Gerechtshof Amsterdam, 15-06-2006, AX9328, 02/04939
Gerechtshof Amsterdam, 15-06-2006, AX9328, 02/04939
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 15 juni 2006
- Datum publicatie
- 26 juni 2006
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2006:AX9328
- Zaaknummer
- 02/04939
Inhoudsindicatie
Een douane-expediteur doet aangifte tot plaatsing van goederen onder de regeling extern communautair douanevervoer. Het vijfde exemplaar van het document T1 wordt niet terugontvangen. De inspecteur reikt een uitnodiging tot betaling voor douanerechten en omzetbelasting uit en legt een bestuurlijke boete op van € 90.
Belanghebbende stelt dat is aangetoond dat de betreffende goederen hun bestemming hebben bereikt en dat daarom het document T1 materieel wel is gezuiverd. Belanghebbendes beroep wordt verworpen. Naar het oordeel van de Douanekamer zijn de goederen onttrokken aan het douanetoezicht en is een douaneschuld ontstaan. Het is aannemelijk dat de onttrekking in Nederland heeft plaatsgevonden. Dit brengt voor de heffing van omzetbelasting mee dat zich het belastbare feit invoer als bedoeld in artikel 18, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet OB heeft voorgedaan. Ook de omzetbelasting is terecht geheven. Daarnaast acht de Douanekamer de opgelegde boete passend en geboden.
Beroep ongegrond.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DOUANEKAMER
Uitspraak
in de zaak nr. 02/4939 DK
de dato 15 juni 2006
1. De procedure
Op 31 juli 2002 is bij de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Douanekamer) een beroepschrift ingekomen van A, namens X B.V. te B, belanghebbende. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van het hoofd van de Belastingdienst/Douane P, de inspecteur, van 3 juli 2002, kenmerk xxxx, waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen de op één aanslagbiljet - van 15 april 2002, nummer xxxx verenigde uitnodigingen tot betaling, van in totaal € 11.616,51 te weten voor douanerechten ( € 1.401,03), verzuimboete (€ 90) en omzetbelasting ( € 10.125,48), werd afgewezen.
1.2. Van belanghebbende is door de griffier een griffierecht geheven van
€ 218,--. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden tijdens de zitting van de Douanekamer van 26 juli 2005. Namens belanghebbende is verschenen C. Namens de inspecteur is verschenen mr. D en mr. E. De inspecteur heeft een pleitnota overgelegd en voorgelezen.
2. De vaststaande feiten
2.1.1. Belanghebbende, douane-expediteur, heeft op 29 juni 2001 aangifte gedaan tot plaatsing van goederen onder de regeling voor extern communautair douanevervoer. Het kantoor van vertrek, Schiphol, gaf een document T1 met nummer xxxx af. De goederen zijn op vermelde aangifte omschreven als "3 colli scheepsbenodigdheden zijnde andere delen van dieselmotoren". De aangegeven goederencode was 8409 99 00. De geadresseerde van de zending was F /G te H/ I. De goederen werden per vrachtauto vervoerd naar H.
2.1.2. Omdat het vijfde exemplaar(hierna: terugzendingsexemplaar) van het document niet werd terugontvangen, heeft de inspecteur bij brief van 16 oktober 2001 aan belanghebbende het volgende meegedeeld:
"Betreft
Verzoek om inlichtingen
Referentienummer:-
Douanedocument: T-xxxx
Datum van afgifte: 29-06-2001
Plaats van afgifte: P
Land./kantoor van bestemming: J/H
Geachte heer/mevrouw,
Tot op heden is, op het zuiveringskantoor te Heerlen, het terugzendingsexemplaar van het bovenstaande document niet terugontvangen of wel terugontvangen, maar niet voorzien van de vereiste aftekeningen. Het document is derhalve nog niet gezuiverd, hetgeen tot gevolg kan hebben dat een douaneschuld ontstaat waarvoor u in beginsel aansprakelijk bent.
Ik verzoek u de van toepassing zijnde bescheiden of gegevens, (binnen 1 maand) aan mij toe te zenden:
- een kopie van het zuiveringsexemplaar;
- Ontvangstbewijs van het douane-document, afgetekend door het kantoor van bestemming;
- CMR-vrachtbrief/ Kopie Air Way Bill/ Bill of loading/ Kopie factuur;
- Kantoor / Plaats van bestemming;
- Kopie invoerdokument/ de aangifte tot plaatsing onder een douaneregeling;
(...)
