Gerechtshof Amsterdam, 06-03-2007, BA1003, 00/90190
Gerechtshof Amsterdam, 06-03-2007, BA1003, 00/90190
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 6 maart 2007
- Datum publicatie
- 19 maart 2007
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2007:BA1003
- Zaaknummer
- 00/90190
Inhoudsindicatie
Op grond van indelingsregel 3a heeft de post met de meest specifieke omschrijving voorrang boven posten met een meer algemene strekking. Post 8709 19 90 bevat een meer specifieke omschrijving van het voertuig dan post 8704 21 91 van het GDT. Het voertuig moet derhalve onder post 8709 19 90 worden ingedeeld. De Douanekamer vernietigt de bestreden bindende tariefinlichting waarbij de onderhavige voertuigen zijn ingedeeld onder post 8704 21 91 van het GDT.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Douanekamer
Uitspraak
in de zaak nr. 00/90190
de dato 6 maart 2007
1. De procedure
1.1. Op 10 oktober 2000 is bij de Tariefcommissie een beroepschrift ingekomen van gemachtigden, ingediend namens de naamloze vennootschap X N.V. te Z, belanghebbende. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van het hoofd van de Belastingdienst/ Douane district Z, de inspecteur, van 11 september 2000, kenmerk ..., waarbij het bezwaar tegen de in de beschikking, houdende de bindende tariefinlichting (hierna:BTI), referentie NL-RTD-2000-001508, vermelde tariefindeling werd afgewezen.
1.2. Van belanghebbende is door de secretaris een griffierecht geheven van f 450,--. Op 9 januari 2001 is een verweerschrift van de inspecteur ingekomen. Namens belanghebbende is op 7 februari 2001 een conclusie van repliek ingediend. Op 21 februari 2001 heeft de inspecteur een conclusie van dupliek ingediend.
1.3. Op grond van artikel XI van de Wet van 14 september 2001 (Stb. 419) is met ingang van 1 januari 2002 de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Douanekamer) in de plaats getreden van de Tariefcommissie.
1.4. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden tijdens de zitting van de Douanekamer van 20 augustus 2002. Namens belanghebbende zijn verschenen diens gemachtigden. Namens de inspecteur zijn verschenen A en B. Partijen hebben elk een pleitnota overhandigd en deze voorgedragen. Ter zitting heeft de inspecteur 13 BTI’s overgelegd (nummers FR15970199802421, DEB ./B/00482/96/01-01, DEB./B/00509/97/01-01, DEB./B/00510/97/01-01, DEB./B/00511/97/01-01, DEB./B/0039/96/01-01, DEB./B/00062/98/01-01, DEB./B/00197/98/03-03, UK85867, UK101599876, IE-01NT-14-1030-1, SE-0031-17294-00, DK64/94-2121-00053) afgegeven door de Franse, Duitse, Engelse, Ierse, Zweedse dan wel de Deense douaneautoriteiten voor voertuigen, welke in de desbetreffende BTI’s zijn ingedeeld als dumpers van post 8704 10 10 en voertuigen voor goederenvervoer van post 8704 21 91, post 8704 31 91, post 8704 31 99 en post 8704 90 00 van het GDT.
1.5. Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op deze BTI’s. Op 9 oktober 2002 is haar reactie ingekomen. Op 6 november 2002 heeft de inspecteur op voormelde brief van belanghebbende een nadere reactie ingediend. Partijen hebben elk schriftelijk toestemming gegeven dat zonder nadere mondelinge behandeling uitspraak wordt gedaan, belanghebbende bij brief van 11 oktober 2002 en de inspecteur bij brief van 4 november 2002.
1.6. De Douanekamer heeft de behandeling van het beroep aangehouden naar aanleiding van een door de Hoge Raad der Nederlanden op 21 november 2003 gewezen arrest, nr. 38.458, waarin - in een ander geding - aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen te Luxemburg ( hierna: het Hof van Justitie) prejudiciële vragen zijn voorgelegd inzake het processuele belang van aan derden afgegeven bindende tariefinlichtingen en inzake de uitlegging van post 8709 van de GN.
