Home

Gerechtshof Amsterdam, 06-03-2007, BA1006, 02/1399 DK

Gerechtshof Amsterdam, 06-03-2007, BA1006, 02/1399 DK

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
6 maart 2007
Datum publicatie
19 maart 2007
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2007:BA1006
Zaaknummer
02/1399 DK

Inhoudsindicatie

Het arrest van het Hof van Justitie van 27 april 2006, C-15/05, gewezen in deze zaak, heeft tot gevolg dat er geen verschil van mening meer is over de indeling van de goederen. De voertuigen moeten worden ingedeeld onder post 8701 90 van het GDT. De bindende tariefinlichtingen, waarbij de voertuigen zijn ingedeeld onder post 8703 21 10 van het GDT, zijn onjuist en worden door de Douanekamer vernietigd. Het beroep is gegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Douanekamer

Uitspraak

in de zaak nr. 02/1399 DK

de dato 6 maart 2007

1. De procedure

1.1. Voor een overzicht van de procedure, die is ingeleid door een beroepschrift van gemachtigden, ingediend namens de naamloze vennootschap X N.V. te Z, belanghebbende, gericht tegen de uitspraak van het hoofd van de Belastingdienst / Douane district P (hierna: de inspecteur) van 31 januari 2002, ken-merk 00081 t/m 0088, tot aan de door de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Douanekamer) vastgestelde uitspraak van 28 december 2004, wordt verwezen naar die uitspraak.

1.2. Bij evenbedoelde uitspraak van 28 december 2004 heeft de Douanekamer het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: het Hof van Justitie) verzocht uitspraak te doen over de navolgende prejudiciële vragen:

“1. Is Verordening (EG) nr. 2518/98 van de Commissie van 23 november 1998 (Pb EG L 315) tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomen-clatuur geldig, voorzover de onder punt 5 van de bijlage omschreven nieuwe, vierwielige terreinvoertuigen worden ingedeeld als een voertuig ontworpen voor personenvervoer als bedoeld in post 8703 21 van het GDT?

2. Indien de verordening ongeldig is, kan het GDT dan zo worden uitgelegd dat de onderhavige goederen kunnen worden ingedeeld onder één der onderverdelingen van post 8701 90 van het GDT?”

1.3. Het Hof van Justitie heeft de zaak ingeschreven onder nummer C-15/05 en heeft daarin op 27 april 2006 arrest gewezen (verder ook: het arrest), waarvan het dictum luidt:

“1) Punt 5 van de tabel in de bijlage bij verordening (EG) nr. 2518/98 van de Commissie van 23 november 1998 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur, is ongeldig voorzover er daarin voor de in postonderverdeling 8703 21 10 van de gecombineerde nomenclatuur omschreven voertuigen - anders dan het geval is in het indelingsadvies van 1999 van het Comité voor het geharmoniseerde systeem – van wordt uitgegaan dat zij geschikt zijn om lasten van ten minste drie keer hun eigen gewicht te trekken, waardoor de draagwijdte van de post voor voertuigen hoofdzakelijk ontworpen voor personenvervoer wordt uitgebreid.

2) Nieuwe, vierwielige terreinvoertuigen uitgerust met één zitplaats, met een besturing van het Ackerman-type welke middels handgrepen wordt bediend, met een trekoog, en met zodanige technische kenmerken dat zij ten minste twee keer hun eigen gewicht kunnen verplaatsen, moeten onder post 8701 90 van deze nomenclatuur worden ingedeeld. Het staat aan het Gerechtshof te Amsterdam om die voertuigen in te delen onder de postonderverdelingen die overeenkomen met hun motorvermogen.”.

1.4. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich schriftelijk over het arrest uit te laten. Belanghebbende heeft dat bij brief van 19 juni 2006 gedaan, de inspecteur heeft bij brief van 23 mei 2006 gereageerd.

