Home

Gerechtshof Amsterdam, 11-12-2006, AZ5066, 06/00070

Gerechtshof Amsterdam, 11-12-2006, AZ5066, 06/00070

Inhoudsindicatie

Belanghebbende gebruikt voedingssupplementen ter bestrijding van de bijwerkingen van door de huisarts en specialisten voorgeschreven geneesmiddelen. De supplementen worden voorgeschreven c.q. geadviseerd door een orthomoleculair deskundige. Belanghebbende koopt die bij hem of bij een drogist. In geschil is of sprake is van farmaceutische hulpmiddelen die zijn verstrekt op voorschrift van een arts.

Hof: De supplementen zijn niet voorgeschreven door een persoon die de hoedanigheid van arts heeft. Dat wordt niet anders als personen die wel arts zijn het gebruik van de supplementen goedkeuren c.q. daartegen geen bezwaar hebben.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 06/00070

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te P,

belanghebbende,

gemachtigde mr. A (FNV Bondgenoten te Amsterdam)

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk 05/2615 van de rechtbank Haarlem (verder: de rechtbank) van 11 januari 2006 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Holland-Noord, kantoor Q,

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 24 april 2004 aan belanghebbende voor het jaar 2001 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.665.

1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak van 12 mei 2005 de aanslag gehandhaafd. Bij uitspraak van 11 januari 2006, verzonden 17 januari 2006, heeft de rechtbank het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij beroepschrift van 28 februari 2006, ingekomen op 28 februari 2006 en aangevuld bij brief van 24 april 2006.

1.3. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. Belanghebbende heeft bij brief van 15 november 2006, bij fax van 16 november 2006 en bij brief van 22 november 2006 nadere stukken ingezonden. De griffier heeft een afschrift van deze stukken aan de inspecteur gezonden.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2006. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende mr. A voornoemd, belanghebbende in persoon, zijn echtgenote en ing. B, alsmede namens de inspecteur. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal gemaakt.

2. Overwegingen

2.1. De feiten

Het Hof verwijst allereerst naar de feiten die door de rechtbank zijn vastgesteld. Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting stelt het Hof nader de volgende feiten vast.

2.1.1 Belanghebbende heeft op 24 september 2003 aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.882. Voor zover van belang heeft hij in zijn aangifte een bedrag van (na aftrek van een drempel van € 3.773) € 7.525 als buitengewone uitgaven wegens ziekte in aftrek gebracht. Deze post is – voor zover van belang – als volgt gespecificeerd:

“apotheek, drogist ivm. klachten hr. & mw. € 3.061

rente Defam lening ivm ziektekst. € 2.580

dieet Hr. vetstofwisseling ½ jaar € 308

dieet Mw. lactosebeperkt € 472”

2.1.2. Bij de aanslagregeling heeft de inspecteur – naast enige niet in geschil zijnde correcties – van het bedrag van € 3.061 een bedrag van € 46 in aftrek toegelaten als kosten huisapotheek (2 x € 23). Het bedrag van € 2.580 is niet in aftrek toegelaten. De inspecteur heeft vervolgens de aftrek ziektekosten vastgesteld op € 1.930.

2.1.3. Ter zitting van de rechtbank heeft belanghebbende twee declaraties overgelegd ten bedrage van € 67,50. Deze declaraties zijn van een huidtherapeut.

2.1.4. Tot de stukken van het geding behoort een op 22 maart 2006 afgegeven verklaring van D, arts te R, waarin – voor zover van belang – het volgende wordt verklaard:

“Sinds 11 februari 2005 heb ik de heer X onder behandeling. Wijlen de heer E, orthomeleculair therapeut schreef hem onderstaande orthomoleculaire middelen voor. (…).

In 1997 is er erfelijke familiaire hypercholesterolemie vastgesteld (…).

In 2000 is er (…) diabetes mellitus type 2 vastgesteld (…). Kort daarop begonnen de klachten als hierboven omschreven, uiteindelijk resulterend in een burn-out.

Het gaat om de volgende middelen:

Choline, L-Carnitine en Lecithine, L-Cysteïne, L-Glutamine, Taurine en L-Tyrosine.

Vitamine A, Bromelaïne, Euroflor en Pancreatine (…) Ginseng, Ginkgo biloba, Magnesium, Melatonine, Sint Janskruid, Fytoplant en Tryptofaan, ter mentale ondersteuning.

Foliumzuur, IJzercomplex, ProAntho 60, Q10, Selenium, vitamine C en Zink citraat om de bijwerkingen van de statines te compenseren. Meneer had veel baat bij deze middelen (…).”

