Home

Gerechtshof Amsterdam, 06-12-2006, AZ4983, 05/01145

Gerechtshof Amsterdam, 06-12-2006, AZ4983, 05/01145

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
6 december 2006
Datum publicatie
3 januari 2007
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2006:AZ4983
Zaaknummer
05/01145
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 3.111

Inhoudsindicatie

Belanghebbende oefent hobbyveehouderij uit op percelen grasland achter zijn woonhuis die grenzen aan perceel waarop woonhuis zich bevindt. Hof: de percelen grasland kunnen niet worden aangemerkt als aanhorigheden van de eigen woning.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 05/01145

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X,

wonende te Y,

belanghebbende,

gemachtigde ,

tegen de uitspraak in de zaak no. 05/149 van de rechtbank Haarlem van 9 september 2005 in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P,

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

De inspecteur heeft met dagtekening 5 september 2003 aan belanghebbende voor het jaar 2001 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 48.950 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.097.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 13 januari 2005, de aanslag gehandhaafd.

Bij uitspraak van 9 september 2005, verzonden op 13 september 2005, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de gemachtigde van belanghebbende hoger beroep ingesteld bij beroepschrift van 7 oktober 2005, bij het Hof ingekomen op 7 oktober 2005.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2006. Geen der partijen is ter zitting verschenen hoewel opgeroepen bij aantekende brieven van de griffier van 17 augustus 2006. Het proces-verbaal van de zitting is aan deze uitspraak gehecht.

Overwegingen

2.1. De feiten

2.1.1 Hiervoor verwijst het Hof naar de feiten zoals die door de rechtbank zijn vastgesteld en vult die als volgt aan.

2.1.2. Belanghebbende oefent zijn hobbyveehouderij (runderen, schapen en geiten) uit op een aantal percelen grasland van in totaal 6,5 hectare, die zich achter zijn woonhuis uitstrekken en grenzen aan het perceel waarop het woonhuis is gelegen.

2.1.3. Op de balans per 31 december 2001 die als bijlage bij de aangifte inkomstenbelasting voor het onderhavige jaar is gevoegd, zijn aan de passiefzijde drie hypothecaire leningen vermeld, alsmede een lening van XX.

In de toelichting op de jaarrekening 2001 is onder meer het volgende vermeld.

« Onroerend goed :

In 1995 is 3 ½ ha grasland aangekocht.

In 2001 is 3 ha grasland aangekocht.

(...)

Rente en bankkosten

De post bestaat uit betaalde rente op hypothecaire geldleningen (f.7.951,66), betaalde rente op de rekening-courant (f.37,76) en ontvangen rente op bankrekeningen (f.10,64).

2.2. Het geschil in hoger beroep

In hoger beroep is slechts in geschil of de in 2.1.2. vermelde percelen grasland kunnen worden aangemerkt als aanhorigheden van de eigen woning van belanghebbende, zoals belanghebbende verdedigt en de inspecteur betwist. Voor het geval het gelijk aan belanghebbende is, is tussen partijen niet in geschil dat een bedrag van € 3.621 dat aan rente is betaald in verband met de financiering van (de) percelen grasland, in mindering komt op het inkomen uit werk en woning.

2.3. Standpunten

Hiervoor verwijst het Hof naar de stukken van het geding.

2.4. Beoordeling van het geschil in hoger beroep

2.4.1. In artikel 3.111, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, voor zover hier van belang, is het volgende bepaald:

‘In deze afdeling en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder eigen woning: een

gebouw, (...), of een gedeelte van een gebouw, (...), met de daartoe behorende

aanhorigheden, voorzover dat, anders dan ten behoeve van een onderneming, de

belastingplichtige (...) anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat op grond

van:

a. eigendom, (...).

2.4.2. Zoals afgeleid kan worden uit het arrest van de Hoge Raad van 16 juli 1993, nr. 29 174, gepubliceerd in BNB 1993/281, dient voor de beantwoording van de vraag of de onderhavige percelen grasland als aanhorigheden van de woning kunnen worden aangemerkt, te worden beoordeeld of die percelen behoren bij de woning, daarbij in gebruik zijn en daaraan dienstbaar zijn. Voor de beantwoording van de vraag of de percelen grasland “behoren bij” dient ingevolge dat arrest te worden gelet op omstandigheden als de afstand tussen de percelen en de woning en de bereikbaarheid van de percelen vanuit de woning.

2.4.3. Nu het belanghebbende is die zich ter onderbouwing van een aftrekpost beroept op de stelling dat de percelen grasland aanhorigheden zijn van zijn woning, rust de bewijslast van de juistheid van die stelling in beginsel op belanghebbende. Belanghebbende heeft uitsluitend aangevoerd dat het grasland ‘in gebruik’ is bij ‘de hobbyveehouderij’ en aldus ‘verwordt’ tot een aanhorigheid van de eigen woning.

De inspecteur heeft belanghebbendes standpunt gemotiveerd bestreden.

2.4.4. Het Hof neemt bij de beoordeling (voorts) tot uitgangspunt dat, naar is beslist in het arrest van de Hoge Raad van 29 april 1981, nr. 20 447, gepubliceerd in BNB 1981/176, niet tot het erf behorende cultuurgrond in het algemeen niet kan worden aangemerkt als aanhorigheid bij een boerderij. Het komt het Hof voor dat zulks in beginsel niet anders is voor percelen grasland als de onderhavige, die qua ligging en omvang niet verschillen van in het kader van een landbouwonderneming gebezigde weidegrond en die naar het spraakgebruik, evenmin als voormelde cultuurgrond, in het algemeen niet als aanhorigheid van de erbij gelegen woning c.q. boerderij zullen worden betiteld.

2.4.5. Vaststaat dat de percelen grasland (onderling aaneengesloten) gelegen zijn achter het erf/perceel waarop de woning van belanghebbende is gelegen. Vaststaat voorts dat de percelen grasland in het kader van de hobbyveehouderij van belanghebbende beweid worden door runderen, schapen en geiten. Zo deze feiten al voldoende zouden zijn voor een bevestigend antwoord op de vraag of de percelen grasland “behoren bij” de woning, zijn ze naar ’s Hofs oordeel niet voldoende om te oordelen dat die percelen “in gebruik zijn bij” en “dienstbaar zijn aan”de woning. Tussen het gebruik van de percelen grasland voor het hobbymatig houden van vee en het gebruik van de woning bestaat immers geen functioneel verband, laat staan dat geoordeeld zou kunnen worden dat de hobbyveehouderij dienstbaar is aan de woonfunctie van de woning. Bijzondere omstandigheden omtrent gebruik en bestemming van de woning, respectievelijk de percelen grasland, op grond waarvan (mogelijk) tot een ander oordeel zou kunnen worden gekomen, zijn niet gesteld of gebleken. Het Hof ziet dan ook geen reden om (een van) de percelen grasland, in afwijking van de in 2.4.4. vermelde hoofdregel, als (aanhorigheid of) aanhorigheden bij de woning van belanghebbende aan te merken.

2.4.6. Het Hof acht derhalve belanghebbende niet geslaagd in het van hem verlangde bewijs.

2.4.7. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd met aanvulling van de gronden, als hiervoor aangegeven.

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Aldus vastgesteld door mrs. E.F. Faase, voorzitter, J. den Boer en P.F. Goes, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. B.A.E.G. Geel-Cieraad als griffier. De beslissing is op 6 december 2006 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.