Indien de genoemde bescheiden voldoen aan het gestelde in art. 380 Tvo en mededeling 11 van het Handboek Douane, kan ik direct overgaan tot materieel zuiveren. Indien zij niet aan deze eisen voldoen, zal ik de bescheiden meezenden met het verzoek om nasporing aan het kantoor van bestemming. De bescheiden kunnen daar door de Douane worden gewaarmerkt, dan wel dienen om het terugzendingsexemplaar te traceren.
(...)".
2.1.3. Bij brief van 9 januari 2002 werd belanghebbende door de ambtgenoot van de inspecteur te Heerlen ervan in kennis gesteld dat de op document T1 met nummer xxxx aangegeven goederen hun bestemming niet hadden gevolgd. Belanghebbende werd daarop in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren inzake de regelmatigheid van het douanevervoer. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
2.2.1. Met dagtekening 15 april 2002 deed de inspecteur belanghebbende de in geding zijnde uitnodiging tot betaling toekomen, waarvan de inhoud- voor zo-ver hier van belang- luidt:
"hierbij deel ik u mede dat bovengenoemde aangifte geheel of gedeeltelijk ongezuiverd is ge-bleven. Uit de mij ter beschikking staande gegevens blijkt dat u de aangever bent dan wel de persoon die de goederen heeft aanvaard in de wetenschap dat deze onder de regeling douanevervoer zijn geplaatst. Ingevolge artikel 96 van het Communautair Douanewetboek (CDW) bent u verplicht alle bepalingen van deze douaneregeling na te leven. Derhalve bent u ten gevolge van de (gedeeltelijke) niet-zuivering douanerechten, omzetbelasting verschuldigd op grond van artikel 203, subsidiair artikel 204 van het CDW juncto artikel 18 van de Wet op de omzetbelasting 1968."
Terzake van het niet tijdig vervullen van de formaliteiten ter beëindiging van de regeling douanevervoer werd belanghebbende tevens een bestuurlijke boete opgelegd van € 90.
2.2.2. Tegen de onder 2.2.1. vermelde uitnodiging tot betaling heeft belang-hebbende bij brief, ingekomen bij de Belastingdienst op 27 mei 2002, bezwaar aangetekend.
2.2.3. Bij brief van 27 mei 2002 heeft belanghebbende de douane te H verzocht een originele stempel te plaatsen op een kopie van het document T1. Dit verzoek is bij brief van 3 juni 2002 afgewezen.
2.3. Tot de gedingstukken behoren de volgende, door belanghebbende overgelegde stukken:
- een fotokopie van een te Schiphol ingediende aangifte voor het plaatsing onder de regeling communautair douanevervoer met nummer xxxx van 29 juni 2001;
- een originele Generale verklaring Benelux 20 met daarop vermeld als da-tum van aankomst 30 juni 2001 met ambtelijke verklaring (douane J) terzake van de afgifte van de akte van afrekening indien op meer dan één plaats wordt gelost van 2 juli 2001;
- een origineel getekend document T1 met nr. xxxx met een stempel die vermeldt: "G" Off.No.xxxx G.R.T. xxxx en de tekst "received on board 02.07.01";
- een originele factuur van K Co. Ltd. met de tekst "Shipping invoice. Ship 's spares in transit". De factuur is gestempeld met de tekst "G" L Off.No.: xxxx G.R.T. xxxx";
- Originele en getekende facturen met de tekst "At M A/S. Ships name G betreffende " packing set grinding stone," etc.;
- Een fotokopie van de bemanningslijst van het schip "G : ";
- Een fotokopie van een verklaring van de rederij, F, van 16 juli 2002. Deze verklaring luidt -voorzover van belang - :
"Betreft: aanzuivering T1 Schiphol xxxx dd 29-06-2001
N.a.v. uw schrijven dd 11-07-2002 doen wij u hierbij toekomen kopieën van de bemanningslijsten waaruit blijkt dat degene die getekend heeft op het kopie dokument T1 de kapitein van mv 'G' is.
Het schip is op 30-06-2001 in H binnengekomen en weer vertrokken op 03-07-2001. De betreffende goederen zijn zoals bekend op 02-07-2001 aan boord afgeleverd waarvoor getekend is op de beurtvaart vrachtbrief door de chief engineer.
(...)
De chief-engineer welke aan boord was ten tijde van de originele levering heeft e.e.a. uitgezocht en heeft ten opzichte van de kapitein van het schip verklaard dat de goederen inderdaad zijn ontvangen.
(...)
Degene die op de vrachtbrief van de originele levering tekent is de nr. 5 op beide bemanningslijsten, t.w. de chief-engineer mr. N.
