Home

Gerechtshof Amsterdam, 29-12-2005, AU9285, 04/03420

Gerechtshof Amsterdam, 29-12-2005, AU9285, 04/03420

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
29 december 2005
Datum publicatie
11 januari 2006
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2005:AU9285
Zaaknummer
04/03420

Inhoudsindicatie

Vervangingsreserve. Art. 14, eerste lid, Wet IB 1964. Naar het oordeel van het Hof heeft de inspecteur terecht gesteld dat belanghebbende haar onderneming in 2000 geheel heeft gestaakt en in 2001 een nieuwe onderneming is begonnen. Daarom is de vorming van een vervangingsreserve niet toegestaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Eerste Meervoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op het beroep van X te Z, belanghebbende,

tegen

een uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst P.

1. Loop van het geding

Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 23 augustus 2004, ingediend door A als gemachtigde en aangevuld bij brief van 23 september 2004. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 12 juli 2004, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomsten-belasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2000.

Aan belanghebbende is een aanslag opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen van f 531.979. Na bezwaar tegen de aanslag is deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

Het beroep strekt tot vermindering van de aanslag tot, naar het Hof begrijpt, een aanslag berekend naar het aangegeven belastbaar inkomen. Voorts verzoekt belanghebbende om vergoeding van proceskosten.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

Van belanghebbende zijn op 24 maart 2005 nadere stukken ("pleitnota" met bijlagen) ontvangen. De griffier heeft een afschrift van die stukken naar de inspecteur gezonden.

Ter zitting van 7 april 2005 is namens belanghebbende verschenen A tot bijstand vergezeld van mr. (...). Namens de inspecteur is verschenen mr. (...). De inspecteur heeft ter zitting een pleitnota overgelegd en voorgedragen.

Met instemming van partijen is het beroep gelijktijdig behandeld met het door de echtgenoot van belanghebbende ingestelde beroep betreffende de aan hem opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000, kenmerk 04/03817.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Vanaf circa 1970 exploiteerde de echtgenoot van belanghebbende, B (hierna: de echtgenoot), een manege te Z.

2.2. De echtgenoot heeft op 4 september 1979 voor ƒ 10.495 het recht van erfpacht verkregen van een aan de gemeente Z toebehorend perceel grond ter grootte van circa 46 are, op het adres C-straat 14 (thans 16). Het recht van erfpacht eindigde op 31 maart 2029 en de jaarlijkse canon was ƒ 13.723. Op het perceel heeft de echtgenoot bedrijfsopstallen gesticht ten behoeve van de manege.

2.3. Op enig moment is belanghebbende met haar echtgenoot een vennootschap onder firma (Vof) aangegaan. De echtgenoot heeft daarbij zijn onderneming (inclusief het recht van erfpacht) ingebracht. De echtgenoot heeft zich bij inbreng de op dat moment in de onderneming aanwezige stille reserves - ter waarde van ƒ 100.000 - voorbehouden. De winstverdeling - na een rentevergoeding over het ingebrachte vermogen - was 50:50.

De manege werd geëxploiteerd onder de namen ‘V.o.f. XB’ en ‘Ruitercentrum Z’ (hierna: het ruitercentrum). Bij het ruitercentrum was geen personeel in loondienst. Incidenteel maakte belanghebbende gebruik van stagiaires en van een parttime instructeur.

In het verweerschrift staat over het ruitercentrum:

De (…) onderneming had in haar laatste volledige boekjaar (1999) een omzet van € 142.227. De verkochte manege had 67 paardenboxen met ongeveer 55 paarden. Er was ook sprake van een duidelijke naamsbekendheid. Er werd op grote schaal paardrijles gegeven aan kinderen. Ook was er sprake van een grote kantine met bar. De onderneming behaalde haar omzet met het geven van paardrijlessen (33%), de exploitatie van de kantine (9%) en de stalling (50%).

2.4. De echtgenoot heeft in 1996 voor ƒ 120.000 een aan het ruitercentrum grenzend perceel grond (C-straat 18) ter grootte van circa 52 are aangekocht met de bedoeling om daarop een uitbreiding van het bedrijf te realiseren. Het perceel grond is in de Vof ingebracht. Dit uitbreidingsplan is evenwel niet ten uitvoer gebracht en in 1999 ontstond het voornemen om het ruitercentrum te verkopen en op C-straat 18 een ponymanege te starten.

