gegevens inzake de oorsprong van de ingevoerde goederen ingesteld door een afvaardiging van de Commissie en van de lidstaten, tezamen met de Vietnamese autoriteiten.

Als resultaat van deze controle hebben de Vietnamese autoriteiten de sub 2.4. weergegeven verklaring afgelegd.

Deze mededeling vormt op zich voldoende grondslag voor ongeldigverklaring van de certificaten en voor de navordering van de niet-geheven douanerechten (arrest van het Hof van Justitie van 17 juli 1997, C-97/95 (Pascoal), Jurispr., blz. I-4209, UTC 1998/12*).

6.2.2. De inspecteur mocht bij de onderhavige uitnodiging tot betaling uitgaan van de in het geding overgelegde stukken, zonder zelf onderzoek te doen naar de wijze waarop de EG-missie zijn controle heeft verricht. Niet is gebleken dat de inspecteur zich heeft gebaseerd op andere stukken dan die hier in het geding zijn gebracht.

Ook overigens is niet gebleken van feiten of omstandigheden die duiden op een onzorgvuldig handelen van de inspecteur.

De sub 4.5. vermelde grief van belanghebbende wordt dan ook verworpen.

6.2.3. De Commissie is bij uitstek de bevoegde Europese instelling om toe te zien op de goede werking van het APS en om waar nodig onderzoek daarnaar te doen.

6.3. Het vereiste van “rechtstreeks vervoer”

6.3.1. Gelet op hetgeen sub 6.2. is overwogen hoeft het door de inspecteur gestelde punt - zie de sub 2.6. vermelde feiten -, dat er geen “rechtstreeks vervoer” heeft plaatsgevonden, hetgeen ook de toekenning van de preferentie verhindert, hier verder geen bespreking.

6.3.2. In samenhang met dit onderwerp wordt wel nog het volgende overwogen.

De Douanekamer verwerpt het verweer van belanghebbende dat het vervoer vanuit China halffabrikaten zou betreffen, die vervolgens in Vietnam een be- of verwerking hebben ondergaan, zodanig dat het uiteindelijke product als “product van oorsprong” uit Vietnam zou moeten worden aangemerkt. Belanghebbende heeft dit niet met concrete bewijsmiddelen gestaafd. Het sub 4.11. door belanghebbende aangevoerde, is daartoe onvoldoende.

6.4. Toepassing van artikel 220, tweede lid, onderdeel b, CDW

6.4.1. De douanerechten hebben een exclusief Europeesrechtelijke grondslag. De voorwaarden waaronder van deze rechten kan worden afgezien zijn limitatief opgesomd in artikel 220, tweede lid, letter b, van het CDW.

Onderzocht moet worden of het niet-boeken van de verschuldigde bedragen aan rechten het gevolg is geweest van een vergissing van de douaneautoriteiten zelf, waaronder mede kunnen worden begrepen de tot afgifte van certificaten van oorsprong bevoegde autoriteiten in het land van uitvoer.

6.4.2. De inspecteur heeft gemotiveerd gesteld dat bij de afhandeling van de onderhavige aangifte is volstaan met een controle aan de hand van de bij de aangiften aanwezige bescheiden, in dit geval het certificaat van oorsprong en de factuur, en dat er geen reden was om aan de juistheid van die stukken te twijfelen. Het feit dat bij deze eerste, globale controle niet is vastgesteld dat aan de voorwaarden voor toepassing van de preferentie niet is voldaan, rechtvaardigt niet de conclusie dat in casu sprake zou zijn van een gedraging van de douaneautoriteiten die zou moeten worden gekwalificeerd als een vergissing in de zin van artikel 220, tweede lid, letter b, van het CDW.

Een dergelijke vergissing kan ook niet worden afgeleid uit de sub 2.7. vermelde brief. Deze brief is niet afkomstig van een douaneautoriteit in de zin van meergenoemd artikel 220, noch daargelaten dat deze brief geen uitspraken doet over het onderhavige certificaat.

