Gerechtshof Amsterdam, 02-09-2005, ECLI:NL:GHAMS:2005:BW2397 AU4878, 03/01415
Gerechtshof Amsterdam, 02-09-2005, ECLI:NL:GHAMS:2005:BW2397 AU4878, 03/01415
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 2 september 2005
- Datum publicatie
- 26 oktober 2005
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2005:AU4878
- Zaaknummer
- 03/01415
- Relevante informatie
- Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024] art. 229
Inhoudsindicatie
Heffing van "regenbelasting": rioolafvoerrecht mag worden geheven mede naar de maatstaf van de hoeveelheid hemelwater die vanuit een onroerende zaak op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Vierde Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van de besloten vennootschap X B.V. te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van Hoofd Afdeling Financieel Beleid en Belastingen van de gemeente Opmeer, verweerder.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 7 maart 2003 (..)
Het beroep is, naar partijen eenparig hebben verklaard ter na te melden zitting van 16 januari 2004, gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 27 januari 2003, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslagen rioolafvoerrecht voor de jaren 2001 en 2002, ge-dagtekend 31 maart 2002, betreffende de panden a-straat 1 en a-straat 2.
Na bezwaar tegen de aanslagen zijn deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van verweerder en tot vermindering van de aanslagen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en concludeert uiteindelijk tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
(..)
2. De Verordening
De Verordening rioolrechten 1997 van de gemeente Opmeer (hierna: de Verordening), gepu-bliceerd in ‘De Koggenlander/Medemblikker Courant’ van 27 december 1996, luidde, na wij-zigingen die eveneens in ‘De Koggenlander/Medemblikker Courant’ zijn gepubliceerd, voor de jaren 2001 en 2002, voorzover hier van belang, als volgt:
“Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt:
a onder gemeentelijke riolering mede het voor de openbare dienst bestemde gemeente-water begrepen;
b onder afvalwater verstaan water en stoffen die worden afgevoerd via de gemeentelijke riolering;
(..)
Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplicht
1 Onder de naam ‘rioolrechten’ worden geheven:
a (..)
b een recht van de gebruiker van een eigendom van waaruit afvalwater direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.
(..)
Artikel 4 Maatstaf van heffing
(..)
2 Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, wordt geheven naar het aantal kubieke meters water dat vanuit en/of vanaf het eigendom wordt afgevoerd.
3 Het aantal kubieke meters water wordt gesteld op de geloosde hoeveelheid afvalwater, vermeerderd met de hoeveelheid afgevoerd hemelwater.
4 Het aantal kubieke meters afvalwater wordt gesteld op het aantal kubieke meters water dat in de laatste aan het einde van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het eigendom is toegevoerd of is opgepompt. (..)
(..)
7 Het aantal kubieke meters hemelwater wordt berekend door het aantal m2 bebouwd en/of verhard grondoppervlak van het eigendom te vermenigvuldigen met de gemid-delde neerslag.
8 De gemiddelde neerslag wordt gesteld op het gemiddelde van de door het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut gepubliceerde hoeveelheden neerslag in de 10 aan het belastingjaar voorafgaande kalenderjaren.
Artikel 5 Belastingtarieven
1 Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, bedraagt per belastingjaar:
sub 1. ƒ 91,00 = € 41,29 (2001) / € 42,70 (2002) indien in een belastingjaar minder dan 25 m3 water vanuit en/of vanaf het eigendom wordt afgevoerd;
sub 2. ƒ 389,00 = € 176,52 (2001) / € 182,65 (2002) indien in een belastingjaar 25 m3 of meer, doch minder dan 500 m3 water vanuit en/of vanaf het eigendom wordt afge-voerd;
sub 3. indien 500 m3 of meer, doch minder dan 2000 m3 water vanuit en/of vanaf het eigen-dom wordt afgevoerd, wordt het op grond van het hiervoor onder sub 2 verschuldigde recht verhoogd met ƒ 108,00 = € 49,01 (2001) / € 50,70 (2002) voor elke volgende hoeveelheid van 100 m3 water of gedeelte daarvan;
sub 4. indien 2000 m3 of meer water vanuit en/of vanaf het eigendom wordt afgevoerd, wordt het hierboven sub 3 verschuldigde recht verhoogd met ƒ 94,00 = € 42,66 (2001) / € 44,10 (2002) voor elke volgende eenheid van 100 m3 water of gedeelte daarvan.