1.7. Het Hof van Justitie heeft de zaak ingeschreven onder nummer C-495/03 en heeft in deze zaak op 15 september 2005 arrest gewezen, waarvan het dictum als volgt luidt:
“1) Artikel 234 EG moet aldus worden uitgelegd dat wanneer in het kader van een bij een nationale rechter aanhangig geschil over de tariefindeling van een bepaald goed een door de douaneautoriteiten van een andere lidstaat aan een buiten het geding staande derde afgegeven bindende tariefinlichting wordt overgelegd die betrekking heeft op een soortgelijk goed, en deze rechter de tariefindeling in deze inlichting onjuist acht, deze twee omstandigheden:
- indien het een rechter betreft waarvan de beslissingen volgens het nationale recht vatbaar zijn voor hoger beroep, niet tot gevolg hebben dat deze rechter verplicht is het Hof uitleggingsvragen te stellen;
- indien het een rechter betreft waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep, op zich niet automatisch tot gevolg hebben dat deze rechter verplicht is het Hof uitleggingsvragen te stellen.
De rechterlijke instantie waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep, is echter gehouden een vraag van gemeenschapsrecht die voor haar rijst, naar het Hof te verwijzen, tenzij zij heeft vastgesteld dat de opgeworpen vraag niet relevant is of dat de betrokken gemeenschapsbepaling reeds door het Hof is uitgelegd of dat de juiste toepassing van het gemeenschapsrecht zo evident is, dat redelijkerwijze geen ruimte voor twijfel kan bestaan; bij de vraag of een dergelijk geval zich voordoet, moet rekening worden gehouden met de eigen kenmerken van het gemeenschapsrecht, de bijzondere moeilijkheden bij de uitlegging ervan en het gevaar van uiteenlopende rechtspraak binnen de gemeenschap; in dit verband moet het bestaan van bovenbedoelde bindende tariefinlichting deze rechterlijke instantie er met name toe brengen bijzondere aandacht te geven aan haar beoordeling of er redelijkerwijze geen ruimte voor twijfel kan bestaan over de juiste toepassing van de gecombineerde nomenclatuur in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2261/98 van de Commissie van 26 oktober 1998, met name gelet op de drie bovenvermelde beoordelingselementen.
2) Post 8709 van de gecombineerde nomenclatuur moet aldus worden uitgelegd dat daaronder niet valt een voertuig dat is uitgerust met een dieselmotor met een vermogen van 132 kW bij 2500 toeren per minuut en met een volautomatische transmissie met vier versnellingen vooruit en één achteruit, en dat is voorzien van een gesloten cabine alsmede van een hefschotel met een hefhoogte van 60 cm en met een laadvermogen van 32 000 kg, een zeer korte draaicirkel heeft en is ontworpen voor de verplaatsing van opleggers op industrieterreinen en in industriële gebouwen. een dergelijk voertuig vormt immers geen transportwagen met eigen beweegkracht gebruikt voor goederenvervoer en evenmin een trekker van de soort gebruikt voor het trekken van perronwagentjes, in de zin van deze post.”
1.8. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich schriftelijk over het arrest van het Hof van Justitie uit te laten. Belanghebbende heeft bij brief van 9 augustus 2006 en de inspecteur heeft bij brief van 13 september 2006 gereageerd.
1.9. Naar aanleiding van het arrest en mede in verband met de gewijzigde samenstelling van de raadkamer heeft op 17 oktober 2006 een nadere mondelinge behandeling plaatsgevonden. De zaak is gelijktijdig behandeld met die welke onder de nummers 01/90088 DK en 02/1399 DK bij de Douanekamer zijn geregistreerd. Aldaar is namens belanghebbende verschenen, diens gemachtigde en namens de inspecteur C. De gemachtigde heeft een pleitnota overgelegd en deze voorgelezen. De pleitnota wordt tot de stukken van het geding gerekend.