6.4.3. Het is vaste rechtspraak van het Hof van Justitie, dat van een vergissing van de bevoegde autoriteiten in de zin van artikel 220, tweede lid, letter b, van het CDW geen sprake is, wanneer de bevoegde autoriteiten bij de afgifte van certificaten zijn misleid, specifiek met betrekking tot de oorsprong van de goederen, door onjuiste verklaringen van de exporteur waarvan zij de geldigheid niet behoeven te controleren of beoordelen;

uitgezonderd zijn de gevallen waarin de onjuistheid van die verklaringen slechts het gevolg is van door deze autoriteiten zelf verstrekte, onjuiste gegevens, waaraan die autoriteiten gebonden zijn (arresten van 27 juni 1991, zaak C-348/89, Mecanarte, Jurispr., blz. I-3277, en van 14 mei 1996, nrs. C-153/94 en C-204/94, Faroe Seafood Co. Ltd., Jurispr., blz.

I-2465). Gesteld noch gebleken is dat dit uitgezonderde geval zich in casu heeft voorgedaan.

De stelling van belanghebbende dat de bevoegde autoriteiten van Vietnam, ondanks de valse verklaring van oorsprong, hadden moeten weten dat de daarin verstrekte informatie niet juist kon zijn, is derhalve onvoldoende om te concluderen dat de afgifte van het certificaat een vergissing in de zin van artikel 220, tweede lid, letter b, van het CDW, vormt.

6.4.4. Het is voorts vaste rechtspraak van het Hof van Justitie, dat de belastingplichtige een gewettigd vertrouwen in de geldigheid van certificaten niet kan baseren op het feit, dat de douaneautoriteiten van een lidstaat deze voorshands hebben aanvaard: de aanvaarding van een ogenschijnlijk geldig certificaat bij een invoeraangifte vormt immers geen beletsel voor latere controles (arrest Faroe Seafood, reeds aangehaald).

6.4.5. Uit het sub 6.4.3. en 6.4.4. overwogene volgt dat geen sprake is geweest van een vergissing van de bevoegde autoriteiten, zodat het beroep van belanghebbende op artikel 220, tweede lid, letter b, van het CDW niet kan slagen.

6.4.6. De Commissie kan niet worden aangemerkt als een douaneautoriteit in de zin van 220, tweede lid, letter b, van het CDW.

Er is geen wettelijke bepaling die voorschrijft dat de Commissie douane-expediteurs en importeurs erop had moeten wijzen dat sprake was van onregelmatigheden ten aanzien van de naleving van oorsprongsregels in Vietnam. Verwezen zij in dit verband naar het arrest van het Hof van Justitie van 7 september 1999, zaak C-61/98 (De Haan), Jurispr., blz.

I-5003, UTC 1999/53).

6.4.7. De Douanekamer is niet het geëigende orgaan om de gelijkheid in de lidstaten te regelen. De vraag of door andere lidstaten al dan niet terecht is afgezien van navordering ter zake van de import van schoeisel uit Vietnam, staat niet ter beoordeling van de Douanekamer.

6.5. Toepassing van artikel 201, derde lid, CDW

In artikel 201, derde lid, van het CDW is geen dwingende rangorde van de mogelijke schuldenaren van een douaneschuld aangegeven.

De inspecteur heeft niet in strijd met enig rechtsbeginsel gehandeld door belanghebbende - als aangever - conform het bepaalde in de eerste volzin van laatstgenoemd artikel van het CDW als schuldenaar van de onderhavige douanerechten aan te merken, en haar als zodanig te benaderen door middel van de onderhavige uitnodiging tot betaling. Deze bevoegdheid van de douane blijft onverlet, ook als er tegelijkertijd voor dezelfde douaneschuld uitnodigingen tot betaling aan medeschuldenaren - bijvoorbeeld op grond van de derde volzin van artikel 201, derde lid, van het CDW - worden uitgereikt.

De Douanekamer is niet bevoegd de rechtvaardigheid of de billijkheid van de Europeesrechtelijke regeling inzake de douaneschuld en de douaneschuldenaren te beoordelen.

6.6. Conclusie

Al het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Voor prejudiciële vragen ziet de Douanekamer geen aanleiding.

7. De proceskosten

De Douanekamer acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

8. De beslissing

De Douanekamer verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld op 18 januari 2005 door mr. F.H.M. Possen, voorzitter, mrs. J.J.A.M. Kennis en E.N. Punt, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.G. van Aalst, griffier. De beslissing is op de zitting van donderdag 30 juni 2005 in het openbaar uitgesproken.

De griffier: De voorzitter:

Beroep in cassatie

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.