Home

Gerechtshof Amsterdam, 21-03-2007, BA2619, 05/01084

Gerechtshof Amsterdam, 21-03-2007, BA2619, 05/01084

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
21 maart 2007
Datum publicatie
11 april 2007
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2007:BA2619
Zaaknummer
05/01084
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 3.6, Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 3.76

Inhoudsindicatie

Het Hof laat uren die belanghebbende als gevolg van ziekte niet heeft kunnen werken bij de beoordeling of aan het urencriterium van art. 3.6 Wet IB 2001 is voldaan buiten aanmerking.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 05/01084

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X,

wonende te Z

belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak no. AWB 05/983 van de rechtbank Haarlem van 28 juli 2005 in het geding tussen

belanghebbende,

gemachtigde mr. A,

en

de inspecteur van de Belastingdienst P, de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2002 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen met dagtekening 5 november 2004 berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.957 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 770 (hierna: de aanslag).

Na daartegen gemaakt bezwaar, door de inspecteur ontvangen op 16 december 2004, heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 9 februari 2005 de aanslag gehandhaafd.

Bij uitspraak van 28 juli 2005, verzonden op 2 augustus 2005, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij beroepschrift van 13 september 2005, bij het Hof ingekomen op dezelfde datum. Het beroep is aangevuld bij brieven van 12 en 14 oktober 2005.

Namens de inspecteur is een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2007. De gemachtigde heeft bij brief van 14 februari 2007 laten weten dat hierbij namens belanghebbende niemand aanwezig zou zijn. Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2. Overwegingen

2.1. Voor de feiten verwijst het Hof naar de uitspraak van de rechtbank.

2.2. Het geschil voor de rechtbank ging, kort gezegd, om de vraag of belanghebbende in 2002 voldeed aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor toepassing van de zelfstandigenaftrek (waaronder begrepen de zogenaamde startersaftrek).

2.3. De beslissing van de rechtbank is, kort gezegd, hierop gegrond dat belanghebbende zijn stelling dat hij recht heeft op de zelfstandigenaftrek niet met concrete feiten of omstandigheden heeft onderbouwd, dat verweerder gemotiveerd heeft gesteld dat belanghebbende in het onderhavige jaar 24 tot 48 uur besteed moet hebben aan zijn enige cliënt en dat, ook wanneer rekening wordt gehouden met een gemiddeld langere behandelduur en met enige indirecte uren, niet aannemelijk is te achten dat belanghebbende ten minste 1225 uren aan werkzaamheden voor zijn activiteiten als zelfstandig psycholoog heeft besteed.

2.4. In hoger beroep voert belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat hij in 2002 door overmacht niet aan het urencriterium kon voldoen. Belanghebbende leed aan een burn-out, was meer dan een half jaar arbeidsongeschikt, was geestelijk en lichamelijk niet in staat om zijn arbeid te verrichten en liet zich behandelen door een psycholoog.

2.5. De inspecteur heeft met een beroep op het arrest Hoge Raad 4 november 1987, nr. 24.737, BNB 1996/47 gesteld dat het voor het urencriterium moet gaan om feitelijk verrichte werkzaamheden en dat met de omstandigheid dat belanghebbende door ziekte of arbeidsongeschiktheid niet de benodigde uren niet heeft kunnen werken, geen rekening kan worden gehouden.

2.6. Op grond van het bepaalde in artikel 3.76, eerste lid, juncto artikel 3.6 Wet IB 2001 is de zelfstandigenaftrek slechts van toepassing indien de belastingplichtige in 2002 ten minste 1225 uren aan werkzaamheden voor zijn onderneming heeft besteed (het urencriterium). Blijkens de parlementaire geschiedenis is dit criterium ontleend aan artikel 44m, eerste lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (MvT, Kamerstukken II 1998/99, 26 727, nr. 3, blz. 99).

2.7. In zijn arrest van 4 november 1987, nr. 24 737, BNB 1996/47, heeft de Hoge Raad over het hier aan de orde zijnde criterium het volgende overwogen:

"De klachten van belanghebbende berusten op de opvatting dat voor de toepassing van de in artikel 44m van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 neergelegde urennormen bij de uren die een belastingplichtige in een kalenderjaar daadwerkelijk heeft besteed aan het voor eigen rekening feitelijk drijven van een onderneming, opgeteld moeten worden de uren die die belastingplichtige door ziekte niet aldus heeft kunnen besteden.

Deze opvatting kan echter niet als juist worden aanvaard, aangezien in de tekst, noch in de wetsgeschiedenis, noch ook in de strekking van voormeld wetsartikel aanleiding kan worden gevonden voor een toepassing van die urennormen op de door belanghebbende voorgestane wijze".

2.8. Indien ervan wordt uitgegaan dat belanghebbende als gevolg van de onder 2.4 vermelde omstandigheden niet heeft kunnen werken, oordeelt het Hof dat de met die omstandigheden verband houdende uren bij beantwoording van de vraag of aan het urencriterium is voldaan niet mee in aanmerking behoren te worden genomen. Nu ook overigens niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende aan het urencriterium heeft voldaan volgt hieruit dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

2.9. Er bestaat geen aanleiding een partij te veroordelen in de kosten van het geding.

3. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Aldus vastgesteld door mrs. E.A.G. van der Ouderaa, voorzitter, J. den Boer en K. Kooijman, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Couperus als griffier. De beslissing is op 21 maart 2007 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.