2.1.5. Voorts behoort tot de stukken een medische verklaring van vorengenoemde D van 13 maart 2005 (abusievelijk vermeldt de verklaring het jaar 2003). Hierin is, voor zover van belang, het volgende vermeld:

“(….) manifesteerde zich een stoornis van de concentratie en vervolgens mentale uitputting. Vanaf 2000 werden hem door de heer E diverse voedingssupplementen geadviseerd. De bioloog en arts F te S onderschreef deze behandeling. Hierdoor werden de klachten tot een acceptabel niveau teruggebracht. (…) Ik beschouw de heer E als een autoriteit op het gebied van voedingssuppletie en heb de door hem geadviseerde therapie aanvankelijk letterlijk overgenomen. (…)”

2.1.6. Bij brief van 27 maart 2006 heeft G, natuurgenezer/therapeut het volgende verklaard:

“Geachte Heer Ing. C,

Ik heb de Casus bestudeerd, de klachten genoemd in de Casus en de hierbij genoemde supplementen zijn geheel volgens de orthomoleculaire leer juist voorgeschreven. (…)… de literatuur laat ook weten dat deze supplementen de negatieve bijwerkingen kunnen verlichten cq voorkomen (…).”

2.2. Het geschil

In hoger beroep is nog in geschil of en in hoeverre belanghebbende de onder 2.1.1 vermelde kosten van apotheek en drogist ten bedrage van € 3.061 als buitengewone uitgaven wegens ziekte in de zin van artikel 6.1 juncto artikel 6.16 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (de Wet) in aftrek kan brengen. De overige correcties, waaronder de renteaftrek Defam, zijn niet meer in geschil.

2.3. Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, en heeft daartoe – voor zover van belang – het volgende overwogen:

“4.1.2. De rechtbank is (…) van oordeel dat de tenaamstelling van de aanslag op een vergissing berust en dat, ondanks de onjuiste tenaamstelling van de aanslag redelijkerwijs geen misverstand kan bestaan dat eiser (Hof: belanghebbende) de belastingplichtige is. De aanslag kan in zoverre in stand blijven.

(…)

4.5. (…) De rentekosten van de geldlening kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als uitgaven voor genees-, heel- en verloskundige hulp in voornoemde zin. Zoals uit de hierboven weergegeven parlementaire geschiedenis blijkt is vereist dat de uitgaven direct in verband met de ziekte kunnen worden gebracht. Dat is niet het geval voor wat betreft de onderhavige rente op de geldlening, ook niet als ervan wordt uitgegaan dat de geldlening is gesloten in verband met oplopende ziektekosten. De aftrek is derhalve in zoverre terecht geweigerd.

(…)

4.6.3 .Een deel van de bonnen van de drogisterijen ziet op het jaar 2000 (…) Eiser (Hof belanghebbende) – op wie te dezen de bewijslast rust – heeft niet aannemelijk gemaakt dat zich hieronder middelen bevinden die zijn verstrekt op voorschrift van een arts of een andere hulpverlener. Eiser heeft ook niet inzichtelijk weten te maken of en in hoeverre de op deze bonnen vermelde kosten zijn gemaakt als onderdeel van een medische behandeling in verband met zijn ziekte of dat hierbij sprake is van orthomoleculaire geneesmiddelen zoals vermeld in de verklaringen van zijn (huid)artsen (…). Gesteld noch gebleken is voorts dat op deze bonnen middelen staan vermeld die niet voor andere doeleinden dan als medicijn plegen te worden gebruikt. De overgelegde bon van de apotheek vermeldt een bedrag van hfl 2,39 voor “15 st. Buscopan Drag 10 MG” en staat op naam van de echtgenote van eiser. Gelet hierop heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de aanschaffingen op grond van het bepaalde in artikel 6.17, aanhef en onder a, van de Wet voor aftrek in aanmerking komen. (…).

4.7. Ter zitting heeft eiser ten slotte twee declaraties overgelegd ten bedrage van in totaal € 67,50. Deze declaraties zijn afkomstig van een huidtherapeut. De rechtbank is van oordeel dat kan worden gesproken van uitgaven voor farmaceutische hulpmiddelen die in beginsel in aftrek kunnen worden gebracht. (…) Het gelijk is derhalve in zoverre aan eiser. Dit kan evenwel om na te melden reden niet leiden tot gegrondverklaring van het beroep.

(…)

4.8.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat voor de echtgenote van eiser geen recht bestaat op aftrek van dieetkosten wegens het ontbreken van het vereiste dieetvoorschrift. Eisers gemachtigde heeft dit ter zitting niet – ook niet na daartoe uitdrukkelijk in de gelegenheid te zijn gesteld – weersproken. (…) Gelet op hetgeen dienaangaande in de aangifte is vermeld (…) gaat het om een bedrag van € 472 dat ten onrechte in aftrek is toegelaten. Het bedrag van € 67,50 van de onder 4.7 genoemde ziektekosten kan derhalve niet in aftrek worden gebracht, zodat de aanslag terecht is gehandhaafd.

(…)”

2.4. Standpunten van partijen

2.4.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding.

2.4.2. Partijen hebben hun stelling nader toegelicht ter zitting van 27 november 2006. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.5. Relevante bepalingen

2.5.1. Op grond van artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onderdeel d, van de Wet worden als persoonsgebonden aftrekposten onder meer in aanmerking genomen buitengewone uitgaven. Ingevolge het derde lid van artikel 6.1 van de Wet worden deze uitgaven bij de bepaling van de persoonsgebonden aftrek in aanmerking genomen voorzover de belastingplichtige zich redelijkerwijs gedrongen heeft kunnen voelen tot het doen van die uitgaven.