(..)”
3. Tussen partijen vaststaande feiten
3.1. Belanghebbende (..) gebruikt onder meer een tweetal onroerende zaken op het industrie-terrein A in de gemeente Opmeer, a-straat 1 en a-straat 2.
Met betrekking tot deze onroerende zaken zijn aanslagen rioolafvoerrecht opgelegd ten name van X Beheer B.V., enig aandeelhoudster van belanghebbende.
Partijen zijn het er ter zitting van 16 januari 2004 over eens geworden dat het op 7 maart 2003 ingestelde beroep is gericht tegen het als uitspraak op belanghebbendes bezwaarschrift aan te merken schrijven van verweerder d.d. 27 januari 2003 en dat die uitspraak betreft de tijdig door belanghebbende ingediende bezwaarschriften inzake de aanslagen rioolafvoerrecht voor de jaren 2001 en 2002, opgelegd met dagtekening 31 maart 2002, betreffende de onroerende zaken a-straat 1 en a-straat 2.
3.2. De onroerende zaken a-straat 1 en a-straat 2 132 betreffen opslaghallen met een be-bouwd/verhard grondoppervlak van respectievelijk 7.000 en 4.000 m².
De hallen beschikken over een toilet waartoe jaarlijks één of enkele kubieke meters water van het waterleidingbedrijf worden verbruikt. Dit water wordt geloosd op het gemeentelijke riole-ringsstelsel waarop alle bedrijven op het industrieterrein zijn aangesloten.
3.3. De hemelwaterafvoer van de onroerende zaken a-straat 1 en 2 vindt plaats via een afzon-derlijk hemelwaterrioleringsstelsel, waarop de bedrijven in het midden van het industrieterrein A zijn aangesloten.
Bedrijven die aan de buitenzijde van het industrieterrein zijn gelegen lozen het hemelwater van hun bebouwde/verharde grondoppervlak op sloten die bij de ontwikkeling van het indu-strieterrein A in stand zijn gelaten.
3.4. De beide rioleringsstelsels zijn door verweerder (conclusie van dupliek) samengevat als volgt omschreven:
- de afvoer van huishoudelijk en bedrijfsafvalwater vindt gelijkmatig plaats; daarom kan wor-den volstaan met een kunststof rioleringspijp van 16 tot 30 centimeter doorsnee;
- bij de afvoer van hemelwater moet rekening worden gehouden met piekbelasting; de af-voerleiding heeft daarom een grotere doorsnee (minimaal 60 centimeter) en is dientengevolge gemaakt van een sterker materiaal; de hemelwaterafvoer is voorzien van een gecompliceerd stelsel van kleppen en pompen om een geleidelijke afvoer naar de ‘gewone’ riolering te rege-len;
slechts bij hoge uitzondering wordt een overschot aan hemelwater via een systeem van over-storten buiten het rioleringsstelsel geloosd.
3.5. Ter zitting van 20 augustus 2004 heeft verweerder gegevens overgelegd van de gemiddel-de hoeveelheid neerslag in Nederland volgens het KNMI in de jaren 1991 tot en met 2000: gemiddeld 0,886 meter per jaar. Dit gegeven is gebruikt bij het opleggen van de aanslagen rioolafvoerrecht voor het jaar 2001. Voor het jaar 2002 is ditzelfde gegeven gebruikt; de wer-kelijke gemiddelde hoeveelheid neerslag in Nederland in de voorafgaande jaren 1992 tot en met 2001 bedraagt volgens het KNMI 0,919 meter per jaar.
