Gerechtshof Amsterdam, 14-10-2005, AU5148, 04/02366
Gerechtshof Amsterdam, 14-10-2005, AU5148, 04/02366
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 14 oktober 2005
- Datum publicatie
- 2 november 2005
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2005:AU5148
- Zaaknummer
- 04/02366
- Relevante informatie
- Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024] art. 225
Inhoudsindicatie
Parkeerbelasting. Door tegen betaling invalidenparkeerkaarten te verstrekken wekt een gemeente bij de houders van die kaarten het vertrouwen dat een redelijk aantal parkeerplaatsen voor invaliden beschikbaar zal zijn. Weliswaar heeft de gemeente voldoende plaatsen als invalidenparkeerplaats aangewezen, maar ten tijde van het parkeren was de helft daarvan niet beschikbaar vanwege een markt en een kermis. Naheffingsaanslag vernietigd.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Vierde Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het hoofd van de afdeling Belastingen en verzekeringen van de gemeente Purmerend, verweerder.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 21 juni 2004, gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 22 juni 2004, betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting met nummer 0049206. Bij de bestreden uitspraak is de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Het beroep strekt – naar het Hof begrijpt – tot vernietiging van de uitspraak van verweerder en tot vernietiging van de naheffingsaanslag.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
Het beroep is behandeld ter zitting van 5 november 2004. Aldaar zijn verschenen belanghebbende en namens verweerder A en B. Van de zijde van verweerder zijn ter zitting een aanwijzingsbesluit en twee mandaatbesluiten overgelegd. Voorts zijn van de zijde van verweerder twee plattegronden van het centrum van Purmerend en een exemplaar van het blad “Stadhuisberichten” overgelegd. Belanghebbende heeft van deze stukken kennis kunnen nemen en heeft zich daarover kunnen uitlaten.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Op 11 mei 2004 om 10.05 uur stond de auto van belanghebbende met kenteken CC-DD-00 geparkeerd in het centrum van Purmerend in de a-straat. Voor het daar op dat tijdstip parkeren van een voertuig diende parkeerbelasting te worden voldaan op grond van de Verordening parkeerbelasting Purmerend 2004, vastgesteld bij besluit van de raad van de gemeente Purmerend van 13 november 2003, nr. 03-92i, en gepubliceerd in het Gemeenteblad nr. 45 op 18 december 2003.
2.2. In de nabijheid van de plaats waar belanghebbende zijn auto heeft geparkeerd bevinden zich parkeerautomaten met behulp waarvan de parkeerbelasting uitsluitend op elektronische wijze (met gebruik van een chippas of prepaidkaart) kan worden betaald. Belanghebbende beschikt niet over een chippas of een prepaidkaart. Hij heeft voor het op genoemde plaats en genoemd tijdstip parkeren van zijn auto geen parkeerbelasting voldaan.
2.3. Belanghebbende beschikt over een invalidenparkeerkaart. In het centrum van Purmerend zijn op verschillende locaties parkeerplaatsen aangewezen als invaliden-parkeerplaats, waar met gebruikmaking van een parkeerschijf maximaal 3 uur gratis mag worden geparkeerd. De parkeerplaats in de a-straat waar belanghebbende heeft geparkeerd is een reguliere parkeerplaats.
2.4. Op 11 mei 2004 kon belanghebbende zijn auto niet parkeren op de in het centrum van Purmerend gelegen invalidenparkeerplaatsen in de b-straat en de c-straat omdat deze bezet waren door marktkramen. Evenmin kon hij parkeren op de invalidenparkeerplaatsen op de d-markt vanwege het opbouwen van een kermis.
2.5. Aan belanghebbende is op 11 mei 2004 om 10.05 uur een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 46,50, te weten € 1,50 aan parkeerbelasting en € 45 aan kosten. Een kopie van deze naheffingsaanslag is als bijlage A bij het verweer-schrift gevoegd.
3. Geschil
In geschil is of aan belanghebbende terecht een naheffingsaanslag parkeerbelasting is opgelegd.
4. Standpunten van partijen
4.1. Het Hof verwijst voor de standpunten van partijen en de motivering daarvan naar de gedingstukken.
4.2. Belanghebbende heeft ter zitting – kort samengevat – nog het volgende aan zijn stellingen toegevoegd.
Ik ben niet in staat om te lopen. Ik moet mijn auto zo parkeren dat er geen andere auto naast kan gaan staan. Als de invalidenparkeerplaatsen bezet zijn moet ik òf naar huis terug òf zo parkeren dat ik twee plekken bezet.
Ik wilde op 11 mei 2004 met mijn auto naar de d-markt. Toen die afgesloten bleek te zijn heb ik een invalidenparkeerplaats gezocht die daar zo dicht mogelijk in de buurt ligt. De twee plaatsen in de e-straat bleken echter al bezet. Door de kermis en de markt waren tien invalidenparkeerplaatsen minder beschikbaar. De dienstdoende controleur heeft gezegd dat hij wel 20 minuten bij de auto heeft staan wachten. Ik betwist dat dit zo lang heeft geduurd, want ik heb geparkeerd nabij het postkantoor en ben daarna door een steeg naar de d-markt gegaan omdat ik daar wilde betalen. Toen dat niet lukte ben ik teruggegaan om te kijken of ik bij het postkantoor kon betalen. Dat bleek echter ook niet mogelijk.
