Home

Gerechtshof Amsterdam, 09-06-2005, AU2933, 03/2356 DK

Gerechtshof Amsterdam, 09-06-2005, AU2933, 03/2356 DK

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
9 juni 2005
Datum publicatie
20 september 2005
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2005:AU2933
Formele relaties
Zaaknummer
03/2356 DK

Inhoudsindicatie

De onderhavige babyfoons moeten worden ingedeeld onder post 8527 90 98 van het GDT. Het beroep op artikel 220, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van het Communautair douanewetboek faalt omdat er geen sprake is geweest van een actieve gedraging van de douaneautoriteiten. Van een vergissing in de zin van voornoemde bepaling is mitsdien geen sprake.

Belanghebbendes beroep op het arrest van het Hof van Justitie van 1 april 1992, zaak C-250/91 (Hewlett Packard) wordt verworpen. De aangiften waren immers niet volledig. Het beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Douanekamer

Uitspraak

In de zaak nr. 03/2356 DK

de dato 9 juni 2005

1. De procedure

1.1. Op 2 juni 2003 is bij de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Douanekamer), een beroepschrift ingekomen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid A B.V. te Z, belanghebbende. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belasting-dienst/-Douane Zuid/ kantoor Roermond (hierna: de inspecteur), van 12 mei 2003, kenmerk ..., waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar onder nummer ... uitgereikte uitnodiging tot betaling van 6 april 2001 ten bedrage van f 998.549,40 (€ 453.121,96) aan douanerechten werd afgewezen.

1.2. Van belanghebbende is door de griffier een griffierecht van € 232 geheven. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden tijdens de zitting van de Douanekamer van 10 februari 2005. Namens belanghebbende zijn verschenen B en mr. C, beiden manager trade and customs bij belanghebbende. Namens de inspecteur zijn verschenen mr. dr. D tot bijstand vergezeld van E, klantcoördinator en F, aangiftebehandelaar. Belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd en voor-ge-lezen. De Douanekamer rekent deze pleit-nota tot de gedingstukken.

2. De vaststaande feiten

2.1. Belanghebbende importeert op grote schaal producten uit derde landen. Zij maakt voor de aangiften voor het vrije verkeer gebruik van de haar geboden mogelijkheid tot het doen van maandaangiften, waarin alle gedurende de desbetreffende maand voor het vrije verkeer aangegeven goederen zijn opgenomen. Gelet op de hoeveelheid goederen welke belanghebbende voor het vrije verkeer aangeeft, bevat iedere maandaangifte vele duizenden afzonderlijke aangiften, aangeduid als “regels”.

2.2. Iedere regel bevat met betrekking tot het goed waarvoor aangifte wordt gedaan de goederencode van het geïntegreerde tarief (Taric), de oorsprong, de waarde en een zogenoemde 12NC code. De 12NC code is een interne codering die belanghebbende ten behoeve van haar administratie gebruikt en waaruit kan worden afgeleid om welk product het gaat. Elk goed heeft een eigen 12NC code en een goed kan slechts één 12NC code hebben. Een omschrijving van de goederen is niet vermeld.

2.3. De periodieke maandaangifte wordt op Cd-rom bij de douane ingediend. De douane leest de Cd-rom in. De aangifteregels worden summier gecontroleerd op inconsistenties in de aangeleverde gegevens. Controle op de juistheid van de aangifteregels vindt niet plaats. Dit gebeurt achteraf nadat productinformatie bij belanghebbende is opgevraagd.

2.4. Tot de producten welke belanghebbende voor het vrije verkeer aangeeft behoren babyfoons uit China. Het betreft zowel babyfoons met als babyfoons zonder terugspreekmogelijkheid. Belanghebbende heeft tot medio mei 2000 de babyfoons, ongeacht of deze al dan niet waren voorzien van een terugspreekmogelijkheid, aangegeven onder post 8525 20 99 van het Gemeenschappelijk Douanetarief (hierna: GDT), zijnde zendtoestellen voor radiotelefonie, radiotelegrafie en radio-omroep met ingebouwd ontvangtoestel. Na medio mei 2000 is belanghebbende de babyfoons gaan aangeven onder post

8527 90 98 van het GDT, te weten ontvangtoestellen voor radiotelefonie, radiotelegrafie en radio-omroep.

2.5. In september 2000 heeft de douane de maandaangiften van belanghebbende, voor zover betrekking hebbend op babyfoons, met betrekking tot de periode april 1998 tot en met mei 2000 administratief gecontroleerd. De douane heeft daarbij vastgesteld dat belanghebbende verschillende typen babyfoons in het vrije verkeer heeft gebracht, welke alle zijn aangegeven onder post 8525 20 99. De hier bedoelde babyfoons zijn omschreven als draadloze oplaadbare elektronische babyfoons, bestaande uit twee afzonderlijke componenten, een zendgedeelte en een ontvanggedeelte. Beide componenten beschikken over een eigen antenne en een adapter voor de stroomvoorziening. Het complete systeem is niet voorzien van een intercom met een terugspreekmogelijkheid.