2.5. In september 1999 is aan Adviesbureau D B.V. opdracht verstrekt om een koper te vinden voor het ruitercentrum. Deze opdracht leidde op 30 oktober 1999 tot de verkoop van het ruitercentrum voor f 1.250.000, waarvan f 1.150.000 betrekking had op het recht van erfpacht en f 100.000 op de onderneming. Levering vond plaats op 1 maart 2000. De akte van levering luidde, voor zover relevant:

“[De echtgenoot] heeft blijkens (...)(...)verkocht (...):

het recht van erfpacht (...) met de rechten van de erfpachter op de zich daarop bevindende opstallen te weten stallen, schuur, bedrijfsgebouw, erf en verder aanbehoren, plaatselijk bekend als C-straat 16 (…)

(…)door koper te gebruiken als manege.

(...)

Ter uitvoering van de koopovereenkomst dragen [belanghebbende en de echtgenoot], handelende in hun hoedanigheid van enige vennoten van de vennootschap onder firma V.o.f. XB in eigendom over aan de koper (...): het door de vennootschap tot op heden uitgeoefende manegebedrijf onder de naam “Ruitercentrum Z.”

Tot het manegebedrijf behoren ondermeer:

- de inventaris van de kantine, overige roerende zaken alsmede de levende have zoals omschreven in de aan deze akte te hechten lijst;

- de inventaris van de Ruitershop, zoals omschreven in de aan deze akte te hechten lijst;

- de huur(koop)overeenkomsten ten aanzien van apparatuur in de kantine voor zover overdraagbaar;

- alle vergunningen ten name van de vennootschap met betrekking tot de manege, voor zover overdraagbaar;

- (het recht op) de handelsnaam “Ruitercentrum Z”

- de goodwill.

(...)

Ten aanzien van de overdracht van de onderneming verklaren partijen een beroep te doen op artikel 31 Wet op de omzetbelasting 1968, daar een gehele onderneming wordt overgedragen en voortgezet door koper.”

Het perceel grond C-straat 18 is niet meeverkocht. De verkoopovereenkomst verbood belanghebbende niet om nieuwe, soortgelijke activiteiten elders op te zetten.

2.6. Bij schrijven van 11 april 2000 heeft de toenmalige gemachtigde de Belastingdienst Particulieren/Ondernemingen P bericht dat de Vof voornemens was het ruitercentrum in 2000 te staken. Bij die gelegenheid verzocht hij om een minnelijke waardering van het in 1996 aangekochte perceel grond.

In de overeenkomst ‘Gezamenlijke taxatie onroerende zaak’ vermeldde belanghebbende als reden voor de taxatie: ‘staking van de onderneming’.

Bij overeenkomst van 6 juli 2000 is de waarde in het economische verkeer van deze grond minnelijk vastgesteld op f 290.000. De overeenkomst vermeldde als reden voor de waardering: ‘bedrijfsbeëindiging en overbrenging van bedrijfsvermogen naar privé-vermogen’.

2.7. Door ‘Stal XB’ is op 14 september 1999 een bouwvergunning aangevraagd voor de oprichting van een ponymanege op het perceel C-straat 18 te Z (hierna: de ponymanege). Deze bouwvergunning is ondanks bezwaren van de lokale Land- en Tuinbouworganisatie, verleend op 18 juli 2000.

In januari 2001 is opdracht gegeven tot de bouw van een binnenbak met stallen op het adres C-straat 18 te Z. Oplevering en eerste ingebruikneming van de ponymanege vonden plaats in mei 2001.

Het verweerschrift vermeldt over de ponymanege:

De nieuwe onderneming die de belanghebbende samen met haar partner exploiteert heeft in het eerste volledige boekjaar (2002) een omzet behaald van € 28.601. Het paardenpension heeft 15 boxen waarvan er in juli 2003 13 in gebruik waren. Bij het paardenpension is geen naambord geplaatst en de naam van de manege wordt niet vermeld in het telefoonboek. Er wordt alleen op aanvraag paardrijles gegeven; er is verklaard dat dit slechts een enkele maal gebeurd.

