Home

Gerechtshof Amsterdam, 18-08-2005, AU1607, 04/04380

Gerechtshof Amsterdam, 18-08-2005, AU1607, 04/04380

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
18 augustus 2005
Datum publicatie
31 augustus 2005
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2005:AU1607
Zaaknummer
04/04380
Relevante informatie
Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024] art. 229

Inhoudsindicatie

Het Hof vernietigt aanslagen leges, opgelegd ter zake van het in behandeling nemen van subsidieaanvragen voor het herstel van woningen, in verband met strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Vijfde Enkelvoudige Belastingkamer

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak in het beroep van B.V. X, statutair gevestigd te Z, belanghebbende,

tegen

de uitspraak met dagtekening 8 oktober 2004 van het hoofd sector Bouwen en Wonen van het stadsdeel Amsterdam-Centrum, verweerder, betreffende vier aan belanghebbende opgelegde aanslagen leges, alle met dagtekening 9 december 2003, en met de respectievelijke factuurnummers (...).

Het beroep is behandeld ter zitting van 4 augustus 2005.

Beslissing

Het Hof

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de bestreden uitspraak;

- vernietigt de aanslagen; en

- gelast de gemeente Amsterdam het griffierecht ad € 273 aan belanghebbende te vergoeden.

Gronden

1.1. De Subsidieverordening Stadsvernieuwing Binnenstad Amsterdam 1999 (tekst 2003, hierna: “de Subsidieverordening”) luidt, voor zover in casu van belang, als volgt:

“Hoofdstuk 2. Subsidies aan eigenaren van gebouwen ter verbetering en restauratie van gebouwen.

(...)

Voorwaarden verlening subsidie.

Art. 2.3

1. Aan de eigenaar van een gebouw kan subsidie worden verleend in de kosten van het treffen van voorzieningen tot opheffing van gebreken aan het casco dan wel van het treffen van voorzieningen uit anderen hoofde als bedoeld in art. 14 en volgende van de Woningwet, alsmede (...)

Weigering van de aanvraag.

Art. 2.8

(...)

3. Burgemeester en Wethouders kunnen subsidie weigeren, indien deze meer bedraagt dan het op grond van art. 2.10, derde lid, vastgestelde bedrag.

(...)

Wijze van berekening van de subsidie.

Art. 2.9

(...)

Wijze van betaling van de subsidie.

Art. 2.10

1. De in art. 2.3 bedoelde subsidie kan worden verleend in de vorm van een uitkering-ineens dan wel in zijn geheel in de vorm van een subsidie op termijn, zulks ter keuze van de aanvrager.

(...)

2. Indien de subsidie meer bedraagt dan ƒ 50.000 per eenheid of - in geval van complexmatige aanpak - meer dan ƒ 50.000 gemiddeld per eenheid, wordt de beslissing over de verlening van subsidie eerst genomen nadat de betrokken commissie van advies is gehoord.”

1.2. De Legesverordening stadsdeel Amsterdam Centrum 2003 (“de Legesverordening”) luidt, voor zover in casu van belang als volgt:

“Art. 1

Onder de naam leges worden rechten geheven terzake van door of vanwege het stadsdeel verleende diensten, vermeld in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.

(...)

Art. 3

1. De leges worden geheven naar de maatstaven en tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tabel.

(...)

Art. 5

1. De leges worden geheven van degene op wiens aanvraag dan wel ten behoeve van wie een in deze verordening omschreven dienst wordt verricht of een hierin genoemd stuk wordt afgegeven.”

De Tabel 2003, behorende bij de Legesverordening luidt, voor zover in casu van belang, als volgt:

“Alle bedragen in euro’s

Nr. Omschrijving

(...)

4. Bouwen, Wonen en Economie.

(...)

4.14. Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag:

4.14.1. om subsidie als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Subsidieverordening Stadsvernieuwing Binnenstad Amsterdam 1999 (subsidies aan eigenaren-bewoners ter verbetering van woningen en woonschepen), (...):

a. een basisbedrag van 120,00

vermeerderd met:

b. voor elke woning 1120,00”

2.1. Belanghebbende, eigenaar van de onroerende zaken A-straat 1, 3, 5 en 7 te Amsterdam (hierna ook: de panden), heeft de Dienst Binnenstad van de gemeente Amsterdam in 2000 voorgesteld om de panden wegens niet lonende exploitatie te slopen en te vervangen door nieuwbouw. De Dienst had belanghebbende aangeschreven om tot herstel over te gaan, wilde de panden behouden en had voorgesteld dat belanghebbende gebruik zou maken van de - door belanghebbende zelf genoemde - subsidiemogelijkheid. Op 14 mei 2003 heeft belanghebbende bij de Dienst Binnenstad schriftelijk subsidie aangevraagd ten behoeve van werkzaamheden aan de panden. Tot dusver zijn de werkzaamheden niet uitgevoerd. A-straat 1, 3 en 5 bestaan elk uit 3 woningen. Nummer 7 bestaat uit 2 woningen.