2.6 Van oordeel dat de onder 2.5 bedoelde babyfoons moeten worden ingedeeld onder post 8527 90 98 van het GDT, heeft de inspecteur een bedrag van fl. 998.549,40 (= € 453.121,96) nagevorderd.

3. Het geschil

In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur had moeten afzien van navordering. De berekening van de douanerechten als zodanig, noch de indeling van de goederen is tussen partijen in geschil.

4. De relevante posten van het GDT

De in deze procedure relevante posten van het GDT luiden als volgt :

“8525 Zendtoestellen voor radiotelefonie, radiotelegrafie, radio-omroep of televisie, ook indien met ingebouwd ontvangtoestel of toestel voor het opnemen of het weergeven van geluid; televisiecamera's; videocamera’s voor stilstaand beeld (zogenaamde still image videocamera's) en andere videocamera-opnametoestellen:

(...)

8525 20

- zendtoestellen met ingebouwd ontvangtoestel:

(...)

(...)

8525 20 99

- - andere

- - - andere”.

“8527 Ontvangtoestellen voor radiotelefonie, radiotelegrafie of radio-omroep, ook indien in dezelfde kast gecombineerd met een toestel voor het opnemen of het weergeven van geluid of met een uurwerk:

(...)

8527 90

- andere toestellen:

(...)

8527 90 98 - - - andere”.

Aantekening 3 bij Afdeling XVI luidt:

Voorzover niets anders is bepaald, worden combinaties van machines van verschillende soorten, die bestemd zijn om gezamenlijk te functioneren en die één geheel vormen, alsmede machines met twee of meer verschillende (...) functies, ingedeeld naar de hoofdfunctie die kenmerkend is voor het complex.

Aantekening 4 bij Afdeling XVI luidt:

Indien een machine of een combinatie van machines uit individuele elementen bestaat

(ook indien afzonderlijk opgesteld of onderling verbonden door elektrische of andere leidingen, overbrengingsmechanismen of ander voorzieningen), bestemd om gezamenlijk een welbepaalde functie te verrichten, zoals bedoeld bij een der posten van hoofdstuk 84 of 85, wordt het geheel ingedeeld onder de post die in verband met die functie van toepassing is.

5. Het standpunt van belanghebbende

5.1. De inspecteur had op grond van artikel 220, tweede lid, onderdeel b, van het Communautair douanewetboek (verder: CDW) moeten afzien van navordering. In casu is sprake van een vergissing van de douaneautoriteiten, hierin bestaande dat de douane jarenlang duizenden aangiften heeft geaccepteerd met een foutieve goederencode. Verwezen wordt naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 1 april 1993, zaak nr: C-250/91 (G) waarin het Hof voor recht heeft verklaard dat ook het aanvaarden van grote hoeveelheden douaneaangiften over een langere periode zonder dat de douane bezwaar maakt tegen de tariefindeling als een actieve gedraging van de douane en dus als een vergissing moet worden aangemerkt. Deze situatie heeft zich hier ook voorgedaan. Belanghebbende heeft deze vergissing redelijkerwijs niet zelf kunnen ontdekken. De voorschriften waren ingewikkeld. Dit blijkt alleen al uit het feit dat de bevoegde autoriteiten de voorschriften verschillend interpreteerden, waardoor verordeningen voor de tariefindeling moesten worden opgesteld.

5.2. Ter zitting heeft belanghebbende, zakelijk weergegeven, nog het volgende toegevoegd:

De maandaangifte bevat geen omschrijving van de goederen.

Op de bij de pleitnota overgelegde BTI’s wordt geen beroep gedaan, zij dienen slechts ter illustratie van de onduidelijkheid die bestond omtrent de indeling van babyfoons.

6. Het standpunt van de inspecteur.

6.1. Het bepaalde in artikel 220, tweede lid, onderdeel b, van het CDW is in casu niet van toepassing. Het arrest in de zaak G zag op een andere situatie dan de onderhavige, omdat bij grote bedrijven als die van belanghebbende de gevolgde wijze van controleren van aangiften nu eenmaal meebrengt dat de douane de ingediende aangiften over het algemeen volgt en dat een daadwerkelijke, diepgaande controle pas later plaatsvindt. De douane heeft de aangiften door belanghebbende gevolgd en geen controle ingesteld gericht naar de tariefindeling. Gelet op de omvang van de aangiften van belanghebbende is het voor de douane een onmogelijke opgave om de aangiften elke maand op alle aspecten te controleren. Alleen als er aanleiding is om een bepaald aspect nader te bekijken, bijvoorbeeld de indeling van een bepaald product of groep van producten, betalingen van een bepaalde aard of aan bepaalde leveranciers of de geclaimde vrijstelling met betrekking tot een bepaalde activiteit etc., wordt dat aspect grondig doorgelicht over een periode van meerdere maanden of zelfs jaren.