Wij hebben de pakbonnen aan de kapitein aangeboden tijdens dit scheepsbezoek met het verzoek om nogmaals met de chief-engineer te controleren dat deze goederen inderdaad zijn geleverd en [deze] heeft toen (januari 02) getekend voor het feit dat de goederen op 02-07-01 aan boord afgeleverd zijn".
3. Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur belanghebbende terecht heeft uitgenodigd tot betaling van de onder 1.1. vermelde bedragen aan douanerechten, omzetbelasting en boete.
4. Het standpunt van belanghebbende
4.1. Genoegzaam is aangetoond dat de goederen hun bestemming hebben bereikt. Het document T1 is derhalve materieel wel gezuiverd. De goederen zijn, nadat zij op de plaats van bestemming zijn aangekomen wederuitgevoerd uit het douanegebied van de Gemeenschap. De schorsingsregeling is op die wijze beëindigd en er is derhalve geen douane- of omzetbelastingschuld ontstaan.
4.2. De kapitein van het schip heeft verzuimd om het document met de goederen aan te brengen alvorens uit te varen. Belanghebbende heeft aan de gestelde verplichtingen voldaan aangezien niet belanghebbende maar de afhandelaar van het schip zijn verplichting niet is nagekomen. Er wordt wat de verzuimboete betreft een beroep gedaan op afwezigheid van alle schuld.
4.3. Ter zitting heeft belanghebbende aangegeven aan het reeds door hem gestelde niets te willen toevoegen.
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. De afgifte van het document T1 op 29 juni 2001 brengt met zich dat de procedureregels met betrekking tot de nasporing naar de zuivering van het document gelden overeenkomstig het regime van de vóór 1 juli 2001 geldende wettelijke bepalingen. Dat is ook zo gebeurd.
5.2. Geen van de door belanghebbende overgelegde bescheiden voldoet aan de bij artikel 380 (zoals dit artikel ten tijde van de invoer luidde) UCDW gestelde vereisten. Zij kunnen daarom niet dienen tot bewijs van de regelmatigheid van de regeling douanevervoer.
5.3. Ter zitting heeft de inspecteur hieraan, zakelijk weergegeven, nog het volgende toegevoegd.
Op grond van artikel 96, lid 1, van het CDW is het de verplichting van de aangever van het document T1, in dit geval belanghebbende, om de goederen binnen de gestelde termijn bij de douane op het kantoor van bestemming aan te brengen. Belanghebbende heeft aan deze verplichting niet voldaan en daarom is terecht aan haar de boete op basis van artikel 38 lid 1 van de Douanewet opgelegd.
6. De rechtsoverwegingen
6.1. Met betrekking tot de douanerechten
6.1.1. Als aangever voor de regeling extern communautair douanevervoer is belanghebbende op grond van de artikelen 92 en 96, eerste lid, van het CDW verplicht de onder de regeling gebrachte goederen binnen de gestelde termijn samen met de vereiste documenten bij de douane aan te brengen op het douanekantoor van bestemming, met inachtneming van de door de douane-autoriteiten getroffen identificatiemaatregelen. Uit de brieven, weergeven onder 2.1.1. en 2.1.2. blijkt dat de goederen met het op de goederen betrekking hebbende document niet bij de douane zijn aangeboden. Daaruit volgt dat belanghebbende de op haar rustende verplichtingen, voortvloeiend uit de toepassing van de regeling extern communautair douanevervoer, niet is nagekomen. Aan dit oordeel doen niet af de door belanghebbende overgelegde stukken, vermeld onder 2.3., aangezien deze stukken niet het bewijs leveren dat de goederen én het document bij het kantoor van bestemming zijn aangebracht.
Naar het oordeel van de Douanekamer voldoet geen van de genoemde stukken op zich aan de in artikel 380 (in de destijds geldende versie) UCDW gestelde vereisten. Zij kunnen daarom niet dienen tot bewijs van het regelmatige verloop van de regeling extern communautair douanevervoer.
6.1.2. Ingevolge artikel 203, eerste lid, van het CDW ontstaat een douaneschuld bij invoer, indien aan rechten bij invoer onderworpen goederen aan het douanetoezicht worden onttrokken. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: Hof van Justitie) van 1 februari 2001, zaak C-66/99 (Wandel), Jurispr. blz. I-1873, en UTC 2001/61* , blijkt dat dit begrip onttrekking moet worden uitgelegd, als elk handelen of elk nalaten dat tot gevolg heeft dat de bevoegde douaneautoriteit, al is het maar tijdelijk, geen toegang heeft tot onder douanetoezicht staande goederen, en de in de communautaire wetgeving voorziene controles niet kan uitvoeren.