2. De vaststaande feiten
2.1. Op 17 februari 2000 is namens belanghebbende een schriftelijke aanvraag ingediend om afgifte van een bindende tariefinlichting voor een voertuig met de handelsbenaming X Mule 2510 Diesel oftewel de Mule KAF 950 (verder: KAF 950). Het voertuig is in de aanvraag omschreven als:
“Een inschakelbare 4x4 (vier-wiel) aangedreven motorvoertuig, ontworpen voor het vervoer van goederen over korte afstanden, voorzien van een motor met zelfontsteking (diesel) met een inhoud van 952 cc, en een laadbak met een laadvermogen van 500 kg. Het totale laadvermogen van het voertuig bedraagt 740 kg. Optioneel kan aan het voertuig een aanhanger worden gekoppeld. De trekkracht bedraagt 545 kg. De topsnelheid bedraagt 40 km per uur”.
Bij het verzoek is een algemene productomschrijving gevoegd waarin is aangegeven dat het voertuig met name gebruikt zal worden op boerderijen, golfclubs en op grote industriële terreinen. Belanghebbende stelt voor de goederen in te delen onder post 8709 19 90 van het Gemeenschappelijk douanetarief (hierna: het GDT).
2.2. Op 11 april 2000 heeft de inspecteur onder referentienummer NL-RTD-2000-001508 voor het voertuig een BTI afgegeven. Als rechthebbende staat op de BTI vermeld X B.V. te Z. In afwijking van de aanvraag heeft de inspecteur de goederen ingedeeld onder post 8704 21 91 van het GDT. In de BTI is het voertuig omschreven als:
“Nieuwe vierwielige automobiel, van het type pick-up, ontworpen voor het vervoer van goederen, met een drie cilinder dieselmotor met een cilinderinhoud van 952 cc en met een maximaal toegelaten gewicht van 740 kilogram. De motor van de automobiel is vloeistof gekoeld en is van het type OHV viertakt. Deze motor heeft een maximaal vermogen van 18 kW bij 3.600 toeren per minuut en maximale trekkracht van 52 Nm bij 2.800 toeren per minuut. De automobiel is voorzien van: een ladderchassis; een stuurwiel; een open cabine omgeven door een buizen frame, waarin een zitplaats voor twee personen, de bestuurder daaronder begrepen, is aangebracht: een automatische versnellingsbak voor twee snelheden vooruit en één snelheid voor achteruit rijden; een elektrisch circuit voor 12 V, 50 AH; een aandrijfeenheid met automatische koppel-omzetter voor vooruit, neutraal en achteruit rijden; zelfstellende hydraulische trommelremmen op vier wielen; een tank met een inhoud van 20 liter; een stalen open laadbak met een binnenzijde met een lengte, breedte en hoogte van 1.176, 1.311 en 244 millimeter, geschikt voor een lading met een maximaal gewicht van 500 kilogram; een wielophanging vóór van het type Macpherson met dubbele schokbrekers en een wielophanging achter van het type De Dion met dubbele schokbrekers.
De automobiel heeft de volgende kenmerken: een inschakelbare aandrijving op alle wielen; een totale lengte, breedte en hoogte van 2.845, 1.460 en 1.945 millimeter; een wielbasis van 1.870 millimeter; een trekcapaciteit van 545 kilogram; een drooggewicht van 634 kilogram; een draaicirkel van 3.42 meter; een topsnelheid van 40 kilometer per uur en een bodemvrije speling van 170 millimeter.”.
2.3. Uit de stukken van het geding en het verhandelde op de zittingen van 20 augustus 2002 en 17 oktober 2006 is omtrent het voertuig het volgende komen vast te staan. De KAF 950 is een vierwielaangedreven motorvoertuig met een dieselmotor met inhoud van 952 cc. De motor ligt onder de laadbak en kan bereikt worden door de laadbak (handmatig) te kantelen.