3.6. De betwiste aanslagen in het rioolafvoerrecht zijn als volgt berekend:
jaar 2001:
a-straat 1 63 eenheden x 100 m3 € 2.746,05
a-straat 2 36 eenheden x 100 m3 € 1.594,23
jaar 2002:
a-straat 1 63 eenheden x 100 m3 € 2.839,45
a-straat 2 36 eenheden x 100 m3 € 1.648,75
3.7. Naar aanleiding van belanghebbendes stelling dat een aantal bedrijven op het industrieter-rein niet in de heffing wegens de afvoer van hemelwater wordt betrokken, heeft verweerder bij brief van 2 mei 2005 gegevens verstrekt inzake de heffing van rioolafvoerrecht van alle be-drijven op het industrieterrein. Het overzicht luidt samengevat als volgt:
- 31 bedrijven die het hemelwater via het speciale hemelwaterriool afvoeren, hebben een aan-slag ontvangen; 12 van hen komen inclusief hemelwater tot een totale afvoer van meer dan 500 kubieke meters;
- 18 bedrijven die op gemeentewater lozen, hebben een aanslag ontvangen; 12 van hen hebben inclusief het op het gemeentewater geloosde hemelwater meer dan 500 kubieke meters afge-voerd;
- 10 bedrijven werden verondersteld te lozen op water dat bij hen in eigendom was en zijn daarom niet aangeslagen ter zake van de afvoer van hemelwater; 8 van hen komen inclusief hemelwater tot meer dan 500 kubieke meter afgevoerd water. De veronderstelling is pas in het verloop van de onderhavige procedure onjuist gebleken.
3.8. Aan de gebruikers van woningen wordt geen aangiftebiljet voor de rioolafvoerbelasting toegezonden. Van hen wordt aangenomen dat de hoeveelheid toegevoerd water, tezamen met de aan de hand van het bebouwde/verharde grondoppervlak te berekenen hemelwaterafvoer, in de brede marge van 25 – 500 kubieke meter valt, waarvoor een vast tarief geldt.
3.9. Ter zake van de afvoer vanuit openbare plaatsen wordt geen rioolafvoerrecht geheven.
3.10. Bij de uitgifte van de kavels van het industrieterrein A zijn de kosten van de aanleg van de rioleringen in de grondprijs begrepen; daarbij is geen onderscheid gemaakt in bedrijven die aangesloten zijn op het hemelwaterrioleringsstelsel en bedrijven die het hemelwater op een sloot lozen.
4. Geschil
Tussen partijen is in geschil of de gemeente Opmeer de hoeveelheid hemelwater tot de maat-staf van heffing van het rioolafvoerrecht mag rekenen en, zo ja, of deze heffingsmaatstaf in dit geval leidt tot een onevenredig hoge heffing.
Voorts is in geschil of de onderhavige aanslagen in strijd met het gelijkheidsbeginsel zijn op-gelegd.
5. Standpunten van partijen
Voor de motivering van de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken, waaronder de processen-verbaal van de zittingen.
6. Beoordeling van het geschil
6.1. Het Hof sluit zich aan bij de gemeenschappelijke opvatting van partijen dat het beroep de onder 3.6. vermelde aanslagen betreft en te dien aanzien ontvankelijk is. Nu over de tenaam-stelling van die aanslagen tussen partijen geen geschil bestaat, staat deze evenmin aan de ont-vankelijkheid van het beroep in de weg.
6.2.1. Het belangrijkste geschilpunt is, zo heeft de directeur en (middellijk) aandeelhouder van belanghebbende een en andermaal betoogd, of het de gemeente Opmeer geoorloofd is een “regenbelasting” te heffen, met andere woorden of het rioolafvoerrecht mag worden geheven naar (mede) de maatstaf van de hoeveelheid hemelwater die vanuit een onroerende zaak op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd. Dienaangaande overweegt het Hof als volgt.
6.2.2. Gemeenten zijn bevoegd om de kosten van de gemeentelijke riolering te verhalen via een door haar te kiezen maatstaf van heffing onder de voorwaarde dat deze maatstaf niet leidt tot een willekeurige en onredelijke heffing die de wetgever bij het toekennen van die be-voegdheid niet voor ogen kan hebben gestaan, dat de maatstaf van heffing niet in strijd is met een algemeen rechtsbeginsel en dat de maatstaf niet afhankelijk is van het inkomen, de winst of het vermogen van de belastingplichtige.