6.1.3. Uit de onder 2.1. tot en met 2.3. vermelde feiten, alsmede uit hetgeen onder 6.1.1. en 6.1.2. is overwogen, volgt dat de betreffende goederen zijn onttrokken aan het douanetoezicht en dat met betrekking tot deze goederen mitsdien op grond van artikel 203, eerste lid, van het CDW een douaneschuld is ontstaan.
6.1.4. Op basis van artikel 215, eerste lid, aanhef en eerste gedachtestreepje, van het CDW, ontstaat de douaneschuld op de plaats waar de feiten zich voordoen die tot het ontstaan van deze schuld leiden. In dit geval is sprake van vervoer met een vrachtwagen waarbij de goederen niet zijn aangebracht bij het kantoor van bestemming te H. De onttrekkingshandeling - het niet aanbrengen- heeft zich dus in Nederland voorgedaan.
6.1.5. Gelet op artikel 203, derde lid, vierde gedachtestreepje, is belanghebbende terecht aangemerkt als douaneschuldenaar. De inspecteur heeft derhalve op goede gronden aan belanghebbende de uitnodiging tot betaling van douanerechten uitgereikt.
6.2. Met betrekking tot de omzetbelasting
6.2.1. Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onderdeel c, en tweede lid, aanhef en onderdeel c van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) vormt het in Nederland onttrekken van goederen aan de regeling extern communautair douanevervoer het belastbare feit invoer in de zin van de omzetbelasting. In zijn arrest van 11 juli 2002, zaak C-371/99 (Liberexim), Jurispr. blz. I-6227, ook gepubliceerd in
* en BNB 2003/158, heeft het Hof van Justitie voor wat betreft het begrip onttrekking in de zin van artikel 7, derde lid, van de Zesde richtlijn van 17 mei 1977, PbEG L145, betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lidstaten inzake omzetbelasting (hierna: de Zesde Richtlijn), verwezen naar de omschrijving gegeven in het hiervoor onder 6.1.2. vermelde arrest Wandel. Het bepaalde in artikel 18, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet OB dient volgens het communautaire recht te worden uitgelegd conform het bepaalde in de Zesde richtlijn, meer in het bijzonder conform artikel 7, derde lid, daarvan.6.2.2. De Douanekamer is van oordeel, zoals ook onder 6.1.1. tot en met 6.1.5 is overwogen, dat de goederen aan het douanetoezicht zijn onttrokken en dat de douaneschuld in Nederland is ontstaan. Gelet op hetgeen onder 6.1.4. is overwogen moet voor de omzetbelasting evenzeer worden geoordeeld dat een onttrekking heeft plaatsgevonden in de zin van artikel 18, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet OB. De omstandigheid dat het aannemelijk is dat deze onttrekking in Nederland heeft plaatsgevonden brengt voor de heffing van omzetbelasting met zich dat het belastbare feit invoer als bedoeld in artikel 18, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet OB zich met betrekking tot de goederen heeft voorgedaan.
6.2.3. Gelet op het hiervoor overwogene, en in aanmerking nemende artikel 22 van de Wet OB, moet worden geoordeeld dat ook de omzetbelasting terecht is geheven.
6.3. Met betrekking tot de boete
Op grond van artikel 38, eerste lid, van de Douanewet kan de inspecteur een verzuimboete van maximaal € 90 opleggen indien voor goederen, die zijn geplaatst onder de regeling douanevervoer, de formaliteiten ter beëindiging van de regeling in strijd met wettelijke bepalingen niet of niet tijdig worden vervuld. De boete wordt opgelegd aan degene die de formaliteiten dient te vervullen. Nu belanghebbende niet de formaliteiten ter beëindiging van de regeling extern communautair heeft vervuld - zij heeft immers niet de goederen bij het kantoor van bestemming aangebracht - en geen bijzondere omstandigheden aanwezig zijn, acht de Douanekamer de opgelegde boete passend en geboden.
7. De proceskosten
De Douanekamer acht geen termen aanwezig voor een veroordeling van een der partijen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
8. De beslissing
De Douanekamer verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld op 15 juni 2006 door mr. F.H.M. Possen, voorzitter, en mrs. H.J. Bronkhorst en J.T.M. Nijenhof, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando, griffier. De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
De griffier: De voorzitter:
Beroep in cassatie
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.