Een invalidenparkeerkaart kost in Purmerend € 27,50 en is 5 jaar geldig.
Ik heb een zogenaamde permanente pinontheffing. Om elektronisch te kunnen betalen moet ik mijn paspoort meenemen.
4.3. Verweerder heeft ter zitting – kort samengevat – nog het volgende aan zijn stellingen toegevoegd.
Belanghebbende woont al vanaf 1988 in Purmerend en is dus bekend met de situatie ter plaatse. Van de 22 invalidenparkeerplaatsen buiten de parkeergarages waren er op 11 mei 2004 elf niet beschikbaar. Nabij de plaats waar belanghebbende heeft geparkeerd ligt ook een bewonersgebied (geel gekleurd op het kaartje dat ik hierbij overleg). Daar mogen in principe alleen bewoners parkeren, maar voor invaliden wordt daarop een uitzondering gemaakt.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Het beroepschrift, gedagtekend 17 juni 2004 en ter griffie ingekomen op 21 juni 2004, heeft betrekking op een uitspraak van verweerder welke is gedagtekend op een latere datum, te weten 22 juni 2004. Uit het beroepschrift kan echter worden afgeleid dat belanghebbende de uitspraak op 17 juni 2004 heeft ontvangen. Op grond hiervan acht het Hof aannemelijk dat de uitspraak is bekendgemaakt uiterlijk op 17 juni 2004. Van een voor het begin van de beroepstermijn ingediend en om die reden mogelijk niet-ontvankelijk beroepschrift is dus geen sprake.
5.2. Belanghebbende stelt dat op 11 mei 2004 een groot deel van de invaliden-parkeerplaatsen in het centrum van Purmerend niet beschikbaar was om te parkeren. De invalidenparkeerplaatsen aan de b-straat en de c-straat waren, zo staat vast, in gebruik voor marktkramen en die op de d-markt voor het opbouwen van een kermis. Belanghebbende stelt dat hij als gevolg hiervan tevergeefs heeft gezocht naar een vrije invalidenparkeerplaats. Verweerder heeft ter zitting erkend dat van de 22 invalidenparkeerplaatsen buiten de parkeergarages er op de genoemde dag 11 niet beschikbaar waren.
5.3. Een invalide die in Purmerend wil parkeren op een invalidenparkeerplaats dient te beschikken over een invalidenparkeerkaart, welke tegen betaling bij de gemeente verkrijgbaar is. Belanghebbende beschikte op 11 mei 2004 over een dergelijke kaart.
5.4. Door tegen betaling invalidenparkeerkaarten te verstrekken wekt een gemeente bij de houders van die kaarten het vertrouwen, dat binnen het gebied waar betaald parkeren geldt een in verhouding tot het totale aantal parkeerplaatsen redelijk aantal parkeerplaatsen voor invaliden beschikbaar zal zijn. Het Hof heeft geen redenen om te oordelen dat de gemeente Purmerend in onvoldoende mate aan dit vertrouwen tegemoet is gekomen, door in het centrum van Purmerend buiten de zich daar bevindende parkeergarages 22 parkeerplaatsen als invalidenparkeerplaatsen aan te wijzen. Aangezien echter op 11 mei 2004 de helft van die plaatsen niet beschikbaar was, is het Hof van oordeel dat op die dag het zojuist bedoelde vertrouwen is beschaamd. Daarbij is mede van belang dat het vervallen van parkeerplaatsen voor het houden van een markt en een kermis aan de gemeente kan worden toegerekend. Aan voormeld oordeel doet niet af dat het invaliden is toegestaan om buiten het centrum te parkeren in een zogenaamd bewonersgebied.
5.5. Het onder 5.2 tot en met 5.4 overwogene brengt mee dat beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het vertrouwensbeginsel, eraan in de weg zouden hebben gestaan van belanghebbende parkeerbelasting na te heffen, indien hij op 11 mei 2004 zijn auto met gebruikmaking van zijn invalidenparkeerkaart en met inachtneming van de daaraan gestelde beperking in de tijd zou hebben geparkeerd op een reguliere parkeerplaats. Hiervan uitgaande moet naheffing van die belasting eveneens achterwege blijven nu belanghebbende, naar hij stelt en het Hof aannemelijk acht, heeft getracht de voor het parkeren op een reguliere parkeerplaats verschuldigde parkeerbelasting te voldoen bij een parkeerautomaat, maar de belasting reeds was nageheven voordat hij daarin was geslaagd.
5.6. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd. De overige stellingen van belanghebbende behoeven niet meer te worden behandeld.
6. Proceskosten
Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van belanghebbende op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet op artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht komen hiervoor in aanmerking de door belanghebbende gemaakte reiskosten per openbaar vervoer, tweede klasse, voor het bijwonen van de zitting. Het Hof stelt deze kosten vast op € 10.
7. Beslissing
Het Hof
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
- vernietigt de naheffingsaanslag;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 10 en wijst de gemeente Purmerend aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen;
- gelast de gemeente Purmerend het betaalde griffierecht ad € 37 aan belang- hebbende te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld op 14 oktober 2005 door mrs. O.B. Onnes, R.A. Steenbergen en E. Jochem in tegenwoordigheid van mr. M.H.A. Brands als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van het beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.