6.2.3. Het hemelwater dat op het bebouwde en verharde grondoppervlak van de door belang-hebbende gebruikte eigendommen valt en als gevolg van die bebouwing en verharding niet door de grond wordt geabsorbeerd, wordt afgevoerd via de gemeentelijke riolering. Aldus maakt belanghebbende gebruik van de riolering die in beheer en in onderhoud is bij de ge-meente. Derhalve doet zich te dien aanzien een belastbaar feit voor, waarvoor ingevolge arti-kel 229, lid 1, onderdeel a, van de Gemeentewet een rioolafvoerrecht mag worden geheven.
6.2.4. Geen rechtsregel verbiedt om in de maatstaf van heffing van het rioolafvoerrecht mede te betrekken de hoeveelheid hemelwater die door de gebruiker van een eigendom op de ge-meentelijke riolering wordt geloosd.
6.2.5. Wel dient te worden beoordeeld of de door de gemeente Opmeer voor dat gebruik vast-gestelde heffingsmaatstaf niet in strijd komt met de onder 6.2.2. weergegeven restricties.
6.2.5.1. De onderhavige heffingsmaatstaf beoogt aan te sluiten bij de werkelijke hoeveelheid hemelwater die van een eigendom wordt afgevoerd. Nu niet is gesteld of gebleken dat in Op-meer minder neerslag valt dan de gemiddelde hoeveelheid in Nederland, zoals gemeten door het KNMI, sluit de maatstaf zoals deze in artikel 4, lid 7 en lid 8, van de Verordening is vormgegeven, op aanvaardbare wijze aan bij het gebruik dat belanghebbende van de gemeen-telijke riolering maakt.
6.2.5.2. Dat van belanghebbende relatief hoge bedragen aan rioolafvoerrecht worden geheven is terug te voeren op de grote omvang van het bebouwde en verharde grondoppervlak van de door belanghebbende gebruikte eigendommen, waardoor veel hemelwater niet door de grond wordt geabsorbeerd, maar via de riolering moet worden afgevoerd.
6.2.5.3. Belanghebbende heeft nog gesteld dat de heffing onredelijk is omdat voor de afvoer van hemelwater vanaf openbare plaatsen geen rioolafvoerrecht wordt geheven. Zoals de Hoge Raad heeft beslist in zijn arrest van 10 april 1996, nr. 30 251, BNB 1996/207, behoeft ter zake van openbare plaatsen, zoals straten en parken, geen rioolrecht te worden geheven omdat die heffing niet ziet op het gebruik dat de gemeente zelf maakt van zodanige gemeentebezittingen. Daarop stuit belanghebbendes stelling af.
6.2.5.4. Aan gebruikers van woningen zijn geen aangiftebiljetten gezonden en heeft geen be-rekening van het bebouwde en verharde grondoppervlak plaatsgevonden. Naar het Hof met verweerder aannemelijk acht zal een dergelijke berekening er, uitzonderingen daargelaten, toe leiden dat de hoeveelheid toegevoerd (of opgepompt) water en het aantal kubieke meters he-melwater, berekend overeenkomstig artikel 4, lid 7 en lid 8, van de Verordening niet hoger zijn dan 500 kubieke meter. De gebruikers van woningen worden ingevolge artikel 5, sub 2, van de Verordening voor de afvoer van 25 tot 500 kubieke meters naar een vast tarief aange-slagen. Een en ander betekent dat verweerder niet onredelijk of willekeurig heeft gehandeld door bij de gebruikers van woningen niet afzonderlijk een onderzoek in te stellen naar het bebouwde en verharde grondoppervlak.
6.2.5.5. Belanghebbende stelt ook dat zij onevenredig veel moet betalen omdat de kosten van beheer en onderhoud van de rioleringsbuis, waarvan zij gebruik maakt, zeer gering zijn. Daar-bij verliest belanghebbende echter uit het oog dat de voorschriften in de Gemeentewet niet inhouden dat er een directe relatie moet bestaan tussen de hoogte van de heffing en de omvang van de kosten van de individuele van gemeentewege verleende dienst.
