Home

Gerechtshof Amsterdam, 04-07-2006, AY0258, 05/00073

Gerechtshof Amsterdam, 04-07-2006, AY0258, 05/00073

Inhoudsindicatie

Navorderingsaanslagen naar hoge geschatte bedragen opgelegd in kader van Rekeningenproject. Verzoeker ontkent rekeninghouder van KBLux-bankrekening te zijn en vraagt volledige schorsing van de aanslagen. De voorzieningenrechter acht bewezen dat verzoeker wél rekeninghouder was, maar hij vindt de schattingen van de inspecteur onredelijk hoog.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

UITSPRAAK VAN DE VOORZIENINGENRECHTER ALS BEDOELD IN ARTIKEL 8:84 VAN DE ALGEMENE WET BESTUURSRECHT

inzake: X te Z, verzoeker,

tegen: de inspecteur van de Belastingdienst P, de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

Bij schrijven van 5 januari 2005 heeft mr. A namens verzoeker een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend, waarbij hij verzoekt om de rechtsgevolgen van de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/ premieheffing volksverzekeringen (IB/PVV) 1991 tot en met 2000 en vermogensbelasting (VB) 1992 tot en met 2000 te schorsen zolang de bestreden navorderingsaanslagen niet in rechte vaststaan.

De inspecteur heeft gereageerd bij schrijven van 21 januari 2005.

Bij faxbericht van 24 januari 2005 heeft de gemachtigde enige producties in het geding gebracht.

Het verzoek is behandeld ter zitting van 26 januari 2005, alwaar zijn verschenen de gemachtigde, vergezeld van verzoeker, alsmede namens de inspecteur mr.B.

Namens verzoeker is een pleitnota voorgedragen en overgelegd. De inspecteur heeft daarvan kennis genomen en heeft zich erover uitgelaten.

2. Karakter voorlopige voorziening

Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.

Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en is dit niet bindend voor de beslissing in de bodemprocedure.

3. Feiten en omstandigheden

3.1. Aan verzoeker zijn navorderingsaanslagen IB/PVV voor de jaren 1991 tot en met 2000 en VB 1992 tot en met 2000 opgelegd met een verhoging/boete van 100%. Dit is gebeurd in het kader van het zogenoemde Rekeningenproject. Dit project is gebaseerd op de gegevens van (kopieën van) microfiches, kennelijk afkomstig van de Kredietbank Luxemburg (hierna: KBLux-bank).

3.2. De afdrukken bevatten onder meer de volgende gegevens:

JUSTIFICATIF DES SOLDES PAR RUBRIQUES IML AU 31/01/1994

(..)

53-116755-40-000 00 0040 TER LDO X-Y 38.511,61

(..)

52-116755-13-0000 00 0040 VUE CX-Y – 56,53.

De voornaam van verzoeker is C; hij is gehuwd met Y.

Blijkens een proces-verbaal van een ambtenaar van de belastingdienst komt slechts verzoeker in aanmerking als rekeninghouder van de KBLux-bankrekening met nr. 116755.

De code 040 betekent dat de bedragen zijn vermeld in Nederlandse valuta.

3.3. De navorderingsaanslagen belopen in totaal, inclusief verhoging/boete en heffingsrente tot en met 31 mei 2003, ruimschoots meer dan € 100.000.

Belanghebbende heeft tegen alle navorderingsaanslagen bezwaar gemaakt.

Op 7 juli 2004 heeft de inspecteur bij uitspraak alle bezwaren afgewezen. Verzoeker heeft daartegen beroep aangetekend, dat bij het Hof aanhangig is onder kenmerk 04/02816.

Verzoeker betwist de rechtmatigheid van de navorderingsaanslagen en ontkent de rekening(en) te hebben aangehouden.

3.4. De Ontvanger van de Belastingdienst/P heeft een verzoek om uitstel van betaling afgewezen omdat verzoeker de geëiste zekerheid niet kon bieden. De directeur van de Belastingdienst/Q heeft op 25 november 2004 het daartegen gerichte beroepschrift afgewezen.

Belanghebbende stelt slechts te beschikken over een bankrekening met niet meer dan € 1.000; hij zou moeten rondkomen van een AOW plus pensioen van € 1.700 per maand.