2.5.2. Ingevolge artikel 6.16, aanhef en onderdeel a, van de Wet behoren tot de buitengewone uitgaven onder meer uitgaven wegens ziekte van de belastingplichtige. Als uitgaven wegens ziekte worden op grond van artikel 6.17 van de Wet, voor zover hier van belang, aangemerkt de daarmee verband houdende uitgaven voor genees-, en heelkundige hulp, met inbegrip van farmaceutische en andere hulpmiddelen en vervoer.

2.5.3. Op grond van artikel 6.18, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet worden uitgaven voor farmaceutische hulpmiddelen die niet zijn verstrekt op voorschrift van een arts, in aanmerking genomen tot een bedrag van € 23 per persoon.

2.6. Overwegingen

2.6.1. Ter zitting is komen vast te staan dat de in geding zijnde uitgaven waarvoor belanghebbende aftrek claimt, niet zien op geneesmiddelen die op voorschrift van de huisarts of een specialist, bij wie belanghebbende onder behandeling was, door de apotheek aan belanghebbende zijn geleverd.. Het Hof begrijpt de verklaringen van belanghebbende ter zitting aldus dat het in 2001 ging om middelen die de bijwerkingen van de wel door een behandelend arts voorgeschreven geneesmiddelen neutraliseerden of althans verzachtten, dat die middelen bestonden uit voedingssupplementen, dat die middelen werden voorgeschreven door E als orthomoleculair deskundige en dat die middelen werden gekocht bij E of bij een drogist.

2.6.2. In artikel 6.18 van de Wet worden de aftrekbare uitgaven voor niet op voorschrift van een arts verstrekte farmaceutische hulpmiddelen gesteld op € 23 per persoon. Vaststaat dat E niet de hoedanigheid van arts had. Dit betekent dat van de door hem voorgeschreven c.q. geadviseerde middelen niet gezegd kan worden dat zij op voorschrift van een arts zijn verstrekt. Naar het oordeel van het Hof wordt dit niet anders indien personen die wel de hoedanigheid van arts hebben het gebruik van de desbetreffende middelen door belanghebbende goedkeuren c.q. daar geen bezwaar tegen hebben. Mede in het licht van de verklaring van belanghebbende dat reguliere artsen in dit opzicht niets voor hem konden doen, kan die goedkeuring niet worden gezien als het op voorschrift van hen verstrekken van de desbetreffende middelen.

2.6.3. Gelet op het onder 2.6.2 overwogene heeft de inspecteur de in geding zijnde uitgaven terecht in aanmerking genomen tot een bedrag van tweemaal € 23.

2.6.4. Blijkens de uitspraak van het Hof van 18 augustus 2003, nr. 02/05987, inzake de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2000 heeft de inspecteur ter zitting van 4 augustus 2003 het volgende verklaard:

“In 2001 spelen dezelfde kwesties. Ik kan geen ambtshalve vermindering van de aanslag beloven. Mocht ik op basis van de door belanghebbende overgelegde bescheiden tot de conclusie komen dat hij over 2001 recht heeft op aftrek van buitengewone lasten, dan zal ik met een welwillend oog de aanslag over 2000 opnieuw bekijken.”

2.6.5. Uit de toezegging van de inspecteur zoals weergeven onder 2.6.4. kan naar ’s Hofs oordeel niet worden afgeleid dat hij voor de beoordeling van de aftrekbaarheid van buitengewone uitgaven in het jaar 2001 andere dan de wettelijke criteria zou hanteren. Die criteria leiden er blijkens het onder 2.6.3 overwogene toe dat ter zake niet meer in aftrek komt dan € 46. Daarvan uitgaande was de inspecteur ook niet verplicht de aftrekmogelijkheden voor 2000 nader te bezien. Van schending van bij belanghebbende gewekt in rechte te beschermen vertrouwen, is voor wat betreft het onderhavige jaar derhalve geen sprake.

2.6.6. De stelling van belanghebbende dat de inspecteur is tekortgeschoten in zijn toezegging belanghebbende te begeleiden bij de aangifte 2001 en dat hij meer bewijs voor de aftrekbaarheid van de in geding zijnde uitgaven heeft gevraagd dan toegezegd, acht het Hof tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur niet aannemelijk gemaakt. In dit verband merkt het Hof op dat belanghebbende de aftrekbaarheid van de uitgaven wegens ziekte dient te bewijzen en dat uit de beschikbare stukken niet blijkt dat de inspecteur heeft toegezegd daarvoor een lichtere dan de wettelijke toets te zullen hanteren.

2.7. Slotsom

De slotsom is dat de inspecteur de aanslag niet tot een te hoog bedrag heeft vastgesteld en dat derhalve de uitspraak van de rechtbank juist is. Het hoger beroep is ongegrond.

2.8. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

3. De beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Aldus vastgesteld door mrs. J.P.A. Boersma, voorzitter, D.B. Bijl en M.E. van Hilten, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H.A. Brands als griffier. De beslissing is op 11 december 2006 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.