6.2.5.6. Evenmin is een gemeente gehouden om bij de bepaling van de heffingsmaatstaf van het rioolafvoerrecht rekening te houden met de mate van vervuiling van het afgevoerde afval- of hemelwater. Een dergelijke eis zou immers tot onuitvoerbaarheid van de regeling leiden, onder meer omdat ook kraanwater dikwijls (nagenoeg) schoon wordt afgevoerd en hemelwa-ter, anders dan belanghebbende stelt, ook kan zijn vervuild voordat dit wordt afgevoerd.
6.2.5.7. Met haar stelling dat zij voor de aanleg van de riolering reeds heeft betaald in de grondprijs, miskent belanghebbende dat het rioolafvoerrecht niet wordt geheven voor de aan-sluiting op een riolering, maar voor de kosten die door het beheer en het onderhoud van de riolering worden opgeroepen.
6.2.5.8. Dat de aangrenzende gemeenten de afvoer van hemelwater niet in hun heffingsmaat-staf betrekken en dat tal van andere gemeenten in het land dit evenmin doen, leidt niet tot on-verbindendheid van de Verordening. De gemeenten hebben op dit gebied immers, binnen de hierboven onder 6.2.2. geschetste randvoorwaarden, een grote vrijheid.
6.2.5.9. De omstandigheid dat het waterschap belanghebbende betrekt in de heffing van wa-terschapsbelasting en dat belanghebbende ook verontreinigingsheffing moet betalen wegens de directe of indirecte lozing van afvalwater op oppervlaktewater, ontneemt de gemeente niet het recht een rioolafvoerrecht te heffen op basis van artikel 229 van de Gemeentewet.
6.2.5.10. Van een willekeurige of onredelijke heffingsmaatstaf kan gelet op het vorenoverwo-gene niet worden gesproken.
6.2.5.11. Nu de onderhavige maatstaf van heffing voorts niet in strijd is met enig algemeen rechtsbeginsel en evenmin draagkrachtafhankelijk is, luidt de slotsom dat de gemeente die heffingsmaatstaf bevoegdelijk heeft vastgesteld.
6.2.6. Belanghebbende heeft haar stelling dat de geraamde baten van de riolering de geraamde lasten terzake te boven gaan ter zitting van 20 augustus 2004 ingetrokken en deze stelling be-perkt tot de kosten van de door belanghebbende opgeroepen lasten en de door belanghebbende betaalde heffing. Die stelling is hierboven onder 6.2.5.5. reeds verworpen.
6.2.7. Overigens heeft belanghebbende de berekening van de aanslagen niet meer betwist, zo is ter zitting van 20 augustus 2004 namens haar gesteld.
6.3. Verweerder heeft, na aansporing door het Hof, bij schrijven van 2 mei 2005 gegevens overgelegd van alle bedrijven op het industrieterrein A, de wijze waarop zij hemelwater af-voeren en de aan hen opgelegde aanslagen in het rioolafvoerrecht. Belanghebbende heeft de juistheid van dat overzicht niet bestreden.
Uit de overgelegde overzichten volgt dat de gemeente Opmeer niet een begunstigend beleid heeft gevoerd, waarvan zij in belanghebbendes geval is afgeweken. Alsdan komt toepassing van het gelijkheidsbeginsel slechts aan de orde indien in de meerderheid van de met dat van belanghebbende vergelijkbare gevallen een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven.
Uit het overzicht blijkt dat in 10 van de 59 gevallen de heffing inzake de afvoer van hemel-water achterwege is gebleven omdat de gemeente tot voor kort meende dat deze bedrijven loosden op ‘eigen water’ en geen gebruik maakten van de gemeentelijke riolering (inclusief openbaar gemeentewater).
Voor toepassing van de meerderheidsregel is daarom geen plaats.
6.4. De slotsom luidt dat het beroep van belanghebbende ongegrond is.
7. Proceskosten
Nu belanghebbende in het ongelijk is gesteld en zich geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig verweerder te veroordelen in de proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
8. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is vastgesteld op 2 september 2005 door mrs. O.B. Onnes, C. Schaap en J.P. Kruimel, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Rentenaar-Groot als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proces-kosten.