Home

Gerechtshof Amsterdam, 13-07-2005, AU7009, 04/04308

Gerechtshof Amsterdam, 13-07-2005, AU7009, 04/04308

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
13 juli 2005
Datum publicatie
30 november 2005
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2005:AU7009
Zaaknummer
04/04308
Relevante informatie
Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024] art. 229

Inhoudsindicatie

Omdat in dit geval aanstonds kenbaar was dat belanghebbende had kunnen volstaan met het indienen van een planologische vraag waarvoor € 27,23 in rekening zou zijn gebracht mocht van verweerder als behoorlijk handelend overheidsorgaan worden verwacht dat hij de betrokkene daarop uitdrukkelijk wijst of de aanvraag als een zodanige andere aanvraag in behandeling neemt. Het Hof vermindert de aanslag leges van € 1.084,70 tot dat bedrag.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Negende Enkelvoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op het beroep van X te Z, belanghebbende,

tegen

een uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Zaanstad, verweerder.

1. Loop van het geding

1.1. Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ingekomen op 2 november 2004, gericht tegen een uitspraak van verweerder, gedagtekend 23 september 2004, betreffende de heffing van leges ten bedrage van € 1.084,70.

1.2. Aan belanghebbende is met dagtekening 13 november 2003 een aanslag leges in verband met het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een reguliere bouwvergunning opgelegd ten bedrage van € 2.820,30. Na bezwaar is het bedrag van de leges bij de bestreden uitspraak verminderd tot € 1.084,70.

1.3. Het beroep strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot vermindering van de leges.

1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

1.5. Het beroep is op 14 juni 2005 ter zitting behandeld. Door belanghebbende is een pleitnota voorgedragen en een afschrift daarvan overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van het pand a-straat 1 te Q. In verband met een voorgenomen vergroting en verbouwing van dit pand is door de gemeente Zaanstad op 1 november 2002 een namens belanghebbende ingediende aanvraag voor een bouwvergunning ontvangen. Het hoofd van de afdeling Planologische vergunningen van die gemeente heeft, namens het college van burgemeester en wethouders (hierna: B&W), de aangevraagde vergunning bij besluit van 17 januari 2003 geweigerd omdat het bouwplan in strijd was met het voor belanghebbendes woning geldende bestemmingsplan.

Daarbij is tevens besloten dat het bouwplan niet voldeed aan de voor het vrijstellingsbeleid ex artikel 19, derde lid, van de Wet op de ruimtelijke ordening geldende criteria, reden waarom op voorhand al geen vrijstellingsprocedure is gevoerd.

2.2. Belanghebbende is tegen de weigering van de bouwvergunning in bezwaar gegaan. Nadat belanghebbende is gehoord is het bezwaar bij uitspraak van B&W van 8 september 2003 afgewezen.

2.3. Aan belanghebbende is vervolgens met dagtekening 13 november 2003 een aanslag leges in verband met het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een reguliere bouwvergunning opgelegd (de bouwleges) ten bedrage van € 2.820,30. Bij hetzelfde aanslagbiljet (“nota” genoemd) is aan belanghebbende € 258,25 leges in rekening gebracht ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag tot het beoordelen van een bodemonderzoeksrapport inzake de gesteldheid van de bodem. Het bedrag van de bouwleges is bij de bestreden uitspraak verminderd tot € 1.084,70 (€ 54,45 + (€ 54.235 - € 2.723) x 2%).

2.4. Door de (potentiële) aannemer van belanghebbende, A, is op eigen initiatief een planologische vraag als bedoeld in paragraaf 17, onder j, van de Tarieventabel behorende bij de Verordening op de heffing en de invordering van leges 2002 van de gemeente Zaanstad, vastgesteld door de gemeenteraad op 20 december 2001 (hierna respectievelijk: de Tarieventabel en de Legesverordening) namens belanghebbende ingediend voor een bouwplan van drie bouwlagen (twee woonlagen met zadeldak). De vraag naar de haalbaarheid van het bouwplan is door de afdeling Frontoffice Bouwen, Wonen & Bedrijven van de gemeente mondeling, negatief beantwoord. Belanghebbende noch zijn architect waren van de vraag en het antwoord op de hoogte.

2.5.1. Vervolgens is door de architect van belanghebbende de onder 2.1 vermelde aanvraag voor een bouwvergunning ingediend. Die aanvraag betrof een bouwplan van twee bouwlagen (twee woonlagen waarvan de bovenste een mansardedak). Dat bouwplan was, behoudens het aantal bouwlagen en type dak, qua breedte en hoogte vrijwel identiek aan het door A ingediende en door de afdeling ‘Frontoffice’ terstond afgewezen bouwplan.

2.5.2. Blijkens het (in de bezwaarfase opgemaakte) advies van de afdeling Backoffice Bouwen, Wonen & Bedrijven van de gemeente is de bouwvergunning terecht geweigerd vanwege overschrijding van de maximaal toegestane hoogte van de aanbouw (tot boven de goothoogte van het hoofdgebouw) en de maximaal toegestane diepte- en breedtemaat van de aanbouw, alsmede vanwege het op grond van het bestemmingsplan niet toegestane dak.

2.6. Belanghebbende heeft, na afwijzing van zijn bezwaar tegen het in 2.5.1 bedoelde bouwplan, een gewijzigd bouwplan (met één bouwlaag) ingediend ter zake waarvan inmiddels een bouwvergunning is verkregen. Hiervoor is opnieuw leges in rekening gebracht, welke door belanghebbende zonder bezwaar is voldaan.