Het voertuig heeft een laadbak van 1.176 x 1.311 x 244 mm, welke laadbak een laadvermogen van 500 kg. heeft. Het totale laadvermogen is 740 kg. De laadbak is handmatig te kantelen. De zijkant van de laadbak kan naar beneden.
De trekkracht van het voertuig is 545 kg, het gewicht 634 kg. De KAF 950 heeft een draaicirkel van 3,42 m en haalt onbeladen een maximumsnelheid van 40 km/uur. Het voertuig heeft een tweepersoonsbank en een buizenframe over het bestuurdersgedeelte. Het voertuig is voorzien van een 20 liter brandstoftank.
2.4. Namens belanghebbende is op 28 april 2000 bezwaar gemaakt tegen de tenaamstelling van de BTI en tegen de tariefindeling. Op 15 augustus 2000 is belanghebbende gehoord, waarna de inspecteur op 11 september 2000 de onder 1.1. vermelde uitspraak heeft gedaan.
3. Het geschil
3.1. In geschil is de vraag of de inspecteur op goede gronden de onderhavige BTI heeft afgegeven, waarbij de goederen zijn ingedeeld onder post 8704 21 91 van het GDT. De inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend en belanghebbende ontkennend. Belanghebbende bepleit indeling onder post 8709 19 90 van het GDT.
3.2. Voormelde posten luiden als volgt:
Post 8704 21 91
“8704 Automobielen voor goederenvervoer:
(…)
- andere, met een motor met zelfontsteking (diesel of semi-dieselmotor):
8704 21 --met maximaal toegelaten gewicht van niet meer dan 5 ton:
(…)
---andere:
(…)
----met een cilinderinhoud van niet meer dan 2 500 cm3:
8704 21 91 -----nieuwe….”.
Post 8709 19 90
“8709 Transportwagens met eigen beweegkracht, niet voorzien van een hefsysteem, van de soort gebruikt in fabrieken, in opslagplaatsen, op haventerreinen of op vliegvelden, voor het vervoer van goederen over korte afstanden; trekkers van de soort gebruikt voor het trekken van perronwagentjes; delen daarvan:
-transportwagens en trekkers:
(…)
8709 19 --andere:
(…)
8709 19 90 ---andere………”.
3.3. Voor de indeling van het voertuig zijn tevens van belang de GS-Toelichting (IDR) op post 8704, de Aanvullende GS-Toelichting op post 8704 en Verordening (EG) nr. 799/1999 van de Commissie van 16 april 1999, PbEG L 102 (hierna: de indelingsverordening), opgenomen in tarifering nummer 8 op post 8704, alsmede de GS-Toelichting op post 8709
De GS-Toelichting op post 8704, voorzover van belang, luidt als volgt:
“Deze post omvat onder meer:
gewone vrachtauto’s (bijvoorbeeld met open laadvloer, met zijschotten en huif, met gesloten laadruimte); bestelwagens van alle soorten; verhuiswagens; kippers; tankwagens (ook indien uitgerust met pompen); koelwagens en isothermische wagens; vrachtauto’s met twee of meer boven elkaar geplaatste laadvlakken voor het vervoer van bijvoorbeeld zuren in mandflessen of butaangas in flessen; vrachtauto’s met laagliggend laadvlak en oprit voor het transport van zwaar materieel (gevechtswagens, hef- en graafmachines, elektrische transformatoren, enzovoort); vrachtauto’s speciaal ingericht voor het transport van vers aangemaakte beton, andere dan vrachtauto-betonmolens als bedoeld bij post 87.05; vuilniswagens, ook indien met inrichtingen voor het inladen, om de lading op te stuwen, te bevochtigen, enzovoort.”.
De Aanvullende GS-Toelichting op post 8704, voorzover van belang, luidt:
“Onderverdelingen 8704.21, 8704.22, 8704.23, 8704.31 en 8704.32
Onder het maximaal toegelaten gewicht wordt verstaan het maximum brutogewicht dat door de constructeur werd gespecificeerd. Het omvat: het gewicht van het voertuig, het gewicht van de voorziene maximale lading, het gewicht van de chauffeur en een volle brandstoftank.”.