Dat was in casu niet het geval. Op zich was de indeling in de goederencode door belanghebbende in de post 8525 niet vreemd. Sommige typen babyfoons moeten inderdaad onder deze post worden aangegeven. Het viel evenwel op dat belanghebbende vanaf medio mei 2000 bepaalde babyfoons in een andere tariefpost is gaan indelen. Dit was mede aanleiding om de nacontrole in te stellen. Deze nacontrole, in september 2000 verricht, was de eerste keer dat de douane een gerichte controle op de indeling van babyfoons bij belanghebbende instelde. Voorafgaand aan die controle is er geen actieve gedraging van de douane geweest. Van een vergissing is dan ook geen sprake. Doch zelfs al zou sprake van een vergissing zijn, dan betreft het een vergissing die belanghebbende eenvoudig had kunnen en moeten ontdekken, gelet op haar ervaring op het gebied van douaneaangelegenheden, met name ook op het terrein van de indeling van de producten die zij in haar assortiment voert, kunnen en moeten weten hoe de babyfoons behoren te worden ingedeeld.

6.2. Ter zitting heeft de inspecteur, zakelijk weergegeven, nog het volgende toegevoegd:

Betwist wordt dat de indelingsverordening van de Europese Commissie, nr. 292/2001 aanleiding was voor de navordering.

De maandaangifte van belanghebbende wordt op CD-rom aangeleverd en vervolgens wordt deze “ingelezen”. Bij een steekproef bleek dat op eenzelfde NC-code verschillende posten van het GDT werden vermeld. Er is weliswaar maandelijks overleg tussen belanghebbende en de inspecteur, doch daarbij is nimmer de indeling van babyfoons aan de orde geweest.

7. De rechtsoverwegingen

7.1. Tussen partijen is niet in geschil dat de onderhavige babyfoons moeten worden ingedeeld onder post 8527 90 98 van het GDT. Naar het oordeel van de Douanekamer is dit standpunt juist. De babyfoons zijn vatbaar voor indeling in zowel post 8525 20 99 van het GDT als voor indeling onder post 8527 90 98 van het GDT. Gelet op de aantekeningen 3 en 4 als vermeld onder 4 hiervóór en in aanmerking nemende de indelingsregels 1, 3c en 6 is de Douanekamer van oordeel dat de babyfoons moeten worden ingedeeld in de post welke in volgorde van nummering het laatste geplaatst is, dat wil zeggen in post 8527 90 98 van het GDT.

7.2. Ingevolge artikel 220, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van het CDW wordt niet tot boeking achteraf overgegaan indien het wettelijk verschuldigde bedrag aan rechten niet was geboekt ten gevolge van een vergissing van de douaneautoriteiten zelf die de belastingschuldige redelijkerwijze niet kon ontdekken en waarbij deze laatste zijnerzijds te goeder trouw heeft gehandeld en aan alle voorschriften van de geldende bepalingen inzake de douaneaangifte heeft voldaan. Het is vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie dat een vergissing een actieve gedraging van de bevoegde douaneautoriteiten vooronderstelt.

7.3. In aanmerking nemende dat, naar vaststaat, in de aangifteregel geen omschrijving van de goederen is opgenomen, en gelet op de geloofwaardige, en door belanghebbende niet dan wel onvoldoende weersproken verklaringen van de inspecteur dat de indeling van babyfoons nimmer tijdens het maandelijkse overleg tussen belanghebbende en de inspecteur aan de orde is geweest en dat tijdens de steekproefsgewijze controles van de op CD-rom aangeleverde maandaangifte niet op tarief is gecontroleerd, komt de Douanekamer tot het oordeel dat in casu geen sprake is geweest van een actieve gedraging van de douaneautoriteiten. Van een vergissing in de zin van artikel 220, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van het CDW is mitsdien geen sprake.

7.4. Aan het onder 7.3 gegeven oordeel kan niet afdoen de omstandigheid dat de inspecteur gedurende langere tijd grote hoeveelheden aangiften heeft laten passeren zonder bezwaar te maken tegen de tariefindeling. Het beroep dat belanghebbende doet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 1 april 1993, zaak nr: C-250/91 (G) kan niet slagen. Voor een geslaagd beroep is immers noodzakelijk dat de douaneaangifte van de belastingschuldige alle voor de toepassing van de betrokken regeling vereiste feitelijke gegevens bevat, zodat een latere controle waartoe de bevoegde instanties eventueel zouden overgaan, geen nieuwe gegevens aan het licht kan brengen. Dit is, aldus het Hof van Justitie, met name het geval wanneer alle door de belastingschuldige ingediende douaneaangiften volledig waren in die zin, dat zij met name, naast de aangegeven tariefpost, de beschrijving van de goederen volgens de specificaties van de nomenclatuur bevatten.

Zoals hiervoor onder 2.2. is vermeld voldoen de aangiften van belanghebbende niet aan deze criteria.

7.5. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.

8. De proceskosten

De Douanekamer acht geen termen aanwezig voor een veroordeling van vergoeding van proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

9. De beslissing

De Douanekamer verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld op 9 juni 2005 door mr. A. Bijlsma, voorzitter, mr. M.E. van Hilten en mr. A.J. Roke, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.G. van Aalst, griffier.De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.

De griffier: De voorzitter:

Beroep in cassatie

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.