De eigenaren van de paarden verzorgen zelf hun paarden. Tevens berijden de eigenaren hun eigen paarden. B en X zorgen voor voedsel en hooi voor de paarden. Er is een gelegenheid om een consumptie te gebruiken maar deze ruimte laat zich niet vergelijken met een kantine maar lijkt veeleer op een huiskamer. Hier wordt thee en koffie geschonken. Er wordt voor dit onderdeel geen omzet aangegeven.

De omzet bestaat nu nagenoeg geheel uit de stallingsinkomsten.

2.8. In belanghebbendes pleitnota staat:

Alle eigenaren van de paarden, welke in de nieuwe manege een onderdak hebben gevonden, zijn afkomstig van de oude manege. Een flink aantal andere oude eigenaren staat op de wachtlijst om hun paard te mogen stallen.

2.9. De aangiften omzetbelasting van de Vof vermelden over 2000 de volgende omzetten (in euro’s):

- januari 12.027

- februari 13.020

- maart 1.195

- mei tot en met december Nihil

2.10. Op 17 juli 2001 heeft de toenmalige accountant van belanghebbende de jaarstukken van de Vof opgemaakt. De jaarstukken vermelden als balansdatum 29 februari 2000 en als periode waarover de resultatenrekening is opgemaakt 1 januari 2000 tot en met 29 februari 2000. In het rapport staat:

Hierdoor brengen wij verslag uit inzake de door ons verrichte werkzaamheden betreffende het verslagjaar 2000 (…) Ingevolge uw opdracht hebben wij de jaarrekening 2000 van Ruitercentrum Z samengesteld …

2.11. Belanghebbende heeft op 27 augustus 2002 aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000 naar een belastbaar inkomen van f 314.015.

De aangifte, die door een nieuwe belastingadviseur was opgesteld, specificeerde het belastbaar inkomen als volgt:

winst i.v.m. staking van een onderneming: gedeeltelijke verkoop (duurzame inkrimping) Overnamesom manege 1.250.000

- boekwinst veewagen 999

- voorbehoud stille reserves B 100.000

- boekwaarde overgedragen activa 50.970

1.100.029

kosten i.v.m. staking 54.524

1.045.505

Vervangingsreserve 400.000

645.505

aandeel belanghebbende (50%) 322.752

- af: stakingvrijstelling 20.000

- winst volgens jaarrekening 10.330

- diversen 852

313.934

af: diversen 81

314.015

FOR ----------

belastbaar inkomen 314.015

Voor ƒ 302.752 vroeg belanghebbende om toepassing van het bijzondere tarief.

2.12. Met dagtekening 29 augustus 2003 is de aanslag als volgt vastgesteld:

Aangegeven belastbaar inkomen: f 314.015

Bij: diverse correcties, niet in geschil: “ 6.006

Bij: correctie vervangingsreserve: “ 200.000

Bij: belaste vermindering fiscale oudedagsreserve: “ 11.958

Vastgesteld belastbaar inkomen: f 531.979

Van het belastbaar inkomen werd ƒ 474.035 naar het bijzondere tarief van artikel 57 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (Wet IB) belast. Tevens legde de inspecteur een verzuimboete van ƒ 250 op.

3. Geschil

In geschil is of de winst die is behaald bij de verkoop van het ruitercentrum gedeeltelijk mag worden ondergebracht in een vervangingsreserve, welke vraag belanghebbende bevestigend en de inspecteur ontkennend beantwoordt.

Belanghebbende stelt dat zij haar onderneming in 2000 - niet heeft gestaakt, maar - duurzaam heeft ingekrompen, dat zij met betrekking tot het afgestoten deel van haar onderneming een vervangingsvoornemen had en dat zij voor de winst behaald met de verkoop van dat deel een vervangingsreserve ex artikel 14 Wet IB wil vormen.

De inspecteur stelt dat belanghebbende haar onderneming in 2000 geheel heeft gestaakt en dat zij in 2001 een nieuwe onderneming is begonnen. Alsdan is de vorming van een vervangingsreserve niet toegestaan.

4. Standpunten van partijen

4.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding.

4.2. Ter zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende nog naar voren gebracht dat de balans per 29 februari 2000 is opgemaakt ten behoeve van de kopers van het ruitercentrum en dat er ten behoeve van belanghebbende wel een jaarrekening van haar onderneming is opgemaakt die betrekking had op het gehele kalenderjaar 2000.

Op die balans is C-straat 18 geactiveerd.