Tarifering 8 op post 8704 luidt:
“8. Open vrachtauto “Turf-truckster” 8704 21 91
Nieuwe vierwielige motorvoertuigen, met een dieselmotor met een cilinderinhoud van 928 cm³, een maximaal toegelaten gewicht van ongeveer 1.800 kg en afmetingen van ongeveer 2,7 m (lengte) x 1,4 m (breedte). De motorvoertuigen hebben een open opbouw, een voorbank voor 2 personen (de bestuurder daaronder begrepen) en een open laadbak met afmetingen van ongeveer 1,2 m (lengte) x 1,4 m (breedte).
Het laadvermogen is ongeveer 900 kg. De laadbak heeft een hydraulische kiepinrichting. De motorvoertuigen hebben een koppelingsinrichting voor aanhangers en een aftakas voor het aandrijven van andere machines of werktuigen. Het gedeelte voor de personen is kleiner dan de laadbak.
(Douanekamer: volgt afbeelding van het voertuig)
De indeling is vastgesteld op basis van de algemene regels 1 en 6 voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, alsmede de tekst van de GN-codes 8704, 8704.21 en 8704 2191.
De motorvoertuigen voldoen niet aan de voorwaarden van aantekening 2 op Hoofdstuk 87, omdat zij niet speciaal zijn gemaakt om andere voertuigen of lasten te trekken of voort te duwen. De motorvoertuigen zijn geen dumpers (zie aanvullende GS-toelichting op onderverdeling 8704 10).
(Verordening (EG) nr.799/1999 van de Commissie van 16 april 1999, Pb nr. L102 van 17-4-1999).”.
De GS-Toelichting op post 8709, voorzover hier van belang, luidt:
“Deze post omvat transportwagens van de soorten die gebruikt worden in fabrieken, opslagplaatsen, op haventerreinen of vliegvelden, voor het vervoer over korte afstanden van verschillende lasten ( goederen of containers), alsmede trekkers voor kleine aanhangwagens in spoor- en tramwegstations.
Deze transportwagens zijn van zeer uiteenlopende types en afmetingen. Zij kunnen worden aangedreven door een op een accu aan te sluiten elektromotor een vonkontstekings- of zelfontstekingsmotor, enzovoort.
De belangrijkste gemeenschappelijk kenmerken van de bij deze post bedoelde voertuigen, waardoor zij zich onderscheiden van de posten 87.01, 87.03 en 87.04, kunnen als volgt worden samengevat:
1. zij kunnen, in verband met hun constructie en met de inrichtingen waarmee zij gewoonlijk zijn uitgerust, niet worden gebruikt voor het personenvervoer en evenmin voor het goederenvervoer op de openbare weg;
2. hun maximumsnelheid in geladen toestand bedraagt in het algemeen niet
meer dan 30 tot 35 km/u;
3. de draaicirkel is ongeveer gelijk aan de lengte van het voertuig.
De bij post 87.09 bedoelde transportwagens hebben gewoonlijk geen besloten bestuurderscabine. Soms is er voor de bestuurder slechts een klein platform om staande te sturen. Oven de voor de bestuurder bestemde plaats is soms een beschermende armatuur of kooi van metaal aangebracht.
Voertuigen van het bij deze post bedoelde type, die door een voetganger worden bestuurd, behoren ook tot deze post.
De transportwagens met eigen beweegkracht zijn voorzien van een draagplatform of een laadbak, waarop of waarin de goederen worden geladen.
(…).”.