3. Geschil

Tussen partijen is in geschil of de heffing van leges terecht en tot het juiste bedrag is geschied.

4. Standpunten van partijen

Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken en naar het aangehechte afschrift van het proces-verbaal van de zitting van 14 juni 2005.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Belanghebbende is het niet eens met het ter zake van de afgewezen vergunningaanvraag (sub 2.5.1) opgelegde bedrag aan bouwleges. Volgens belanghebbende stond op grond van het bestemmingsplan en het geldende vrijstellingsbeleid op grond van artikel 19, derde lid, van de Wet op de ruimtelijke ordening op voorhand al vast dat de verzochte bouwvergunning zou worden geweigerd omdat niet aan de daarvoor geldende voorwaarden werd voldaan en is hij, althans degene die namens hem de aanvraag heeft verzorgd, hierop ten onrechte niet gewezen in de aan het indienen daarvan voorafgaande gesprekken met een medewerker van de afdeling ‘Frontoffice’.

5.2. Het Hof begrijpt dat belanghebbende zijn standpunt met name doet steunen op de door hem gestelde omstandigheid dat voor de betrokken medewerker van de afdeling ‘Frontoffice’ aanstonds duidelijk moet zijn geweest dat het bouwplan niet voldeed aan de voorwaarde dat de aanbouw niet meer dan één bouwlaag mag betreffen, althans niet hoger dan de goothoogte van het hoofdgebouw mag zijn. Verweerder heeft deze stelling niet, althans niet (voldoende) gemotiveerd weersproken. Voorts stemt het een en ander overeen met de inhoud van de uitspraak op bezwaar van B&W van 8 september 2003 en het daaraan voorafgaande ongedateerde advies van de afdeling Backoffice Bouwen, Wonen & Bedrijven van de gemeente, alsmede met het feit dat de door A voor een op dit punt eveneens niet-toegestaan bouwplan ingediende planologische vraag onmiddellijk negatief is beantwoord. Het Hof gaat daarom uit van de juistheid van de stelling van belanghebbende dat de niet-kwalificatie van het bouwplan voor de afdeling ‘Frontoffice’ aanstonds kenbaar was.

5.3. Uit paragraaf 17 van de Tarieventabel volgt dat er voor belanghebbende in het onderhavige geval drie (aan)vragen bestonden waarmee zekerheid zou kunnen worden verkregen over de verkrijging van de aangevraagde bouwvergunning, te weten:

- een planologische vraag (sub j), zijnde een aan de indiening van een bouwinitiatief of bouwaanvraag voorafgaand ingediende vraag om een antwoord te krijgen op de haalbaarheid daarvan volgens de planologische bouwregelgeving; het bedrag van de terzake verschuldigde leges bedraagt € 27,23;

- een aanvraag tot het verkrijgen van een beoordeling van een bouwinitiatief (sub e), zijnde een aan de indiening van de bouwaanvraag voorafgaand ingediend ontwerpbouwplan om een antwoord te krijgen op de haalbaarheid daarvan volgens de planologische bouwregeling en de redelijke eisen van welstand; de verschuldigde leges bedragen € 27,23 plus 0,45% maal het bedrag van de bouwkosten dat € 2.723 overschrijdt; en

- een aanvraag tot het verkrijgen van een reguliere bouwvergunning (sub d), waarvoor het bedrag van de verschuldigde leges € 54,45 bedraagt plus 2% maal het bedrag van de bouwkosten dat € 2.723 overschrijdt.

5.4. Nu de aanvraag van belanghebbende - naar tussen partijen niet in geschil is - blijkens de letterlijke tekst een aanvraag om een reguliere bouwvergunning betrof, moet worden geoordeeld dat de leges van € 1.084,70 op grond van de Legesverordening in beginsel terecht aan belanghebbende in rekening is gebracht. Van verweerder als behoorlijk handelend overheidsorgaan mag naar het oordeel van het Hof echter worden verwacht dat hij in situaties waarin aanstonds vaststaat dat er voor de door de belastingplichtige gevraagde dienst een andere, aanzienlijk goed-kopere (gemeentelijke) dienst voorhanden is, de betrokken belastingplichtige daarop uitdrukkelijk wijst dan wel de aanvraag als een zodanige andere aanvraag in behandeling neemt. Naar het oordeel van het Hof is in het onderhavige geval van een dergelijke situatie sprake nu, gelet op het in 5.2 overwogene, aanstonds kenbaar was dat door belanghebbende had kunnen worden volstaan met het indienen van een planologische vraag waarvoor € 27,23 in rekening zou zijn gebracht. Het Hof zal de aanslag daarom dienovereenkomstig verminderen.

5.5. Op grond van het vorenstaande is het gelijk aan belanghebbende.

6. Proceskosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht komen de verletkosten voor en de reiskosten om de zitting in Amsterdam bij te wonen voor vergoeding in aanmerking, de laatste voor zover zij niet hoger zijn dan de reiskosten per openbaar vervoer, niet zijnde taxi, laagste klasse. Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat zijn verletkosten € 300 belopen. Het Hof begroot de verletkosten daarom op € 300 en de reiskosten op € 8, in totaal derhalve € 308. Andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn gesteld noch gebleken.

7. Beslissing

Het Hof

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de bestreden uitspraak;

- vermindert de aanslag tot een naar een verschuldigde leges van € 27,23;

- gelast de gemeente Zaanstad aan belanghebbende het griffierecht ad € 37 te vergoeden; en

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van belanghebbende ad € 308 en wijst de gemeente Zaanstad aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden.

De uitspraak is vastgesteld op 13 juli 2005 door mr. E.F. Faase, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Couperus als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.