2.2. In haar brief van 12 januari 2001 aan de betrokken wethouder van de gemeente Amsterdam schrijft belanghebbende onder meer het volgende:

“In aansluiting op onze brieven van 2 en 6 december 2000 verzoeken wij U om reservering van subsidiegelden.

Bij schrijven van 6 december 2000 hebben wij de te verstrekken subsidie voor de woningen A-straat 1-7 geschat op fl. 1.192.879 op basis van:

Begroting van de werkzaamheden 1.743.610

“eigen bijdrage” eigenaar op grond van “band-breedte-huren” 550.731

te verstrekken subsidie 1.192.879

(...)

Voorkomen dient te worden dat op het tijdstip, waarop van gemeentewege beslist kan worden of in principe subsidieverstrekking zal kunnen plaatsvinden, een zodanig groot aantal aanvragen door anderen zou zijn ingediend dat onze aanvraag niet zou kunnen worden gehonoreerd.

(...)

Het vorenstaande in aanmerking nemende verzoeken wij U (...) te reserveren (...) ter zake van de panden A-straat 1-3-5 en 7 (...) (fl. 1.500.000).”

2.3. Op 20 februari 2001 zijn de heer B (namens belanghebbende) en C, D en E (respectievelijk rayonmanager, sectorleider en projectsecretaris van de Dienst Binnenstad) bijeen geweest om over (het herstel van) de panden te spreken. Van die bespreking is een verslag gemaakt. Daarin staat onder meer:

“De heer B heeft zelf een rekensom gemaakt om een inschatting te maken om welk subsidiebedrag het zou kunnen gaan. Hij komt hierbij op aanzienlijke bedragen. Hij vraagt zich af of de gemeente dit wel moet willen. Op die manier raakt de ‘pot’ wel heel snel leeg. C en D geven aan dat de heer B zich hierover geen zorgen hoeft te maken.”

2.4. In zijn brief met dagtekening 18 juni 2002 aan belanghebbende schrijft C onder meer het volgende:

“Indien de subsidie meer bedraagt dan 22.689 euro (ƒ 50.000,-) per eenheid - of indien sprake is van een complexmatige aanpak - meer dan 22.689 euro gemiddeld per eenheid, wordt de beslissing over de verlening van de subsidie eerst genomen nadat de betrokken commissie van advies is gehoord. Dit wil zeggen dat het stadsdeel Amsterdam-Centrum bevoegd is om max. 22.689 euro per woning te subsidiëren zonder bestuurlijk besluit. Voor bijdragen hoger dan dit bedrag moet akkoord gevraagd worden aan het bestuur.

U vraagt vervolgens aan het stadsdeelbestuur om op voorhand te verzoeken een bijdrage hoger dan de genoemde 22.689 euro per woning ter schikking te stellen. Dit is niet gebruikelijk en enkel op basis van uw berekeningen … kunnen wij ook geen concreet voorstel aan het bestuur doen. Vandaar het verzoek van 7 januari jl. aan u de gegevens te completeren en een subsidieaanvraag in te dienen. Aan de hand van de subsidieaanvraag kan de hoogte van de subsidie berekend worden en kan indien daartoe aanleiding bestaat aan het bestuur een voorstel worden voorgelegd.”

2.5. Bij 4 besluiten met dagtekening 12 november 2003 heeft het hoofd sector Bouwen, Wonen en Economie namens het Dagelijks Bestuur van het Stadsdeel Amsterdam-Centrum belanghebbende voor de werkzaamheden aan de onroerende zaken A-straat 1, 3, 5 en 7 subsidie verleend. De subsidies zijn verleend op grond van artikel 2.9 van de Subsidieverordening. Voor elk van de panden met de nummers 1, 3 en 5 bedraagt de subsidie € 72.480. Voor de A-straat 7 bedraagt de subsidie € 48.360.

2.6. In het advies van 1 juni 2004 van de bezwaarschriftencommissie naar aanleiding van een bezwaarschrift tegen de vier beschikkingen van 12 november 2003 waarbij aan belanghebbende subsidie is verleend voor de panden staat onder meer:

“Aan het Dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum,

(...)

De door u ingestelde bezwaarschriftencommissie heeft bezwaarde in de gelegenheid gesteld om op 10 februari 2004 over het ingediende bezwaarschrift te worden gehoord.

(...)