4 Het standpunt van belanghebbende
4.1. De KAF 950 voldoet aan de bewoordingen van de post en aan de kenmerken genoemd in de GS-Toelichting op post 8709 19 90 van het GDT. Het voertuig is niet ingericht voor vervoer over de weg. De topsnelheid in onbeladen toestand bedraagt ongeveer 40 km/u. Met lading is de maximumsnelheid ongeveer 30 tot 35 km/u. De ‘rack & pinion’ stuurinrichting maakt een kleine draaicirkel mogelijk. De KAF 950 en andere dergelijke voertuigen worden door de afnemers, zoals Siemens Nederland N.V., DSM, Schiphol en TNO Milieu & Energie, uitsluitend gebruikt op hun industriële terrein. Het gebruik is derhalve overeenkomstig het doel waarvoor de voertuigen zijn ontworpen, te weten het vervoer van goederen over korte afstanden, op fabrieksterreinen en luchthavens. De aanwezigheid van een tweezitsbank doet aan het voorgaande niet af. Ook het industrieel gebruik rechtvaardigt indeling onder post 8709 19 90 van het GDT. Op grond van indelingsregel 1 dient het voertuig onder post 8709 19 90 van het GDT te worden ingedeeld.
4.2. De indelingsverordening, waarop de inspecteur zijn standpunt baseert, is niet van toepassing op het onderhavige voertuig, omdat dit voertuig op essentiële punten afwijkt van het in de indelingsverordening omschreven product. Zo heeft de KAF 950 geen aftakas en evenmin een hydraulische kiepinrichting. De laadbak kan handmatig gekanteld worden. De motor ligt onder de laadbak en het doel van de kantelfunctie is hoofdzakelijk om de motor bereikbaar te maken. Voorts verschillen het maximaal toegelaten gewicht en het laadvermogen van de KAF 950 aanzienlijk van het maximaal toegelaten gewicht en het laadvermogen van het voertuig waarvan in de indelingsverordening sprake is.
4.3. Subsidiair wordt verdedigd dat het voertuig met toepassing van indelingsregel 3a onder post 8709 19 90 van het GDT moet worden ingedeeld. De omschrijving van de goederen onder post 8709 is meer specifiek dan de omschrijving van de goederen in post 8704 van het GDT.
4.4. In haar schriftelijke reactie op de door de inspecteur overgelegde BTI’s stelt belanghebbende zich op het standpunt dat deze niet zien op de KAF 950 en dat gelet op de goederenomschrijvingen vermeld op deze BTI’s het ook geen vergelijkbare goederen betreft. Door het ontbreken van de onderliggende bescheiden is een volledige vergelijking niet mogelijk.
De BTI’s met de nummers DEB.B/00039/96/01-01, DK 64/94-2121-00053 en DEB./B/00197/98/03-03 zijn meer dan zes jaar geleden afgegeven en thans niet meer geldig. Voornoemde BTI’s hebben, gelet op het voorgaande, geen bewijskracht in de onderhavige zaak.
4.5. Het voertuig heeft andere kenmerken dan het voertuig dat onderwerp was van de procedure die heeft geleid tot het arrest van het Hof van Justitie in zaak C-495/03. De door het Hof van Justitie gegeven uitleg van post 8709 van het GDT levert geen nieuwe gezichtspunten op.
4.6. Tijdens de mondelinge behandeling van 20 augustus 2002 heeft belanghebbende, zakelijk weergegeven, nog het volgende toegevoegd:
- de vermelding in de BTI van “B.V.” in plaats van “N.V” moet worden aangemerkt als een kennelijke verschrijving;
- de onderhavige voertuigen kunnen, gelet op de banden, ook op onverharde terreinen rijden;
- de KAF 950 heeft geen aftakas. Belanghebbende produceert wel voertuigen met een aftakas. Er is dan sprake van de zogenoemde “ATV’s” (All Terrain Vehicles). Voor het gebruik op boerderijen en golfterreinen heeft belanghebbende andere voertuigen in het assortiment.