1.5. Naar aanleiding van het arrest en in verband met de gewijzigde samenstelling van de raadkamer heeft op 17 oktober 2006 een nadere zitting plaatsgevonden. De zaak is gelijktijdig behandeld met die welke onder de nummers 01/90088 DK en 00/90190 bij de Douanekamer zijn geregistreerd. Namens belanghebbende is verschenen haar gemachtigde, en namens de inspecteur A. De gemachtigde heeft een pleitnota overgelegd en deze voorgelezen. De pleitnota wordt tot de stukken van het geding gerekend.

2. De nadere standpunten van partijen

2.1. Namens belanghebbende wordt gesteld dat het arrest de door haar voorgestane indeling van de litigieuze producten bevestigt.

2.2. De inspecteur concludeert naar aanleiding van arrest van het Hof van Justitie tot de volgende postonderverdelingen van de voertuigen waarvan de indeling tussen partijen in geschil is.

BTI nr. NL-RTD

-2001- Type ATV Motor type Vermogen Indelingsadvies

1599 Klf 220 215 cc 12,5 kw 8701 90 11

1669 Klf 300 391 cc 14,3 kw 8701 90 11

1671 Klf 300 4x4 290 cc 14,7 kw 8701 90 11

1675 Kvf 300 290 cc 15,4 kw 8701 90 11

1680 Kvf 300 4x4 290 cc 15,4 kw 8701 90 11

1682 Kvf 400 391 cc 21,3 kw 8701 90 20

1683 Kvf 400 4x4 391 cc 21,3 kw 8701 90 20

1685 Kvf 650 4x4 633 cc 30,9 kw 8701 90 20

3. De rechtsoverwegingen

3.1. Nu het Hof van Justitie voor recht heeft verklaard:

- dat punt 5 van de tabel in de bijlage van Verordening (EG) nr. 2518/98, welke ten grondslag lag aan de door de inspecteur voorgestane indeling, ongeldig is voorzover de eis wordt gesteld dat de voertuigen drie keer hun eigen gewicht moeten kunnen trekken, en

- dat de onderhavige voertuigen onder post 8701 90 van de Gecombineerde nomenclatuur moeten worden ingedeeld,

moet worden geoordeeld dat de litigieuze bindende tariefinlichtingen, waarbij de voertuigen zijn ingedeeld onder post 8703 21 10 van de Gecombineerde nomenclatuur, onjuist zijn.

3.2. Tussen partijen bestaat geen verschil van mening meer over de indeling die thans moet volgen, welke overeenkomt met die zoals weergegeven in het onder 2.2. opgenomen schema.

3.3. Gelet op al het vorenoverwogene zal de Douanekamer de litigieuze bindende tariefinlichtingen en de uitspraak op bezwaar vernietigen.

4. De proceskosten

De Douanekamer acht termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de Douanekamer het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage van het Besluit opgenomen tarief op: 5,5 (beroepschrift, repliek, verschijnen ter zitting, schriftelijke opmerkingen in de prejudiciële procedure, schriftelijke uiteenzetting naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie, nadere zitting) x 2 (gewicht van de zaak) x € 322 = € 3.542.

5. De beslissing:

De Douanekamer

-verklaart het beroep gegrond

- vernietigt de uitspraak, waarvan beroep;

-vernietigt de bindende tariefinlichtingen met kenmerken NL-RTD-2001-1599, NL-RTD-2001 -1669, NL-RTD-2001-1671, NL-RTD-2001-1675, NL-RTD-2001-1680, NL-RTD-2001-1682, NL-RTD-2001-1683 en NL-RTD-2001-1685;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende, groot € 3.542, en wijst de Staat der Nederlanden aan deze kosten aan belanghebbende te voldoen;

- gelast de Staat der Nederlanden aan belanghebbende het door haar gestorte griffierecht ad € 218 te vergoeden.

Aldus vastgesteld in raadkamer op 6 maart 2007 door mrs. M.E. van Hilten, voorzitter, en F.H.M. Possen en E.M. Vrouwenvelder, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. Bosch, griffier. De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.

De griffier: De voorzitter:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.