3.5. De inspecteur heeft meegedeeld dat de ontvanger geen onherroepelijke invorde-ringsmaatregelen tegen nog niet onherroepelijk vaststaande aanslagen kan nemen dan nadat toestemming door het Ministerie van Financiën is verleend, hetgeen in casu nog niet is gevraagd en nog niet is geschied.

4. Beoordeling van het verzoek

4.1. De inspecteur stelt terecht dat de fiscale voorzieningenrechter niet bevoegd is te oordelen over invorderingsmaatregelen, omdat tegen de desbetreffende beslissingen van de Ontvanger en de Directeur geen beroep openstaat bij de belastingkamer van het Hof.

Zulks laat evenwel onverlet dat de fiscale voorzieningenrechter een opgelegde aanslag mag toetsen teneinde te oordelen over de vraag of die aanslag naar zijn voorlopig oordeel zodanig lichtvaardig of onrechtmatig is opgelegd dat deze hangen-de de bodemprocedure geschorst dient te worden, waarmede dan vervolgens de grond ontvalt aan door de Ontvanger dienaangaande gestelde of te stellen voorwaar-den.

4.2. Van het onrechtmatig opleggen van aanslagen in het kader van het rekeningen-project is, zoals het Hof heeft beslist in de aan partijen bekende proefprocedure met kenmerk 03/04509, geen sprake.

4.3. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de inspecteur voldoende aannemelijk gemaakt dat verzoeker op 31 januari 1994 gerechtigd was tot de onder 3.2. vermelde tegoeden bij de KBLux-bank. Voorts kan de inspecteur daaraan een gewettigd vermoeden ontlenen dat verzoeker ook in de jaren daarvoor en daarna houder is geweest van die bankrekeningen. Het is aan verzoeker dat vermoe-den te ontzenuwen. Hij heeft evenwel vooralsnog volhard in volledige ontkenning, hoewel hij een en andermaal - onder verwijzing naar artikel 47 AWR - in de gele-genheid is gesteld om volledige opening van zaken te geven. Zulks heeft tot gevolg dat het beroep tegen de navorderingsaanslagen ongegrond moet worden verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraken van de inspecteur op de bezwaren onjuist zijn.

4.4. Vorenbedoelde ‘omkering van de bewijslast’ ontslaat de inspecteur niet van de verplichting om de navorderingsaanslagen te baseren op een redelijke en niet wille-keurige schatting. Nu er geen andere aanwijzingen van door verzoeker verzwegen bankrekeningen bestaan dan de hiervoor onder 3.2. vermelde KBLux-bankrekeningen met een saldo op 31 januari 1994 van ruim NLG 38.000, kan een redelijke en niet willekeurige schatting naar het voorlopige oordeel van de voorzie-ningenrechter niet worden gesteld op de bedragen die de inspecteur in acht heeft genomen.

Voor een nader onderzoek dienaangaande biedt deze voorlopige voorzieningsproce-dure evenwel geen ruimte.

Dit kan ook achterwege blijven omdat, ook bij vermindering van de navorderings-aanslagen tot redelijker proporties, de navorderingsaanslagen hangende de bodemprocedure niet volledig moeten worden geschorst. Het desbetreffende verzoek komt dan ook niet voor inwilliging in aanmerking.

4.5. Naar de inspecteur ter zitting (nogmaals) heeft verklaard zullen hangende de bodemprocedure, die thans in gang is, wel invorderingsmaatregelen kunnen worden getroffen, maar zullen geen onomkeerbare executiemaatregelen worden genomen. Ook daarom ontbreekt een spoedeisend belang bij een meer nauwkeurig onderzoek naar een redelijker omvang van de navorderingsaanslagen op grond van het onder 4.4. overwogene.

4.6. De slotsom luidt dat de voorzieningenrechter geen grond aanwezig acht om de navorderingsaanslagen volledig te schorsen.

5. Proceskosten

De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig om een partij te veroordelen in de proceskosten.

6. Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voor-ziening af.

Gewezen door mr. Schaap als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. Koning als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2006.

De griffier is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen.

De voorzieningenrechter heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Tegen deze voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of beroep in cassatie open.