4.7. Tijdens de zitting van 17 oktober 2006 heeft de gemachtigde verklaard dat de tenaamstelling geen onderdeel meer uitmaakt van het geschil. De onderhavige voertuigen worden, onder meer, gebruikt bij het uitvoeren van werkzaamheden, zoals aanleg en onderhoud, op golfterreinen. Ze worden niet gebruikt bij het beoefenen van de golfsport. De onderhavige voertuigen zijn niet geschikt voor vervoer over de openbare weg.
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. Gezien de omschrijving van de KAF 950 en de technische gegevens is de indelingsverordening van toepassing op de onderhavige zaak. Het voertuig heeft weliswaar geen hydraulische kiepbak maar wél een handmatige kiepbak. Kiepen is derhalve mogelijk en deze functie zal, behalve om bij de motor te kunnen komen, ook gewoon kunnen worden gebruikt. Uit de folder blijkt dat het voertuig 545 kg kan trekken en met trekhaak kan worden geleverd. Ook hier is overeenstemming met de indelingsverordening, waarin sprake is van een koppelingsinrichting voor aanhangers. Evenals in de indelingsverordening is ook bij dit voertuig de laadruimte groter dan het passagiersgedeelte. Er is sprake van een vierwielig voertuig met een dieselmotor. Dat het laadvermogen afwijkt komt door de iets kleinere laadbak. Het maximum toegelaten gewicht is daardoor ook lager. Gelet op het voorgaande is het voertuig terecht op grond van indelingsregel 1 ingedeeld onder post 8704 21 91 van het GDT.
5.2. Tegen indeling onder post 8709 van het GDT pleit dat voertuigen van die post gewoonlijk geen gesloten bestuurderscabine hebben. Deze voertuigen kunnen, blijkens de toelichting, geen andere personen dan de bestuurder vervoeren. Het onderhavige voertuig heeft daarentegen een tweezitsbank. De Mule KAF 950 is meer dan een gemotoriseerde transportwagen, bedoeld in post 8709. De bij de aanvraag gevoegde gegevens gecombineerd met de indelingsverordening en de teksten van het GDT, zouden ook bij toepassing van indelingsregel 3a, leiden tot een indeling onder post 8704 van het GDT.
5.3. Ten aanzien van de binnen de Europese Gemeenschap afgegeven BTI’s stelt de inspecteur in zijn schriftelijke reactie zich op het standpunt dat deze zijn afgegeven voor vergelijkbare voertuigen. In detail verschillen de goederen maar dat is niet relevant voor de indeling. De BTI’s geven een indicatie voor de indeling onder post 8704 van het GDT in de onderhavige zaak; dit geldt eveneens voor de BTI’s waarvan de termijn van zes jaar is verstreken.
5.4. Naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie zal moeten worden onderzocht of het onderhavige voertuig voldoet aan de criteria van post 8709 van het GDT. Uit de objectieve kenmerken van het onderhavige voertuig blijkt niet dat deze soortgelijk is aan voertuigen die daadwerkelijk worden gebruikt in fabrieken, opslagplaatsen, op haventerreinen of op vliegvelden. Steun voor deze opvatting is te vinden in de GS-toelichtingen op post 8709 en in de analoge toepassing van indelingsverordening (EG) nr. 799/1999 van de Commissie. In de BTI’s zijn de onderhavige goederen derhalve terecht onder post 8704 21 91 van het GDT ingedeeld.
5.5. Ter zitting van 20 augustus 2002 heeft de inspecteur, zakelijk weergegeven, nog het volgende verklaard :
- de onjuiste tenaamstelling van de BTI is een kennelijke verschrijving.
- het feit dat de voertuigen niet bedoeld zijn om op de openbare weg te rijden, hoeft blijkens de tekst van de Toelichtingen, aan de indeling onder post 8704 niet in de weg te staan. Het al dan niet aanwezig zijn van een aftakas is, gelet op de bewoordingen van de post en de toelichtingen daarop, evenmin van belang voor de indeling onder post 8704 van het GDT. Blijkens de beschrijvingen van belanghebbende is het voertuig geschikt voor gebruik op golfterreinen, kunnen er twee personen mee worden vervoerd, en is het geschikt voor gebruik op boerderijen om veevoeder te vervoeren. Het voertuig moet derhalve evenals dergelijke voertuigen worden ingedeeld onder post 8704. Het voertuig kan, mede gelet op de vierwielaandrijving, worden aangemerkt als een ATV. Vervoer op grote terreinen en daarmee over langere afstanden behoren tot de mogelijkheden van de KAF 950.
