Home

Gerechtshof Amsterdam, 24-05-2005, AU0440, 04/02769

Gerechtshof Amsterdam, 24-05-2005, AU0440, 04/02769

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
24 mei 2005
Datum publicatie
10 augustus 2005
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2005:AU0440
Zaaknummer
04/02769
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 7:2

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is ondanks een verzoek daartoe niet op zijn bezwaar gehoord. Het Hof verbindt hieraan echter geen gevolgen omdat belanghebbende zijn verhaal in de bezwaarfase uitgebreid aan verweerder heeft gedaan. Het Hof overweegt voorts dat een behoorlijke taakvervulling van een bestuursorgaan meebrengt dat dit orgaan een belanghebbende die mondeling bezwaar komt maken, erop wijst dat dit alleen schriftelijk kan gebeuren.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Vierde Enkelvoudige Belastingkamer

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,

tegen

een uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Alkmaar, verweerder, betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting met dagtekening 8 april 2003.

Het beroep is behandeld ter zitting van 10 mei 2005 te Alkmaar.

Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

Gronden

1. Belanghebbende heeft gesteld dat hij niet op de juiste wijze op zijn bezwaar is gehoord. Het Hof zal vooraf onderzoeken of deze stelling juist is en zo ja, of de bestreden uitspraak reeds op deze grond moet worden vernietigd. Vaststaat dat belanghebbende niet is uitgenodigd voor een hoorgesprek, hoewel hij daar wel in zijn bezwaarschrift om heeft gevraagd. Vaststaat echter ook dat verweerder voorafgaand aan het doen van de bestreden uitspraak uitgebreid heeft gesproken met belanghebbende. Het Hof acht aannemelijk dat belanghebbende in dit gesprek een zeer gedetailleerde beschrijving heeft gegeven van de feitelijke gang van zaken rond het parkeren en tevens uitvoerig is ingegaan op wat er in zijn optiek nadien is voorgevallen. Nu belanghebbende op deze wijze ruimschoots in de gelegenheid is gesteld zijn verhaal aan verweerder te doen, kan niet worden geoordeeld dat belanghebbende is benadeeld doordat er niet een formeel hoorgesprek heeft plaatsgevonden. Het bepaalde in artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) brengt dan mee dat het Hof de uitspraak op bezwaar in stand kan laten, hetgeen het Hof zal doen.

2. Een bezwaarschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend indien het voor het einde van de in artikel 6:7 van de Awb genoemde termijn van zes weken door verweerder is ontvangen. Bij verzending per post is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn door verweerder is ontvangen. De bezwaartermijn vangt ingevolge artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen aan met ingang van de dag na die van dagtekening van de naheffingsaanslag, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van bekendmaking. Vaststaat dat belanghebbende de naheffingsaanslag op 8 april 2003 op zijn auto heeft aangetroffen. De bezwaarperiode liep derhalve van 9 april 2003 tot en met 20 mei 2003.

3. Belanghebbende heeft vrijwel direct na het aantreffen van de naheffings-aanslag zijn grieven kenbaar gemaakt aan de parkeercontroleur. Deze zou hem hebben aangeraden schriftelijk bezwaar te maken. Belanghebbende stelt dat hij op 12 april 2003 een bezwaarschrift ter post heeft bezorgd en dat hij kort nadien bij verweerder telefonisch heeft nagevraagd of dit geschrift was ontvangen. Volgens belanghebbende zou verweerder toen hebben gezegd dat belanghebbende zich niet druk hoefde te maken. Verweerder heeft ter zitting gesteld niet te geloven dat belanghebbende op of omstreeks 12 april 2003 heeft getracht een bezwaarschrift aan hem te doen toekomen. Tevens heeft hij bestreden dat belanghebbende eerder dan op 11 augustus 2003 telefonisch contact met de gemeente Alkmaar heeft gezocht aangaande de onderhavige naheffingsaanslag.

4. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij op of omstreeks 12 april 2003 heeft getracht een bezwaarschrift aan verweerder te doen toekomen en voorts niet dat hij kort nadien heeft nagevraagd of er een bezwaarschrift van hem was ontvangen. Het Hof acht niet aannemelijk dat belanghebbende eerder dan op 21 oktober 2003 een bezwaarschrift heeft ingediend.

5. Het niet binnen de wettelijke bezwaartermijn indienen van een bezwaarschrift leidt tot niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest. Belanghebbende verwijst naar het feit dat hij zijn grieven reeds op 8 april 2003 aan de parkeercontroleur heeft kenbaar gemaakt.

6. Het Hof overweegt dat het maken van bezwaar ingevolge artikel 6:4 van de Awb geschiedt door het indienen van een bezwaarschrift. De wetgever heeft daarmee bedoeld dat bezwaar slechts op schriftelijke wijze kan worden gemaakt. Indien een belanghebbende zijn grieven echter mondeling kenbaar maakt aan het bevoegde bestuursorgaan, brengt een behoorlijke vervulling van de taak van het bestuursorgaan mee dat dit orgaan de belastingplichtige erop wijst dat een ontvankelijk bezwaar slechts op schriftelijke wijze kan worden gemaakt en wel binnen de daarvoor gestelde wettelijke termijn. Als dat bestuursorgaan dit heeft nagelaten, zou dat onder omstandigheden kunnen gelden als een omstandigheid op grond waarvan niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar achterwege dient te blijven. Het Hof acht echter aannemelijk dat de parkeercontroleur belanghebbende op 8 april 2003 op de juiste wijze heeft gewezen op de mogelijkheden tot het maken van bezwaar. Nu belanghebbende voorts geen andere omstandigheden heeft aangevoerd die – zo het Hof deze aannemelijk zou achten – kunnen leiden tot het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, heeft verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.

7. Belanghebbende heeft aangeboden mevrouw B als getuige te horen. Aerts was op 8 april 2003 met belanghebbende in Alkmaar en zou kunnen verklaren wat zich daar heeft voorgedaan. Het Hof heeft echter geen reden te twijfelen aan de juistheid van hetgeen belanghebbende daaromtrent heeft verklaard en gaat om die reden niet over tot het horen van Aerts.

8. Uit het vorenoverwogene volgt dat het beroep ongegrond is. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling van één der partijen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

De uitspraak is gedaan op 24 mei 2005 door mr. D.B. Bijl, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van drs. E.T.N.P. Plat als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door het lid van de belastingkamer en de griffier is ondertekend.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.