Uitgangspunt van de verordening is dat subsidie wordt geweigerd indien deze meer bedraagt dan € 23.000,-. (...)

De commissie stelt tevens vast dat in het jaarprogramma behoud en herstel 2003 het budget (en dus het subsidieplafond) voor dat jaar op € 453.780,- is vastgesteld.

Uw vertegenwoordiger ter zitting heeft uiteen gezet dat, gezien de beperkte subsidiegelden die jaarlijks ter beschikking worden gesteld, vaste praktijk is dat niet meer dan € 23.000,- per eenheid subsidie wordt toegekend.”

Blijkens dit advies was de drempel van ƒ 50.000, genoemd in artikel 2.10 van de Subsidieverordening, inmiddels aangepast tot de genoemde € 23.000.

3. Belanghebbende heeft primair gesteld dat de aanslagen vernietigd dienen te worden. Daartoe heeft zij - zakelijk weergegeven en met stukken onderbouwd - aangevoerd dat het, door veel correspondentie en telefonische navraag van haar zijde vanaf mei 2000, voor verweerder overduidelijk was dat belanghebbendes standpunt steeds is geweest dat zij uitsluitend subsidieaanvragen zou indienen als haar op basis van artikel 2.10 van de Subsidieverordening (het hoge) subsidie(bedrag) zou worden verleend omdat lonende uitvoering van de werkzaamheden anders niet mogelijk zou zijn. Verweerder heeft daarentegen gesteld dat belanghebbende het bestuur weliswaar op voorhand heeft verzocht om een bijdrage hoger dan de voornoemde € 22.689 per woning vast te stellen, maar dat eerst na de indiening van een subsidieaanvraag beoordeeld wordt of subsidie wordt toegekend en zo ja, welk bedrag en op grond van welk artikel van de Subsidieverordening. Vóór het indienen van een aanvraag staat niet vast dat op grond van voormeld artikel 2.10 subsidie kan worden verleend, aldus verweerder.

4. Belanghebbende heeft vier aanvragen om subsidie als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Subsidieverordening gedaan. Verweerder heeft die aanvragen in behandeling genomen. Hoewel uit artikel 1 van de Legesverordening in samenhang met de nummers 4.14 en 4.14.1 van de bij die verordening behorende Tabel 2003 volgt dat de 4 onderhavige aanslagen alsdan konden worden opgelegd, heeft, naar het oordeel van het Hof, verweerder de aanslagen opgelegd zonder zich te houden aan het beginsel dat een bestuursorgaan een besluit zorgvuldig dient voor te bereiden en te nemen. Die onzorgvuldigheid bestaat uit het volgende.

Met hun uitlatingen op 20 februari 2001 hebben C en D van de Dienst Binnenstad weliswaar niets toegezegd, maar hebben ze belanghebbende (impliciet) laten weten dat de mogelijkheid bestond dat zij voor de hoge subsidie op grond van artikel 2.10 van de Subsidieverordening in aanmerking kon komen en met zijn brief van 18 juni 2002 heeft C belanghebbende laten weten dat de kans bestond dat zij voor de hoge subsidie op grond van artikel 2.10 van de Subsidieverordening in aanmerking kon komen.

Uit het onder 2.6 genoemde advies blijkt echter dat het vaste praktijk is dat per wooneenheid niet meer dan € 23.000, naar het Hof begrijpt een grens die op artikel 2.10, lid 2, van de Subsidieverordening is gebaseerd, subsidie wordt toegekend. Belanghebbende heeft door veel correspondentie en telefonische navraag vanaf mei 2000 verweerder te kennen gegeven dat zij uitsluitend subsidieaanvragen zou indienen als haar op basis van artikel 2.10 van de Subsidieverordening (het hoge) subsidie(bedrag) zou worden verleend omdat anders uitvoering van de werkzaamheden volstrekt niet rendabel zou zijn, de werkzaamheden dan ook niet zouden worden uitgevoerd, de toegekende subsidie dan ook niet zou worden uitbetaald en het aanvragen daarvan dan ook zinloos zou zijn. Dat laatste is door belanghebbende gesteld en door verweerder niet, althans onvoldoende, weersproken.

Nu verweerder, in samenhang met het handelen van de andere betrokken ambtenaren van de Dienst Binnenstad, het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden en de onzorgvuldigheid de verschuldigdheid van leges heeft opgeroepen, zal het Hof de aanslagen vernietigen. Het gelijk is aan belanghebbende.

5. Het Hof acht geen termen aanwezig om een partij te veroordelen tot het vergoeden van proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

De uitspraak is gedaan op 18 augustus 2005 door mr. J.P.A. Boersma, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Schaik als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.