5.6. Ter zitting van 17 oktober 2006 heeft de inspecteur verklaard dat de tenaamstelling geen onderdeel meer uitmaakt van het geschil. De na de eerste zitting overgelegde BTI’s zijn indicatief voor de indeling van de onderhavige voertuigen.
6. De rechtsoverwegingen
6.1.Gelet op de ruime omschrijving van de post 8704 21 kunnen in beginsel alle voertuigen voor goederenvervoer met een motor met zelfontsteking, met een maximaal toegelaten gewicht van niet meer dan 5 ton, daaronder worden ingedeeld. Post 8709 19 daarentegen bevat blijkens de bewoordingen, hoewel deze post geen limitatieve opsomming bevat, een meer specifiek omschreven categorie voertuigen.
6.2. Onder post 8709, eerste zinsnede, worden ingedeeld transportwagens, met eigen beweegkracht van de soort gebruikt in fabrieken, op haventerreinen, voor vervoer van goederen over korte afstanden zonder hefsysteem. Op grond van de stukken van het geding en de uitlatingen van partijen ter zitting moet ervan worden uitgegaan dat de onderhavige voertuigen eigen beweegkracht bezitten, niet zijn voorzien van een hefsysteem en, gelet op de motorinhoud, niet geschikt zijn voor regulier vervoer over de openbare weg. Onweersproken is namens belanghebbende gesteld dat de voertuigen bestemd zijn om voor het vervoer van goederen te worden gebruikt op korte afstanden op fabrieksterreinen, luchthavens en golfterreinen.
6.3. Gelet op het onder 6.2 overwogene voldoen de voertuigen ook aan de bewoordingen van post 8709 van het GDT. In een situatie als de onderhavige, waarin twee of meer posten in aanmerking komen voor de indeling van een goed, dient te worden ingedeeld met toepassing van indelingsregel 3a, welke regel inhoudt dat de post met de meest specifieke omschrijving voorrang heeft boven posten met een meer algemene strekking.
6.4. Nu post 8709 van het GDT een meer specifieke omschrijving bevat dan post 8704 van het GDT dienen de goederen onder eerstvermelde post te worden ingedeeld. De onderhavige voertuigen zijn niet elektrisch en evenmin speciaal vervaardigd voor het vervoer van sterk radioactieve stoffen, zodat binnen post 8709 onderverdeling 19 90 van toepassing is.
6.5. Het beroep is gelet op het vorenoverwogene gegrond; mitsdien kunnen de BTI en de uitspraak, waarvan beroep, niet in stand blijven.
7. De proceskosten
De Douanekamer acht termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de Douanekamer het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage van het Besluit opgenomen tarief op: 4 (beroepschrift, repliek, verschijnen ter zitting, 2 x schriftelijke inlichtingen, nadere zitting) x 2 (gewicht van de zaak) x € 322 = € 2.576.
8. De beslissing
De Douanekamer:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak, waarvan beroep;
- vernietigt de bindende tariefinlichting met kenmerk NL-RTD-2000-001508;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende, groot € 2.576, en wijst de Staat der Nederlanden aan deze kosten aan belanghebbende te voldoen;
- gelast de Staat der Nederlanden aan belanghebbende het door haar gestorte griffierecht ad € 204,20 te vergoeden.
Aldus vastgesteld op 6 maart 2007 door mrs. M.E. van Hilten , voorzitter, en F.H.M. Possen en E.M. Vrouwenvelder, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. Bosch, griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
De griffier: De voorzitter:
Beroep in cassatie
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij dit beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) de dagtekening;
c) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.