4.3. De inspecteur heeft ter zitting opgemerkt dat hij onkundig is van een jaarrekening van de onderneming van belanghebbende die betrekking heeft op het gehele kalenderjaar 2000.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 14, eerste lid, van de Wet IB kan bij het bepalen van de in een kalenderjaar genoten winst in elk geval, indien en zolang het voornemen tot vervanging van een vervreemd bedrijfsmiddel bestaat, het verschil tussen boekwaarde en de opbrengst van de vervreemding gereserveerd worden tot vermindering van de in aanmerking te nemen kosten van vervanging.

Een zodanige vervangingsreserve dient aan de winst te worden toegevoegd in het geval de onderneming wordt gestaakt, in welk geval de vrijgevallen vervangingsreserve dient te worden gerekend tot de stakingswinst van de onderneming. Bij verplaatsing van een bedrijf onder vervanging van de bedrijfsmiddelen kan onder omstandigheden sprake zijn van vervanging in voormelde zin en is de vorming van een vervangingsreserve niet bij voorbaat uitgesloten.

5.2. Vaststaat dat belanghebbende en haar echtgenoot tot 1 maart 2000 op C-straat 16 een onderneming dreven en dat zij die onderneming (inclusief onroerende zaak, inventaris, levende have, lopende overeenkomsten, vergunningen, de naam Ruitercentrum Z en de goodwill) per genoemde datum aan derden hebben overgedragen en dat zij, na voorbereidende handelingen, in mei 2001 op C-straat 18 nieuwe, qua omvang geringere ondernemingsactiviteiten zijn gestart.

Belanghebbende heeft niet, althans onvoldoende weersproken hetgeen de inspecteur in zijn verweerschrift over de aard, de inhoud, de omzet(samenstelling) en de externe presentatie van de oude en de nieuwe ondernemingsactiviteiten gesteld heeft (zie hierboven onder 2.7). Uit die citaten leidt het Hof af dat de nieuwe activiteiten ten opzichte van de oude wezenlijk beperkter en anders van aard zijn (op de nieuwe locatie gaf belanghebbende nagenoeg geen paardrijles meer, kon hij beduidend minder dieren stallen, was er geen kantine meer en verzorgde hij de dieren niet meer). De nieuwe activiteiten leverden ook substantieel minder op. Tevens is aannemelijk dat de Vof het nieuwe bedrijf vanaf 2001 in mindere mate en anders naar buiten presenteerde.

Hieruit volgt naar het oordeel van het Hof dat belanghebbende in 2000 haar tot dan toe onder de naam Ruitercentrum Z gedreven onderneming heeft gestaakt en vervolgens een nieuwe - andere - onderneming, te weten een ponymanege, is gestart.

Het Hof ziet zijn oordeel bevestigd door de jaarstukken over 2000 die de voormalige accountant van belanghebbende in juli 2001 heeft opgemaakt met als afsluiting van het reguliere boekjaar 29 februari 2000.

5.3. Uit het voorgande volgt dat belanghebbendes subsidiaire standpunten (dat de nieuwbouw eenzelfde economische functie vervult, dan wel dat er op de nieuwe locatie sprake is van dezelfde activiteiten) verworpen zijn of niet meer relevant zijn.

Immers uit ’s Hofs oordeel volgt dat niet meer van belang is welke functie de nieuwbouw op C-straat 18 heeft nu de nieuwe activiteiten anders van aard zijn.

Evenmin is nog van belang de vraag wat de inhoud is van de jaarstukken over het gehele jaar 2000, waarvan de gemachtigde heeft aangeboden deze alsnog over te leggen.

5.4. Het voorgaande betekent dat belanghebbende ter zake van de behaalde boekwinst bij de verkoop van het ruitercentrum niet voldoet aan de voorwaarden voor het vormen van een vervangingsreserve en dat deze boekwinst tot de stakingswinst van het jaar 2000 behoort.

Nu belanghebbende overigens niet heeft gesteld dat de aanslag op basis van onjuiste gegevens is opgelegd, en evenmin dat de boete onterecht is opgelegd, is het gelijk aan de inspecteur.

6. Proceskosten

Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

7. Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

De uitspraak is vastgesteld op 29 december 2005 door mrs. J.P.A. Boersma, voorzitter, P.F. Goes en J. Snitker, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. van Schaik, als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geano-nimiseerde vorm.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.